Terugblik op 25 jaar Amalia
Artikelindex
'Terugblik op 25 jaar Amalia' dateert uit 2001 en is de persoonlijke visie van Herman Janssen op 25 jaar heemkundekring Amalia van Solms.
Deel 1. Voorzitterschap van Gerard van de Lindeloof (1976-1984)
Uit een grijs verleden
De geschiedenis van de heemkundebeoefening in Baarle begint in het jaar 1947, tevens het oprichtingsjaar van de Stichting Brabants Heem. Christoffel Kramer was toen de contactpersoon voor een Baarlese heemkundekring met tien ‘jongens’ die lidgeld betaalden, waaronder Cees Verschueren. (*01) Kramer was geboren in Oosterhout op 4 oktober 1914. Van 1945 tot 1952 was hij kapelaan in Baarle-Nassau. Hij was een man met veel humor en clowneske invallen. (*02) In 1949 zetelde kapelaan Kramer ook in het hoofdbestuur van Brabants Heem. Diverse opgravingen vonden plaats onder zijn bezielende leiding, o.a. aan de Sint-Salvatorkapel. Verder leverde hij een viertal Baarlese bijdragen aan het tijdschrift Brabants Heem.
Echt van de grond kwam de plaatselijke heemkundekring niet, wat Kramer weet aan het te hoge niveau van Brabants Heem voor zijn jongens en ook aan zijn eigen gezondheidstoestand. Zijn astma bezorgde hem namelijk veel last: vaak moest hij zich uit de groep terugtrekken omdat hij niet tegen besloten ruimten kon of tegen te grote drukte om zich heen. Vanaf 1952 werd de kring van Baarle niet meer vernoemd in Brabants Heem: kapelaan Kramer werd toen overgeplaatst naar de Onze-Lieve-Vrouw-parochie in Breda. Na elf jaar kapelaanschap in Breda werd hij opnieuw overgeplaatst, ditmaal naar Hulst. Daar overleed hij op 27 april 1976. (*02)
Bij zijn vertrek uit Baarle droeg kapelaan Kramer het bestuur van de heemkundekring van Alphen op om de zorg voor de Baarlese vereniging op zich te nemen. De Alphense bestuursleden Oomen, Jacobs en Zuiker riepen op zondag 1 februari 1953 in Den Engel een vergadering bijeen voor alle Baarlese belangstellenden. Op de agenda stonden de organisatiestructuur en het werkprogramma van de kring Baarle. (*03) De heemkunde echter bleek in Baarle te weinig geworteld te zijn gedurende de korte periode dat kapelaan Kramer er actief was. Langzaam ging de eerste Baarlese heemkundekring ter ziele.
Baarle’s Bloei ondernam op 14 februari 1955 nog een lovenswaardige poging om de heemkundekring herop te richten. Een oproep in Baarle’s Nieuws- en Advertentieblad (nu ‘Ons Weekblad’) herinnerde aan de weliswaar weinig uitgebreide maar niettemin ‘levendige belangstelling voor alles wat de oude geschiedenis over Baarle opleverde’. Baarle’s Bloei nam het initiatief en organiseerde in het ‘Hollands patronaat’ een eerste contactavond voor alle geïnteresseerden. Niemand minder dan kapelaan Kramer werd uitgenodigd om een inleiding te geven. Baarle’s Bloei wenste zich verder niet te engageren in de heemkundewerking en blijkbaar werd die avond ook niemand anders bereid gevonden om het voortouw te nemen. (*04)
Op 3 december 1960 volgde in Alphen naar aanleiding van een vergadering van de Commissie voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (van Brabants Heem) een vergeefse oproep om alsnog over te gaan tot de heroprichting van de Baarlese heemkundekring. De Alphense, Gilze en Goirlese kringen zegden bij voorbaat voorlichting, samenwerking en hulp toe. Ons Weekblad verzuchtte: ‘Wanneer één der Eerwaarde Broeders er zich maar voor wilde spannen...’ (*05)
Ook Felix Donders betreurde in 1967 het ontbreken van een Baarlese heemkundekring. Dat jaar werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot ‘Jaar van het Toerisme’. Het verleden van onze gemeenten werd volgens Donders diepgaand bepaald door de typische merkwaardigheden van het Baarlese heem. Een degelijk onderzoek ervan noemde hij op termijn zelfs onontbeerlijk voor de welvaart van het dorp. Daarom nodigde hij op 1 maart dr. F.A. Brekelmans uit om een lezing te geven over de Belgische enclaves in Nederland. (*06)
In 1975 nam burgemeester Ab Hogenbosch de draad weer op. Hijzelf was ooit actief geweest in de kring ‘Budel en Cranendonck’. In een toespraak ter gelegenheid van de opening van de reizende tentoonstelling ‘Monument en Brabant’ sprak hij op 2 oktober in het Baarlese Gemeenschapshuis (Kultureel Centrum) de wens uit dat de plaatselijke heemkundekring zou worden heropgericht, o.a. met het oog op het behoud van de spaarzame Baarlese monumenten. (*01)
Eindelijk bleek de tijd rijp: een groepje Baarlenaren was bereid zich daadwerkelijk in te zetten! Heemkunde was in de jaren ’70 ook elders een populaire bezigheid geworden. Mensen kregen meer vrije tijd voor hobby’s en tegelijk bracht de ontheming door een te snelle evolutie van de samenleving een nostalgische beweging op gang. Omwille van de oliecrisis en de verontreiniging van het milieu kwam er tevens bruusk een einde aan het onvoorwaardelijke geloof in de technologie. Het verleden werd opgewaardeerd en ook in Baarle was een aantal mensen bereid zich toe te leggen op het bewaren van het culturele erfgoed. (*07)
Wat aan de oprichting vooraf ging
De Baarlese tekenleraar Jos de Swart plaatste op 7 november 1975 een oproep in Ons Weekblad. Hij wees erop dat heemkunde geen dorre bezigheid is, maar het graven naar de historische wortels van het gewone dorpsleven en de zorg voor de monumenten van vandaag. Een en ander was voor pater dr. Eduard Loffeld aanleiding om een eerdere droom te realiseren.
Loffeld werd in 1904 geboren in Roosendaal. Hij verhuisde met zijn ouders in 1906 naar Baarle, waar zijn vader benoemd werd tot onderchef in het nieuwe grensstation. Tot 1919 bracht Ed Loffeld aan de Grens zijn jeugd door. Na zijn middelbare studies in Weert trad hij in het klooster van de paters van de Heilige Geest in Gemert. Zes jaar lang studeerde hij theologie in Leuven om vanaf 1931 terug te keren naar het klooster in Gemert. Pater Loffeld was goed bevriend met de pastoor van Alphen, E.H. Binck: grondlegger van de Stichting Brabants Heem. Ze deelden blijkbaar dezelfde interesse: in 1941 richtte Loffeld in Gemert een heemkundekring op. In 1969 keerde hij terug naar Baarle, waar hij pastoraal werker werd in Huize De Gaarshof. Sinds 1971 verschenen van zijn hand tientallen heemkundige publicaties. In 1974 volgde hij de heer J. Diepen op als voorzitter van de VVV Baarle-Nassau-Hertog. (*08)
Op 23 januari 1976 sprak pater Loffeld met de initiatiefnemer, burgemeester Hogenbosch. Op 1 maart was er schriftelijk contact tussen hen beiden en een week later vond een gesprek plaats tussen Jos de Swart en pater Loffeld. Laatstgenoemde zou contact opnemen met Christoffel Kramer, op dat moment rector in Hulst. Jos de Swart informeerde bij de secretaris van de Stichting Brabants Heem, die praktische adviezen voor de oprichting toezond. Begin april volgden nog drie besprekingen. (*01)
Dr. Ed Loffeld was vastbesloten om door te zetten: de oprichting van een heemkundekring bood hem de kans te ontsnappen aan een situatie waarbij hij zich als wetenschapper niet goed voelde. Op 3 mei schreef hij een brief met de mededeling dat hij met ingang van 1 juni 1976 zijn ontslag zou nemen als voorzitter van de VVV Baarle-Nassau-Hertog om te kunnen ‘meewerken aan de her-oprichting van een Baarlese Heemkunde-kring en aan de verdere heemkundige aktiviteiten daarvan... De motivering van mijn aanvankelijke deelname aan het VVV-werk vind ik terug in een aktiviteit die in Baarle ontbreekt: de groepsstudie van de plaatselijke eigenheden in verleden en heden (de heemkunde), een bijdrage tot het gemeenschapsleven die meer met mijn geestesinstelling overeenkomt dan de strevingen en methoden van de VVV... Mijn geestesinstelling is niet gericht op business en commercie maar eerder op belangeloze dienstverlening... Ik voel mij meer geneigd tot rustige en vrijblijvende studie..., onbevooroordeeld-wetenschappelijk gericht op de historische waarheid en niet op een zakelijk-gekleurde VVV-waarheid.’ (*09)
Pater Loffeld was een doorzetter. In zijn enthousiasme echter bleek hij te voortvarend, soms wat naief. Hij kwam amper toe aan zijn hoofdbetrachting: het schrijven van een wetenschappelijk verantwoorde studie over het Baarlese verleden. De oprichting van een heemkundekring kostte hem bergen energie en vrije tijd. Drie jaar en een half jaar duurde het vooraleer de vereniging statutair was opgericht. Deze startperiode delen we op in drie fases: (1) de vorming van een voorlopig bestuur, (2) de zoektocht naar leden en (3) de statutaire oprichting.
Vorming van een voorlopig bestuur
Op 5 mei 1976 besloten Jos de Swart en Ed Loffeld dat laatstgenoemde een beperkte oprichtingsvergadering zou voorbereiden: een voorlopig bestuur moest dan bijeenkomen. De ‘formateur’ nam na een bespreking met burgemeester Hogenbosch contact op met kandidaat-bestuursleden. Dat deed hij kort en krachtig. Zo zei hij tegen Gerard van de Lindeloof: ‘Voor het voorzitterschap heb ik geen zin en geen tijd. Ik wil mijn tijd besteden aan de geschiedenis van Baarle... Als jij voorzitter wordt, dan heb ik daar tijd voor. Nu heb je het gehoord. Zeg maar dat je het voorzitterschap aanvaard, dan is dat geregeld en de rest komt wel in orde.’ (*08)
Van de Lindeloof was geboren en getogen in Hoeven. Toen hij door Loffeld werd aangezocht, woonde Gerard een tweetal jaren in Baarle-Nassau, waar hij directeur was van de plaatselijke Rabobank. Daarvoor was hij werkzaam in Dronten (Flevoland). In beide gemeenschappen heeft hij tal van functies in het maatschappelijk leven bekleed.
De oprichtingsvergadering ging door op dinsdag 8 juni 1976 in het Gemeenschapshuis (Kultureel Centrum). Ter zitting aanvaardden de burgemeesters Hogenbosch (Baarle-Nassau) en Leestmans (Baarle-Hertog) het beschermheerschap en werd een voorlopig bestuur gevormd, bestaande uit Gerard van de Lindeloof (voorzitter), Jos de Swart (vice-voorzitter), dr. Ed Loffeld (secretaris), An Gulickx-Koks (adjunct-secretaresse), Cees Verschueren (penningmeester), Arnold Backx (conservator) en Jan Laurijssen (bestuurslid). Burgemeester Hogenbosch beklemtoonde het belang van de beoefening der heemkunde voor een dorp als Baarle en wees erop dat de vereniging een gemeenschappelijke culturele instelling moest zijn voor de twee Baarlese gemeenten. De kring zou zich onafhankelijk moeten opstellen ten aanzien van politieke, godsdienstige en belangengroeperingen.
Na enige discussie werd ‘Amalia van Solms’ gekozen als benaming voor de nieuwe vereniging: ‘Een naam met in Nederland en België een bekende klank, een figuur die in de 17de eeuw Vrouwe was van Turnhout en dus ook van Baarle-Hertog, tevens als echtgenote van Frederik Hendrik: vrouwe van Breda en dus van Baarle-Nassau. Zo symboliseert zij de eenheid van dit tweelingdorp. Bovendien heeft zij in Baarle veel invloed ten goede uitgeoefend.’ Amalia kan worden beschouwd als redster van de enclaves en dit rechtvaardigt de keuze.
Waarom er niet gekozen werd voor die andere redder van de enclaves, pastoor Gerardus van Herdegom? Als lokale geschiedschrijver moet hij toch zowat de eerste en misschien wel de belangrijkste Baarlese heemkundige zijn geweest? Wel, het typeert de toenmalige heemkundekring dat de landelijke naambekendheid van Amalia van Solms uiteindelijk de doorslag gaf. Amalia kreeg als voorouder van alle thans regerende Europese vorsten de voorkeur op een eenvoudige dorpspastoor.
Overigens bemerken we de laatste decennia grote veranderingen op het gebied van de heemkundebeoefening, zelfs in die mate dat er sprake is van een breuk met het verleden. Ooit was de heemkunde uitsluitend een bezigheid voor leden van de begoede dorpsklasse: de enigen met een hogere opleiding. Vaak ook werd zo’n vereniging gedragen door één persoon. Anderen traden slechts toe vanwege de daaraan verbonden standing: de heemkunde is niet altijd vrij geweest van een vleugje snobisme.
De samenleving echter veranderde snel: ook de gewone man kreeg een betere opleiding, ontdekte de heemkunde en maakte er een hobby van. Er is sprake van een verregaande popularisering: een groeiende belangstelling voor het eigen heem, met name voor de eigenheid van de gewone dorpsbewoner. Deze maatschappelijke tendens was in Baarle wellicht nog niet geheel afgerond op het moment van de oprichting.
Lange tijd werd onze kring ook gedragen door één persoon: pater Loffeld. Hij publiceerde in de startperiode opvallend veel over het Nederlandse koningshuis en de vermeende relatie tot Baarle (meestal niet meer dan één of andere ronkende titel). Terecht kwam daarop reactie van een lezer van Ons Weekblad, dhr. A. van Ham: ‘...tussen een zwik Willemen: Amalia, Vrouwe van Hier en Vrouwe van Daar. Wat heeft zij werkelijk voor Baarle betekend: dat er helaas nog meer afleveringen van Amalia zullen volgen.’(10)
De mede-oprichters traden toe omdat het hen werd gevraagd, niet om zelf actief de heemkunde te beoefenen. Wat ook hun motivatie mocht wezen, de mening van Loffeld gaf in het bestuur vaak de doorslag, ook voor wat betreft de naamgeving van de vereniging.
Vervolgens werd pater Loffeld door het bestuur aangezocht om conceptstatuten uit te werken. Het bestuur van Samenlevingsopbouw Baarle stelde op 11 juni 1976 een bedrag van 500 gulden ter beschikking voor de aanloopkosten van onze vereniging. Tegelijk werden ook stencilfaciliteiten en huisvesting aangeboden. De Rabobank zorgde eveneens voor een donatie: de eerste uit een lange rij. De eerste gemeentelijke subsidies werden toegezegd eind 1977. Betreffende de Nederlandse bijdrage ontstond enig ongenoegen: een bedrag van slechts 100 gulden zou worden uitgekeerd en eind ’78 was het nog altijd niet gestort. Het moge duidelijk zijn dat de heemkundekring zich eerst zou moeten bewijzen vooraleer op een ruimere gemeentelijke financiële waardering kon worden gerekend.
Zoektocht naar leden
Op 19 juni 1976 werd heemkundekring ‘Amalia van Solms’ officieel aanvaard als 46ste lid van de Stichting Brabants Heem. Van een trage start gesproken: meer dan vier maanden duurde het vooraleer nog eens werd vergaderd. Drie keer kwam het voorlopige bestuur bijeen ter voorbereiding van een informatievergadering bestemd voor een ruimer publiek. Een lijst van ‘invités’ (genodigden) werd samengesteld: straat per straat werd nagegaan wie in aanmerking kwam voor toetreding. De lijst van potentiële leden bevatte in eerste instantie 122 namen, maar werd later nog aangevuld met de namen van o.a. leerkrachten van de acht Baarlese scholen en personeel van beide gemeentesecretarieën. In totaal werden 195 uitnodigingen verstuurd.
De informatieavond vond plaats op 20 januari 1977 in de bovenzaal van het Gemeenschapshuis. De stand van zaken betreffende de oprichting werd medegedeeld en de eerste leden meldden zich aan: in totaal werden die dag 39 lidmaatschapskaarten ingevuld. Beslissingen echter werden er niet genomen: die werden uitgesteld tot de eerste Algemene Ledenvergadering, op 28 april 1977. Die dag benoemden de aanwezige leden door middel van acclamatie het hen voorgestelde bestuur, bestaande uit zes leden van Belgische en zes van Nederlandse nationaliteit.
Statutaire oprichting
De reden voor de gelijk verdeelde binationale samenstelling van het bestuur zat besloten in de poging om te komen tot eensluidende statuten volgens Nederlands en Belgisch recht. De formulering zou voor wat betreft beide wetgevingen geen conflictstof mogen bevatten. Na ruim drie jaar bleek dit niet haalbaar te zijn. Dat was althans de conclusie van notaris Daverveldt na voorbereidend werk van de heren Loffeld, Koks, Pardoel en Anema. Dat veroorzaakte blijkbaar geen verdere problemen want op de bestuursvergadering van 8 november 1979 werd gesteld dat de Nederlandse vereniging die men voor ogen had, zonder meer ook in België kon worden ingeschreven.
Op 23 januari 1980 was het eindelijk zover: de Algemene Leden-vergadering verklaarde zich na een paar kleine wijzigingen akkoord met de door notaris Daverveldt opgestelde statuten. Op vier februari werd de akte officieel verleden en lag de vereniging in de wet verankerd: de oprichting was afgerond.
Voorzitter Gerard van de Lindeloof mocht dan wel spreken van een historische dag voor onze kring, secretaris Loffeld had er bedenkingen bij: ‘het zou betreurenswaardig zijn als we ons achter een juridische façade verscholen om een leegte aan inhoudelijk-heemkundige aktiviteit te camoufleren. De notariële akte geeft aan de vereniging geen bestaansreden: deze stoelt niet op een stichtings-oorkonde maar op een reële aktiviteit van althans een aantal leden van de kring (terwijl de meer passieve leden morele en financiële steun geven).’
Moeizame start
Een lange lijdensweg was aan de oprichting voorafgegaan. De ondertekening van de statuten bracht helaas geen uitzicht op beterschap. Ed Loffeld kon de problemen enigszins relativeren: ‘Ik ben me ervan bewust dat een jonge heemkundekring een incubatietijd moet doormaken, een aanlooptijd voor het groeien: van belangstelling naar persoonlijke en groepsmedewerking. Indien het bestuur volhoudt en indien sommigen een begin maken, zullen dezen vanzelf de smaak te pakken krijgen. Dat leert de ervaring. De heemkundekring van Gemert kwam ook pas wat jaren later tot zelfwerkzaamheid.’
Ed Loffeld was de grote stimulator in de beginperiode maar stond vaak alleen. Dat stemde hem bitter. Al werd hij ‘de steunpilaar van de vereniging’ genoemd, toch ging ook van hem te weinig dynamiek uit. Meer en meer nodigde hij met aandrang de leden uit om de heemkunde te beoefenen, maar zelf ging hij hen niet voor. Bij nieuwe initiatieven weigerde hij steevast taken op zich te nemen en dat mag ons nauwelijks verwonderen: toen hij in 1980 gefrustreerd opstapte als secretaris was pater Loffeld al 75 jaar oud. Op doktersadvies moest hij het wat kalmer aan doen.
De allereerste inhoudelijk-heemkundige werkgroep van ‘Amalia van Solms’ werd op 28 april 1977 op voorstel van Loffeld opgericht: een tiental leden zou starten met het inventariseren en verklaren van toponiemen. Tot op dat moment was men in onze vereniging nooit verder geraakt dan werkzaamheden van organisatorische aard. Op inhoudelijk gebied waren er slechts een paar lezingen geweest. Voor het eerst in de geschiedenis van onze vereniging betrachtte men de realisatie van de doelstelling: de actieve heemkundebeoefening.
De werkgroep Toponymie kwam een eerste keer bijeen op 16 november en op haar verzoek werd dhr. A.D. Kakebeke uitgenodigd... om een lezing te geven rond dit onderwerp. Na verscheidene voorbesprekingen om te komen tot een geschikte handleiding werd door het bestuur op 25 april 1978 aangedrongen op een daadwerkelijke aanvang van de inventarisatie. Dit viel blijkbaar niet in goede aarde bij de werkgroep, want daags na de bijeenkomst bood de coördinatrice haar ontslag aan. Een poging om de brokken alsnog te lijmen, mislukte.
Ook bij de oprichting van een werkgroep ‘1000 jaar Baarle’ liep het in een vroeg stadium mis. Op de jaarvergadering van 1979 dateerde Ed Loffeld het ontstaan van de Remigiusparochie op wetenschappelijke basis ergens tussen de jaren 980 en 990. Van de Lindeloof stelde daarop voor om de viering van het millenium te laten doorgaan in 1985, maar pastoor Mertens wilde eerst een overleg tussen alle kerk- en gemeentebesturen van Baarle. Na het overlijden van deze pastoor werd het overleg uitgesteld. Het bestuur van ‘Amalia van Solms’ vroeg vervolgens aan zijn opvolger, pastoor Gijs, om het juiste tijdstip van de viering vast te leggen. Begin ’82 bleek dat het kerkbestuur opteerde voor het jaar 1992, nadat was gebleken dat de viering van 950 jaar Remigiusparochie had plaatsgevonden in 1942. De werkgroep ‘1000 jaar Baarle’ werd dan ook op de lange baan geschoven.
Analyse van de moeilijkheden
In het prille begin was er sprake van euforie en dadendrang. Zei Loffeld niet tegen Van de Lindeloof: ‘Zeg maar dat je het voorzitterschap aanvaard, dan is dat geregeld en de rest komt wel in orde.’ En op de informatievergadering van 20 januari 1977 ‘sprak burgemeester Hogenbosch een opwekkend woord en kwam een zeer optimistisch geluid uit de mond van voorzitter Van de Lindeloof’. Op de bestuursvergadering van 27 oktober 1977 klonk het al helemaal anders. Bij de ingekomen stukken werd genotuleerd: ‘Het probleem blijft: hoe telkens iemand vinden die zich vrij kan maken voor deze en vele dergelijke bijeenkomsten?’ De omvang van het werk, vooral wat betreft het vertegenwoordigen van de vereniging, overviel de bestuursleden.
Heel wat bestuurders faalden in hun engagement: ze traden toe omdat het hen was gevraagd. Ze zetelden in het bestuur zonder er een actieve inbreng te hebben. Fon van Haeren en Herman Bax verlieten het bestuur kort na hun aanstelling, nog voor zij een vergadering hadden bijgewoond. Ze waren niet eens aanwezig bij hun verkiezing. Dit doet vragen rijzen bij hun voordracht: op welke basis werden zij aangezocht om toe te treden tot het bestuur? Primeerden woonplaats of eventueel zelfs sociale status op daadwerkelijk engagement? Gaf zelfs voorzitter Van de Lindeloof, de enige mede-oprichter die tijdens zijn bestuursperiode aanwezig was op alle vergaderingen, tijdens de jaarvergadering van 1985 niet toe dat hij ‘enkel en alleen was aangezocht om het woord te doen’?
Er ging weinig stuwende kracht uit van het bestuur en het absenteïsme was erg groot. In 1978 waren er slechts twee vergaderingen. Telkens bleken maar vijf verkozenen op te dagen. In totaal werd er dat jaar anderhalf uur door het bestuur vergaderd! Het ging van kwaad naar erger want op 1 maart 1979 vergaderden nog maar drie bestuursleden: de vaste kern bestaande uit de heren Van de Lindeloof, Loffeld en Verschueren. Ernstige bedenkingen werden gemaakt betreffende de leefbaarheid van ‘Amalia’.
Uiteraard kreeg het bestuur op deze manier de heemkundekring nooit op de rails en groeide de frustratie, eerst bij de secretaris en later bij de voorzitter. Secretaris Loffeld reageerde als eerste. Hij had gehoopt door de oprichting van een heemkundekring actieve medewerking te verkrijgen voor zijn wetenschappelijk onderzoek naar de Baarlese historie. Maar door de bestuursbeslommeringen kwam hijzelf nog nauwelijks toe aan de inhoudelijke zaken. Vanaf mei ’82 was Ed Loffeld wegens ziekte niet meer actief in onze vereniging. Hij stierf op 21 maart 1983 en liet een grote leegte na. Geschiedkundige van professie was hij terzake zeer kundig. Zijn werk was van een hoge kwaliteit. In 1991 benoemde de Algemene Ledenvergadering hem posthuum tot erelid.
In 1982 volgde een korte heropflakkering op organisatorisch vlak, wellicht nadat de voorzitter te kennen had gegeven ermee te willen ophouden ‘en liefst zo snel mogelijk, voor zover een vervanger kan gevonden worden’. Bestuursleden werden gepolst naar hun ambities en een nieuwe secretaris werd benoemd. Er volgden maar liefst drie vergaderingen in vijf maanden tijd. Een jaar later echter was alles weer voorbij: 1983 werd het absolute dieptepunt in de geschiedenis van onze vereniging. Naast een natuurwandeling en een bezoek aan het Taxandriamuseum in Turnhout vielen er geen activiteiten te noteren. Van de twee bestuursvergaderingen zijn zelfs geen notulen bewaard gebleven. Volgende oorzaken werden aangehaald op de jaar-vergadering: ‘...het overlijden van Dr. Loffeld, anderzijds de drukte rond de bouw van de Rabobank waardoor de voorzitter druk bezet was. In het najaar werden de activiteiten stilgelegd wegens ziekte van de man van de secretaris...’
Door een gebrek aan stimulansen vanuit het bestuur kwam de vereniging in een neerwaartse spiraal terecht. Het ledental stagneerde vrij vlug. Tot vervelens toe memoreerde Gerard van de Lindeloof de matige respons van de leden, wat een uitlaatklep was voor zijn groeiende ergernis. Het bracht echter geen oplossing. Integendeel. Na verloop van tijd kwam men in een vicieuze cirkel terecht: het bestuur twijfelde aan de zin van haar werkzaamheden waardoor de leden nog meer afhaakten en het bestuur alsmaar meer vertwijfeld reageerde. In de notulen van de Algemene Ledenvergadering van 1981 lezen we: ‘Het wordt tijd dat de kring zich gaat beraden... De voorzitter besloot als volgt: Er moet iets gebeuren!’ Een jaar later klonk het op een bestuursvergadering alsvolgt: ‘De voorzitter meende de levens-vatbaarheid van de heemkundekring als primair doel te stellen. Mocht begin 1985 de levensvatbaarheid niet blijken, dan dient opheffing van de kring overwogen te worden.’
Algemene lessen
In de beginjaren konden de bestuursleden onvoldoende omgaan met de werkdruk die ontstond omdat slechts weinig ideeën konden worden gerealiseerd. De moeizame en trage voortgang werkte demotiverend en doofde het vuur van actieve leden. Door omstandigheden zoals verhuis, nieuwe job of huwelijk slaagde het bestuur er ook niet in veelbelovende leden voor een langere periode aan de vereniging te binden. Soms bleek het tevens moeilijk om de her en der verspreide krachten te bundelen.
Actieve bestuursleden bleken onontbeerlijk voor het goed functioneren van de heemkundekring. Gezien de grote hoeveelheid organisatorische taken is het belangrijk dat alle leden van het bestuur zich voor 100% engageren. Hun belangrijkste kwaliteiten immers zijn engagement (de bereidheid om tijd en energie te investeren), doorzettingskracht en organisatietalent. De vereniging moet op de tweede plaats komen: ná het gezin, maar vóór de andere vrijetijdsbestedingen.
Bronvermelding
(*01) De notulen van de vergaderingen vormen de basis van deze studie, tenzij nadrukkelijk anders vermeld. Ze bevinden zich in het verenigingsarchief.
(*02) In Memoriam rector C. Kramer (BiDoc 122.24)
(*03) Ons Weekblad 31 januari 1953 (BiDoc 307.15, p.1)
(*04) Ons Weekblad 12 februari 1955 (BiDoc 307.15, p.2)
(*05) Ons Weekblad 3 december 1960 (BiDoc 307.15, p.4)
(*06) Ons Weekblad 24 februari 1967 (BiDoc 307.15, p.5)
(*07) Ons Weekblad 6 september 1985 (BiDoc 307.15, p.25)
(*08) In Memoriam pater dr. Ed. Loffeld (BiDoc 545.05)
(*09) Ontslagmotivering 3 mei 1976 p.1, dr. Ed Loffeld (BiDoc 570.01)
(*10) Ons Weekblad 25 juni 1976 (BiDoc 307.15, p.9)