Weer Onderweg 21
Je kunt haast je geluk niet op als je in Normandië de appels ziet rijpen omdat je weet hoe lekker de dranken zijn die ze er van maken, als je na Zwitserse sferen rechte en platte wegen krijgt, als je nog eens kaarsen op kunt steken in een echt bekend bedevaartsoord, als er naast je een auto stopt met daarin twee bekende gezichten, als je een zalige vakantiedag aangeboden krijgt, als je de laatste grote Franse rivier oversteekt en als een mevrouw blij verrast is met het bezoek van een pelgrim.
Potten en pannen.
Sourdeval en omgeving liggen in de mist als ik woensdag (8-8) op pad ga. Er is wel voldoende zicht om veilig de weg op te gaan. De mist wordt zo “zwaar” dat hij als lichte regen naar beneden valt. Tegen dat ik toe ben aan een bak koffie is de nattigheid op en breekt de zon door.
De koffie vind ik in Trinchebray. Dat stadje maakt zichzelf bekend als “Capitale du Quinquaillerie”. Hier werden en worden dus potten en pannen en ander keukengerief gemaakt. Het is maar dan u weet waar misschien uw hapjespan vandaan komt.
Dit deel van Normandië heeft veel appelboomgaarden. Die leveren het fruit voor de productie van cider en calvados. Op veel plaatsen staan nog grote stenen appelpersen in de tuin. Overal zie je reclame voor het kostelijke vocht. Je wordt van harte uitgenodigd om het te komen kopen en dan mag je het eerst proeven. Als je zou willen, dan kon je zo dronken als een Maleier door Normandië zwerven.
Ik zwerf niet. Ik loop gericht naar Condé-sur-Noireau om daar te overnachten.
Andere pelgrim.
Op dinsdag (9-8) ben ik al even onderweg als ik bij een gehuchtje zo maar vrij in het veld een mooi oud kappelletje zie. Dat wil ik wel graag even bekijken. Ik ga er binnen en ben verbaasd. Daar staat een Jacobusbeeld, als pelgrim. Dat ik die hier ook tegenkom!
Maar er klopt iets niet. Deze Jacobus laat zijn gewonde bovenbeen zien en er zit een hond bij hem. Zo beelden ze de heilige Rochus uit. In Frankrijk en Spanje geven ze hem vaak het pelgrims uiterlijk. Hier staat dus een andere pelgrim dan Jacobus.
De hele binnenkant van het kapelletje is beschilderd met met taferelen uit het leven van de heilige. Ik vind het een stemmig en mooi verzorgd plekje.
De mevrouw die even later koffie voor me maakt, is blij met de komst van deze pelgrim, vooral als ze hoort dat ik op mijn heenweg in Vézelay geweest ben. Haar man komt daar namelijk vandaan. Ze gaan er regelmatig op familiebezoek. Wat jammer toch dat hij niet thuis is.
Rechte weg.
Had ik het de vorige keer niet over een steeds heuvelachtiger Normandië? Vandaag overdrijven ze een beetje, vind ik. Langs mijn route zie ik mededelingen als: “afremmen op de motor a.u.b.” en “Haarspelbochten over twee kilometer lengte”. Even later komt de toeristische kreet “Zwitsers Normandië!” Ze maken het helemaal waar. Een flink van de voormiddag moet ik hard werken. Na de middag volgt de beloning. Er wacht me een lange kaarsrechte en bijna vlakke weg tot vlak bij Falaise. Daar daal ik een stukje om in de stad van Willem de Veroveraar te gaan overnachten.
Weet U waar ik nou echt de pest aan heb? Als op een gebouw met grote letters te lezen staat: “HOTEL”en het blijkt al jaren gesloten te zijn. Zo tref ik er twee in Falaise. In het derde kan terecht. Zo gaat-ie goed, zo gaat ie beter, alwéér een kilometer!
’t Is wel ver.
Op vrijdag (10-8) wanneer ik Falaise eenmaal verlaten heb, loop ik opnieuw op een rechte weg door vlak en open landbouwland. Eigenlijk heb ik voor vandaag een niet te lange etappe in gedachten. Ik heb me voorgenomen om in St. Piere-sur-Dives te overnachten, Maar ik ben tamelijk vroeg vertrokken, het is geweldig goed wandelweer en ik ben daar zo vroeg dat ik bij mezelf denk:”Zullen we? Lisieux is wel ver, maar kom op, dat halen we!”
Inderdaad, ’t is ver, maar we halen het. Alleen, de rest van de dag wordt wat kort. Voordat je jezelf en je kleren gesopt hebt, loopt het tegen zevenen. Ben je in Lisieux, dan wil je toch zeker even naar de basiliek van de H. Theresia. Waarom hebben ze die nou bijna buiten de stad en boven op een heuvel gebouwd? Dat komt mij eigenlijk nu even niet zo goed uit!
Maar ook dat halen we. Voor sluitingstijd heb ik nog voldoende gelegenheid om rustig even te zitten, de enorme mozaieken te bewonderen en vooral om kaarsen op te steken. Dit is daar weer zo’n uitgesproken plaats voor.
Rond acht uur heb ik mijn stek gevonden in een pizzeria. Aan de tafel naast mij strijkt even later een Nederlands gezin neer. Het is leuk om de totaal verschillende reiservaringen uit te wisselen. En het is ook leuk om weer eens Nederlands te kunnen praten.
Ik krijg ,voor ik ga slapen, een telefoontje. Corry en Jos, goede vrienden, komen deze kant op. Ik zie echt uit naar die ontmoeting.
Tijdnood.
Het lijkt me voor zaterdag (11-8) een mooie etappe als ik naar Pont-Audemer loop. Met Jos en Corry is afgesproken, dat we elkaar om zes uur zullen treffen bij een kerk in dat stadje.
Mijn eetpauze in Epaigne dreigt roet in het eten te gooien. Het duurt daar allemaal zo lang dat ik in tijdnood dreig te komen. Ik maan de dienster tot spoed. Terwijl ik daar in dat restaurant op hete kolen zit, rijden Jos en Corry door dat dorp en snappen maar niet dat ze mij niet zien lopen. Ze zijn namelijk vroeger in de buurt dan ze verwacht hadden en wilden we graag tegemoet rijden.
Ik heb er al weer stevig de pas in als ze me achterop komen. Plotseling zie ik twee bekende, nee vertrouwde lachende gezichten. Wat een leuk weerzien na zo lange tijd en wat een hartelijke begroeting. Een plannetje is zo gemaakt. Corry loopt de rest van de etappe – een uurtje – met mij mee. Jos gaat een plaats zoeken voor de camper en een bed voor mij.
Op het eerste het beste terras van Pont-Audemer zochten we een plekje om bij een zalige verfrissing eerst eens goed bij te praten. Na de afspraak dat we elkaar om acht uur weer zullen treffen, gaan zij naar de camping en ik naar mijn hotel.
We eten heerlijk, het is gezellig en het wordt laat, want het restaurant neemt er wel de tijd voor. Maar dat is niet erg. Van tijdnood is nu geen sprake. Morgen is het vakantie!
Bloemen.
Onder een twijfelachtige lucht loop ik op zondagmorgen (12-8) naar de camping, even buiten de stad. We ontbijten gedrieën en doen dat zoals het restaurant van gisteren: het mag even duren! Ontbijt en koffietijd gaan naadloos in elkaar over. We komen overeen dat we vandaag in Pont-Audemer blijven. Het stadje heeft genoeg te bieden om er een dagje door te brengen.
Franse dorpen en steden werken graag met veel bloemen in de openbare ruimte. Hier doen ze dat op een zodanige uitbundige wijze dat wij het nergens anders zo kleurig zagen. De kerkfacade, lantaarnpalen, brugleuningen, hekwerken, kademuren, pleinen en rotondes….overal bloemen, bloemen, bloemen
De kerk vertelt van buiten en van binnen haar hele bouwgeschiedenis. Je leest er de uitbreidingen, verbouwingen, plannen en het moment dat het geld op was zo vanaf. Wel boeiend.
Ook boeiend is het plaatselijke museum. Het valt te bewonderen dat zo’n kleine stad zich zo presenteert.
Wij hebben samen een fijne dag die we afsluiten met een heerlijk etentje.
Tussen de bedrijven door heeft Corry mijn wandelplunje een extra wasbeurt gegeven. Jos, Corry ,dank je wel!
De Seine.
Op maandag (13-8) is het ideaal wandelweer. Ik ben lekker vroeg op pad. Een paar uur lang trek ik door het grote Bos van Brotonne. Veel van die Franse bossen bestaan uit een soort hoog hakhout. Je ziet er nauwelijks, grote “volwassen” bomen. Grote delen van dit bos hebben ook dat karakter. Ik loop nu echter ook een tijd door mooi beukenbos met hoge rechte stammen als de zuilen van een kathedraal die hun groene gewelven dragen.
Wanneer ik in Malleraye-sur-Seine mijn middagmaal gebruik, heb ik uitzicht op de Seine. Hier kan ik er niet over. Eerst loop ik nog vijf kilometer met de stroom mee en kan dan via de indrukwekkende Pont de Brotonne naar de andere kant. Ik heb echt het gevoel weer een soort mijlpaal bereikt te hebben. De laatste van de grote Franse rivieren ligt achter me!
Het stadje Yvetot is de eindbestemming voor vandaag. Het ligt duidelijk op het Noord-Franse plateau. Het is een lange helling om van de diep gelegen Seine naar boven te komen.
Ik vind muren in natuursteen vak heel mooi. In Normandië zie je die minder dan elders omdat ze hier werken met vakwerkhuizen.
In de streek waar ik nu ben, neemt bouwen in natuursteen weer toe. Opvallend is, dat daar Silex (vuursteen) voor gebruikt wordt. Blijkbaar ligt die hier voor het oprapen.
De kerk Yvetot is niet van Silex. Het is een na-oorlogs rond gebouw met een hoge vrijstaande toren. Alles in zalmkleur geschilderd. Dat is even wennen. Je verwacht in een Franse stad een oude kerk.
Zwaar werk.
Om voorlopig nog even voldoende ver van de kust weg te blijven, ga ik op dinsdag (14-8) wat meer naar het oosten.
Het weer weet niet goed wat het wil. Er hangen veel wolken waar volgens mij heel veel water in zit.Soms merk je dat ze hun plas nauwelijks op kunnen houden. Van één kant maar goed dat er een stevige wind staat. Die jaagt de buien uiteen. Tegelijk is die wind ook lastig. Hij komt ongehinderd over de grote lege graanvlakten aanwaaien en staat dwars op de weg die ik loop. Daardoor duwt hij me soms gewoon de berm in. Langskomende vrachtwagens kunnen hem zo’n vreemde werveling geven dat je uit moet kijken om niet rollend de slootkant in gewerkt te worden. Je moet elke keer weer op gang komen en je loopritme terugvinden. Dat is zwaar werk.
Wanneer de afstandspalen langs de weg me vertellen dat ik intussen toch zo’n vijfendertig kilometer onderweg ben, begin ik er schoon genoeg van te krijgen. Er komt verlichting als ik nog een tijdje in de betrekkelijke luwte van een bosrijk gebied kom. Ik loop te hopen en te bidden dat ik gauw onderdak zal vinden,
Vóór St.Saëns – waar ik dat onderdak wil zoeken – worden gasten op de hoge toegangsweg verwelkomd met een prachtig uitzicht op het stadje, dat diep in het dal ligt. Een oriëntatietafel vertelt me waar wat te vinden is.
Aan een van de eerste inwoners die ik zie, vraag ik of ik lang zal moeten zoeken naar een hotel. Hij vindt dat ik beter niet kan zoeken, want er is er geen! Hij verwijst me keurig naar een Chambres-d’Hôtes. Dat is ook prima. Jammer, maar helaas, die is “complet”. Een bordje op de voordeur verwijst naar het VVV. Het treft, dat is recht tegenover. Hulpvaardige medewerksters weten een ander adres, bellen even of er plaats is en wijzen me de weg. De gastvrouw is beduusd en enthousiast tegelijk als ze me ziet. Ik zie er uit als een echte pelgrim, juicht ze. Ze heeft nog nooit een pelgrim als gast gehad. Er wordt een drankje ingeschonken en ze roept haar man erbij, want eerst moeten de verhalen komen. Voor hen is het onbegrijpelijk dat ik dagen achtereen van die lange etappes kan lopen. Nou moet ik zeggen dat hij er ook niet als een vlotte wandelaar uitziet.
Ik ben blij met de ruime, comfortabele en mooi verzorgde kamer.
Van de week was ik vijfenveertig uur en een kwartier onderweg. Ik liep van Sourdeval naar Condé-sur-Noireau, naar Falaise, naar Lisieux, naar Pont-Audemer, naar Yvetot en naar St.Saëns.
U mag van me aannemen dat het me goed doet zo lekker op te schieten.Ik begin zogezegd de stal te ruiken.
Laat ik u dan ook aangepast groeten met een langgerekt, welluidend: ”mmmmboeoeoeoeoe!”
Tot volgende week
Antoon