Reisverslag Antoon (22)

Weer Onderweg (22)

Image

Je kunt behoorlijk aangenaam of onaangenaam verrast worden als het enige logement gesloten is, als iemand zomaar een brood tevoorschijn tovert, als een grauwe stad fris, vrolijk en kleurig geworden is, als je richtingsgevoel goed blijkt te zijn, als een receptioniste je de moed in de schoenen doet zakken en en een andere je weer uit de put helpt, als je weer eens echte “amigo pelegrino’s” ontmoet en als je met open armen ontvangen wordt.

Ik zie wel.

Voor de aardige gastvrouw van de Chambres-d’Hôtel – die zo gelukkig was met haar eerste pelgrim en dan nog een echte ook! – heb ik gauw een tekening gemaakt van de kleine Jacobus op mijn stok. Ze is blij met dit souvenir.
De bakker is aan de late kant. Daardoor loopt het ontbjt wat uit. Zodoende kan ik op woensdag ( 15-8) pas om half negen vertrekken. Maar goed, ik zie wel hoe ver ik vandaag kom.
In Neufchâtel vind wel ik wel een bakje koffie, maar een eetgelegenheid is er niet. Een bushokje biedt goede zitgelegenheid. Ik stel mijn middagmaaltje samen uit de spulletjes die ik bij me heb. Voedzaam en gezond. Onder het vervolg van mijn etappe spreek ik met mezelf af dat ik in het eerstvolgende dorp blijf overnachten als ik er gelegenheid toe vind.
Tourcamont heeft één hotel en dat is gesloten! Nou, dan nog even de pas er in. Ik ga door tot Blangny-sur-Bresle. Daar vind ik wel onderdak.

Geen brood, toch brood.

Op donderdag (16-8) ben ik weer lekker vroeg op pad. Dat betekent dat ik na zo’n anderhalf, twee uur lopen, uitzie naar een etablissement waar ze me aan een ontbijt kunnen helpen. Ha, daar is een bar. Jammer, die is dicht. Even verder is er nog een. Ook gesloten. Pas in het volgende dorp is er een café open. De mevrouw kan me wel aan een kopje koffie helpen maar niet aan een sandwich. Ze heeft geen brood in huis. Een andere klant hoort dat zo aan, loopt naar buiten en komt terug met een half stokbrood. Dat lag in zijn auto. Hij was even daarvoor bij de bakker langs geweest. De mevrouw maakt er een goedbelegde sandwich van. Ik kan er weer tegen.
Tijdens het lopen heb ik heel goed gemerkt dat ik van de vallei van de Bresle naar die van Somme moet. Er ligt een behoorlijk hoge heuvelrug tussen de twee rivieren.
De Somme heeft in zijn lage oeverlanden veel plassen en moerassen. Daar zijn vogelreservaten van gemaakt. Hier wil ik best nog eens een stukje vakantie doorbrengen. Een van die natuurgebieden heeft maar liefst elf vogelobservatiehutten.

Opaal.

Abbeville wordt mijn overnachtingsplaats. Ik ken dit stadje van vroegere vakanties. Mijn herinnering heeft het over rommelig en saai. Maar wat is hier hard gewerkt om de stad een betere uitstraling te geven. De straten en pleinen in het langgerekte centrum zien er heel mooi uit. Er staan twee interessante kerken. De ene boeit door zijn verschillende bouwstijlen. De andere door buitengewoon mooi glas in lood. De grote gotische ramen zijn ingevuld met een kleurig spel van getint glas. De ontwerper wilde geen voorstellingen maken. Hij liet zich inspireren door het speciale licht van de “Kust van Opaal”. Zo wordt dit kustgebied genoemd.

De hotelbaas, tegenover wie ik mijn verwondering en bewondering uitspreek, beaamt dat de stad heel veel in verfraaïing geïnvesteerd heeft.

Van alles wat.

In Abbeville wordt niet goed aangegeven in welke richting ik de stad moet verlaten. Ik ben op vrijdag (17-8) al meer dan een half uur onderweg voordat ik de naam Hesdin op een wegwijzer zie staan. Met behulp van mijn richtinggevoel, de wegenkaart en uiteindelijk ook maar eens vragen, ben ik goed uitgekomen. Inmiddels ben ik ook uit het dal van de Somme en loop in een vrij vlak en open landbouwgebied. Hier wordt van alles wat verbouwd. Ik zie er velden met graan,mais,vlas,suikerbieten, aardappelen en spruiten. De boeren zijn hier van alle markten thuis.
Rond vier uur stap ik Hesdin binnen. Dat stadje ziet er aardig uit. Het heeft een indrukwekkend stadhuis en een kerk die duidelijk Vlaamse invloeden vertoont. Ze is namelijk grotendeels in baksteen gebouwd. Bovendien is het een zogenaamde hallekerk. In plaats van één hoog schip en twee lagere zijbeuken, heeft deze kerk drie even hoge ruimten naast elkaar. Ook hier tref ik een beeld van de heilige Rochus, gekleed als pelgrim.

Vlaams.

Ik vrees dat ik op zaterdag (18-8) flink zal moeten doorstappen. Vóór St. Omer verwacht ik geen logement te vinden.
Bij het verlaten van Hesdin zegt een wegwijzer dat St. Omer op eenenvijftig kilometer ligt. Dan loop ik anderhalve kilometer en daar vertelt een wegwijzer dat het nog maar vijfenveertig kilometer is. Dat schiet lekker op. Kilometerpalen in de berm houden de afstandsadministratie keurig netjes bij.
In het grote mooie beukenbos van Hesdin is het volledig stil. Op zaterdagmorgen is er nauwelijks verkeer. Hoog in de bomen heeft een groepje boomklevers het druk met elkaar. Verder weg koert een houtduifdoffer alsof het lente is. In de verte op het wegdek doet een troep kraaien zich te goed aan de eetbare resten van een overreden egel.
Ik heb het bos al een tijdje achter me als er aan de overkant van de weg een auto stopt. Er wordt gezwaaid en twee jonge mensen stappen uit, komen naar me toe en schudden me spontaan de hand. Ze hadden me eerder zien lopen en zijn nu achterop gekomen omdat ze me als pelgrim herkenden. Zij waren zelf ook pelgrim. Vorig jaar liepen ze een flink deel van Camino. Dat was zo’n geweldige ervaring. Nu willen graag wat van mijn verhaal horen. Het wordt een geanimeerd kwartiertje daar bij dat kruispunt.
Even later sta ik op dat kruispunt, bekijk de wegwijzers en verwonder me. Daar staat tussen de Franse plaatsnamen ook de naam van het dorp Dennebroucque. Dat is gegarandeerd verfranst Vlaams. Ik pak mijn kaart erbij en zie al gauw dat hier Frans Vlaanderen begint. Een paar generaties terug spraken de mensen hier nog een mooi oud Vlaams. Veel namen van stadjes en dorpen zijn, ondanks de verfranste schrijfwijze , duidelijk herkenbaar van Vlaamse oorsprong. Hazebroucque, Hondschoote, Westcapelle; het zijn er goede voorbeelden van.

Klasse.

Het landschap is golvend. Ik loop de hele dag heuvel op, heuvel af. Het is mooi maar vermoeiend.
Tegen half zeven – ik ben bijna twaalf uur onderweg – wandel ik St. Omer binnen. Al vrij gauw zie ik een groot hotel. Daar stiefel ik naar binnen. De receptioniste is bot! “Ons hotel is complet en alle andere in de stad ook!” Kijk, dat geeft de burger moed. Heel misschien heb ik nog een kansje in het Ibis-hotel. Ik daar toe. Daar tref ik een receptioniste van grote klasse. Ze zegt meteen eerlijk dat ook haar hotel volzit. Maar ze wil wel graag weten waar deze voetganger vandaan komt, naar toe wil en waarom hij zo moe is. Ze begrijpt dat ze mij niet zomaar kan wegsturen. Resoluut zegt ze: “We gaan zoeken!” Ze belt alle andere hotels van de stad. Geen resultaat. Als ze doende is de lijst van Chambres-d’Hôtes te zoeken, beseft ze plotseling dat ze één hotel vergat. Ze belt. Ik zie haar glunderen. “Gelukt”, zegt ze. Het hotel bij het station heeft nog een kamer. Wat geeft dat een goed gevoel als je ziet hoe mensen hun taak opvatten. Als ik de telefoonkosten wil betalen, zegt ze alleen maar: “Het doet me goed dat ik U kon helpen”.
Met een stadsplattegrond in de hand doorkruis ik de stad. Die ene kilometer kan er nog wel bij.

Plat.

Op zondag (19-8) kom ik maar langzaam op gang. De lange, zware dag van gisteren speelt me parten. Het moet vandaag maar eens gedaan zijn met dat geheuvel. En dat is ook zo. Op mijn kaart heb ik een route gevonden die de hele dag langs kanalen loopt. Het land is dan ook zo plat als een polder. Daar lijkt het ook op. Overal liggen lange, rechte sloten en aan de begroeiing, wilgen en populieren, is te zien dat de omgeving nat is.
De grond is er blijkbaar geschikt voor tuinbouw. De ene tuinderij volgt op de andere. Er wordt vooral bloemkool geteeld. Wat verder op de route zie je steeds meer veehouderijen. Er rijden dan ook melktankwagens van “Danone” langs de boerderijen.
Bergues is voor vandaag een goede halteplaats. Logement heb ik gauw gevonden. Moeilijker is het om ’s avonds een maaltijd te vinden. Er zijn alleen enkele café’s open. Maar ik zit niet zozeer verlegen om drank, als wel om een stevige hap. Dan ontdek ik “De Breughel”. En dat in Frankrijk. Het is een eethuis in middeleeuwse sfeer.
Op de menukaart staat letterlijk: “Potje Vleesch”, in het Nederlands. Dat gerecht wil ik wel eens proberen.
De fraai geklede dienster bezorgt me een grote aardewerken schaal met daarin stukken vlees van varken,kip,rund en konijn, ingelegd in gelei. Dit gerecht wordt gecombineerd met frisse sla en warme Franse frietjes. Het gaat er goed in. Mijn energie voor morgen heb ik binnen.
Morgen: daar zie ik naar uit. Het wordt een beetje een speciale dag. Ik weet dat er naar me uitgekeken wordt. Bovendien laat ik morgen Frankrijk achter me. Alweer een mijlpaal verder!

Ziek in bed.

Vanaf Bergus gaat op maandag (20-8) mijn route richting Duinkerken, dus richting zee. Dat is te merken. Er staat een stevige wind die aanwakkert tot storm.
Duinkerken met al zijn randgebieden is een lastige stad. Het duurt ruim een uur om mijn weg te vinden. Wanneer ik uitkom bij het kanaal van Veurne, weet ik dat ik er goed doorgekomen ben. Uitgerekend op dat moment stopt er een auto recht voor mijn neus. De mevrouw die uitstapt, begroet me uitbundig. Ze had me eerder zien lopen, haastte zich met haar boodschappen om me nog terug te kunnen vinden. Wat zou ze het fijn vinden als ik bij haar thuis langs zou willen komen om koffie te drinken. Nee, eigenlijk om met haar en haar man over Santiago te praten. Zij beiden zijn verwoede wandelaars en hebben al meerdere stukken van de Camino gelopen. Ja, het Santiagovirus heeft hen goed te pakken.
Ik ga bij Thérèse en Daniël langs. Daniël blijkt ernstig ziek. Hij ligt op bed en heeft een grote batterij hulpmiddelen en medicijnen om hem heen. De ontmoeting is er niet minder boeiend om. Zij maken samen elk jaar een lange wandeltocht en hebben er verdriet van dat het dit jaar niet kan. Ze genieten zichtbaar als ik mijn ervaringen probeer te vertellen. Ondanks zijn ziekte zit Daniël nog vol plannen. Wat zijn dit kostbare ontmoetingen!

Kleurenblind.

Ik ben van plan om op een bepaald moment het strand op te gaan om langs de branding naar De Panne te lopen. Thérèse en Daniël raden me aan om van hun huis maar meteen het strand te kiezen. Het ligt op vierhonderd meter afstand. Thérèse loopt dat stukje mee.
De wind heeft de kracht van een stevige storm. Ik heb hem gelukkig in de rug. Dát loopt lekker. Bijna snelwandelend ben ik al gauw in Bray-Dunes, het laatste Franse dorp. Daar neem ik mijn middagmaaltje. Daarna hen ik weer de woelige zee aan mijn linkerhand, de ongelooflijk handig manoevrerende meeuwen boven me en de duinen met hier en daar nog bunkers van de “Atlantic Wall” rechts van me.
Marijke heeft in De Panne mijn bedje al gespreid. Ze staat op de uitkijk, zeker weten. Ik begin al vast met mijn stok te zwaaien. Ze heeft namelijk zo’n scherpe ogen dat ze op twee kilometer afstand ziet of een meeuw een veer verkeerd heeft zitten.
Even na drie uur – ze heeft me allang gezien – ontwaar ik een figuurtje op een van de vele balkons. Marijke weet dat ik niet scherp zie, maar ook dat ik niet kleurenblind ben. Ze zwaait met een fel gele lap. Dát zie ik!
Het weerzien doet goed. Hier aankomen heeft al een klein beetje het gevoel van thuiskomen.

Dagboek.

Op dinsdag (21 – 8) – vandaag ben ik precies vijf maanden onderweg en nog maar tweehonderd kilometer van huis af – wordt er niet gelopen.
Tenminste niet om mijn tocht voort te zetten. We blijven een dagje in De Panne om een beetje extra te slapen, weer eens in alle rust te ontbijten , ( wat heeft ze goed gezorgd!) en lekker op mijn gemak aan mijn dagboek te werken. Dat liep bijna twee weken achter. Intussen is er alle tijd om bij te praten, naar de ruwe zee te kijken, de meeuwen te bewonderen die met ogenschijnlijk gemak tegen de storm in zeilen. We doen wat boodschappen. Ik vul mijn noodrantsoen aan en koop weer een goede wegenkaart. We zorgen op tijd voor ons natje en ons droogje en sluiten de dag af met een verzorgd etentje. Weer zo’n zalige vakantiedag, Marijke, dank je wel!

Morgen begin ik aan de laatste fase van mijn lange, lange tocht.

Van de week was ik in totaal vierenveertig uur en een kwartier op de been om te lopen van St. Saëns naar Blangy-sur-Bresle, naar Abbeville, naar Hesdin, naar St. Omer, naar Bergues en naar De Panne.

Ik probeer boven het geweld van storm en branding uit te komen, als ik u toeschreeuw: Daaaaag

Tot volgende week

Antoon

Scroll naar boven