Weer Onderweg 19
Wat ik me nu werkelijk afvraag, is, voor wie ik dit verhaal eigenlijk ga schrijven. Als ik toch zie hoeveel Nederlandse auto’s in dit deel van Frankrijk rondrijden, dan krijg ik de indruk dat er nauwelijks iemand thuis is in Nederland.
Maar vooruit: dan schrijf ik voor wie niet op vakantie kan, voor wie niet wil, of misschien voor wie niet mag – van wie dan ook? – en, wie weet, voor hen die al vroeg van vakantie terug zijn.
Meedeinen.
De woensdag (25 – 7) begint met mooi weer. Dat komt goed uit, want ik mag weer gaan varen. Vandaag steek ik de Gironde over. Lang geleden, tijdens mijn heenreis, deed ik dat ook al eens, daar waar hij samenvloeide met de Tarn. Ik weet nog dat ik toen schreef: “Dat gééft me hier een plas water!” Maar het is daar nog niets vergeleken met de breedte die zijn estuarium, zijn uitmonding naar zee, hier bereikt. Bij een vernauwing daarvan ga ik oversteken met een pont. Om tien uur kan ik mee. Het is een echte grote veerboot. Hij komt aanvaren, meert af langszij een kade, de hele reling van het schip klapt neer en alle auto’s , die dwars op de pont staan, kunnen wegrijden. Het dek is zo breed, dat zelfs een lange dieplader (convoi exceptionelle”) er zo maar overdwars op kan.
Ik klim naar het bovendek, maak wat foto’s en ga rustig zitten meedeinen met de bewegingen van het schip, een half uur lang. Heerlijk ontspannend is dat.
Aan de overkant ligt de stad Royan. Die is mooi en het is er gezellig druk. De voetganger heeft er heel veel ruimte.
Eenmaal de stad uit, merk ik meteen dat ik Les Landes met zijn bossen achter me gelaten heb. Ik loop nu in de Charente-Maritime en die landstreek begint met een ruim, open agrarisch land. Ik kan weer kijken tot de horizon.
Tamelijk vroeg in de middag loop ik Saujon binnen, vind er snel onderdak en ga naar de kapper. Dat werd weer eens tijd.
Nog steeds plat.
De donderdag (26-7) laat me onder een stralende zon vertrekken. Zoals Les Landes met zijn uitgestrekte bossen, zo is dit lage land, waar ik nu loop, onbekend voor mij. Het doet niet Frans aan. Plat, veel sloten en fouragerende ooievaars in de weiden. Het loopt natuurlijk wel heel gemakkelijk omdat het hier nog steeds plat is.
Vandaag ga ik door tot Rochefort. Via een heel hoge brug – als de rug van een boze kat – steek ik de rivier de Charente over.
Rochefort is een stad met allure: brede boulevards, grote groene pleinen en statige gebouwen. Geen wonder; het schijnt dat Lodewijk XIV, de Zonnekoning, bij de stichting van de stad betrokken geweest is.
Eerste afslag.
Op vrijdag (27 – 7) vertrek ik met ideaal wandelweer: bewolkt en fris. Mijn tocht begint langs een nogal drukke doorgaande weg. Er is wel ruim voldoende loopruimte, maar prettig wandelen is het niet.
Nou zie ik op zeker moment, een beetje opzij van de weg, achter de struiken fietsers die rustig voorbij peddelen. Even later zie ik een bordje staan: fietsroute. Bij de eerste de beste afslag ben ik van die grote weg af gegaan en ga ik op het fietspad lopen. Dat brengt me via een paar dorpjes weer heel dicht bij de kust. Een tijd lang loop ik op een pad, dat maar goed en wel boven de opspattende branding ligt.Dat is mooi wandelen. De fietsroute brengt me keurig netjes naar La Rochelle, waar ik deze dagetappe eindig.
La Rochelle is niet alleeen een grote stad, maar ook een mooie en een leuke. Ze heeft een aantal indrukwekkende gebouwen en mooie binnenhaventjes waar voor kapitalen aan plezierjachten ligt te schommelen. Er is tot ’s avonds laat volop vertier in de straten en op de pleinen. Ik slaap in op de verre klanken van straatmuzikanten.
Groene hart.
De zaterdag (28 – 7) begint vochtig. Het miezert. Ik maak mijn rugzak waterdicht en hou mijn paraplu gebruiksklaar. Die maatregelen blijken na enige tijd overbodig te zijn. Het klaart op.
Er komt een moment tijdens deze etappe, dat ik het – bij wijze van spreken – even niet zo goed meer weet. Waar ben ik eigenlijk? Je denkt in Frankrijk te lopen en wat zie je om je heen? Vlak land, zover je kijken kunt. Een uitgebreid systeem van sloten en grachten, tochten en vaarten, compleet met talloze stuwtjes en doorlaten. Er lopen zwart-bonte koeien en van tijd tot zwalken er groepen kieviten rond. Ben ik nou in Friesland of loop ik door het groene hart van Holland?
Nee, ook dit is Frankrijk. Net als in Les Landes lag hier oorspronkelijk ook een immens groot moerasgebied. In Les Landes heeft men dat droog gemaakt en bebost. Hier is het geschikt gemaakt voor de veeteelt.
De indrukken die ik bewaar van deze beide gebieden vormen een verrijking voor mijn beeld van Frankrijk. Dat beeld bleek nog lang niet volledig te zijn.
De ene landstreek volgt op de andere. Zó loop je in de Charente of een groot bord langs de weg weet je te melden dat je welkom bent in de Vendée. Nu begint het land een beetje te stijgen. Er tekenen zich glooingen af.
In het groen van een heg pluk ik de eerste rijpe bramen. Ze smaken ouderwets lekker.
Luçon wordt mijn overnachtingsplaats. Ik heb er zo maar weer eens 45 km. op zitten.
(N.B. Via “geheime kanalen” verneem ik dat er in een klein lezerscircuit geruchten de ronde doen over dopinggebruik. Ja, door mij! Omdat ik zo snel ga. Geloof die geruchten niet hoor! Ik kan u verzekeren dat ik helemaal op eigen kracht loop. Ik ben wel gaan lijden aan een eigenaardige kwaal. Dagetappes van minder dan, pakweg, 35 km. ben ik als “korte etappes” gaan beschouwen. Dat is natuurlijk idioot. Maar als ik zonder enig probleem 45 km. op een dag kan lopen, en na een douche en een korte rustperiode weer een rondje door de stad kan maken…..Ik ben gewoon heel gezond. Dat is toch geweldig!)
Caravan.
Het miezert ook op zondag (29 – 7). Je loopt je dan steeds af te vragen of je je paraplu nou wel of niet moet gebruiken. Ik kies op zeker moment voor wel. Miezerregen kan je door- en doornat maken.
De veranderingen in het landschap zetten nu echt door. Het wordt zacht heuvelachtig en de landbouw bepaalt het beeld. Grote akkers en weiden. Maisvelden zijn er. Op een bepaald moment is het links en rechts mais en voor en achter mais. Waar ken ik dat beeld toch van? Zonnebloemvelden zijn er ook. De bloei is mooi op gang. Dat is Frankrijk zoals ik het eerder kende.
Vandaag loop ik door tot Les Essarts. Dat is een stadje dus ik verwacht er logement te vinden. Laat dat nou niet het geval zijn. Daar sta je dan na een lange etappe. Ik heb geen puf om er nog eens 10 of 12 km. aan toe te voegen. Wacht even: daar staat dat er een gemeentelijke camping is. Laat ik daar eens proberen.
De beheerders snappen mijn probleem heel goed en maken er zwaar misbruik van. Voor een prijs die hoger is dan die van mijn laatste hotelkamer ( met alle comfort), kan ik slapen in een kleine caravan, zonder beddegoed, kan ik douchen met koud water en naar een toilet zonder bril en zonder papier.
Ik spoel mijn kleren, hang ze lekker in de wind en het gaat regenen. Die krijg ik dus niet droog. De snackbar van de camping heeft op zondagavond alléén friet.
Wat een hoop ellende bij elkaar hè. Zo denk ik dus niet. Ik baal wel, maar denk ook: hoe je het went of keert, ik héb een slaapplaats. Toch altijd beter dan een bushokje!
Onverwachte wending.
Het heeft vannacht veel geregend. Dat hoor je goed als je in een caravan ligt. De lucht is zó vochtig, dat mijn kleren op maandagmorgen (30 – 7) nog even nat zijn als gisterenavond. Ik trek ze gewoon aan en dan doet dat thermische ondergoed wonderen. Het neemt meteen je lichaamstemperatuur over. De rest droogt onderweg. Behalve mijn overhemd. Dat is altijd nat van de transpiratie.
Ik ben weer op weg. In het dorp St. Fulgent – kent u de heilige Fulgentius? – zoek ik een ontbijt. De cafébaas heeft op maandagmorgen geen brood in huis en denkt me dus niet te kunnen helpen. Zijn vrouw denkt daar anders over en stuurt hem naar de bakker. Een kwartier later begin ik aan 40 cm. stokbrood, goed belegd met kaas. Ik kan er weer tegenaan en stoom lekker door maar Montaigu. Die naam klopt niet. Er is helemaal geen sprake van een duidelijke scherpe heuvel.
Op een splitsing van de weg sta ik even te kijken hoe ik het best in het centrum kan komen. Voordat ik kan bepalen waar ik zal gaan eten, stopt er een auto bij me. Een zeer enthousiaste mevrouw geeft mijn middagpauze een heel andere wending. Ze ziet dat ik een pelgrim ben en ze heeft vrienden die ook pelgrim zijn en die willen mij zeker ontmoeten! Of ik toch maar mee wil komen, dan kan ik daar wel eten. Ze brengt me met de auto kris-kras door de stad naar haar vrienden. Die vinden mijn bezoek inderdaad heel leuk. De vrouw des huizes wordt echter in verlegenheid gebracht. Ze hebben samen net zelf de resten van de zondag opgemaakt en nog geen boodschappen gedaan. Geen probleem redeneert de enthousiaste mevrouw. Ze vliegt al en is tien minuten later terug met zowat de hele inhoud van haar koelkast.
Ik eet er zeer gevarieerd en heerlijk van maar geniet nog meer van het uitwisselen van ervaringen met deze mensen. Ze zijn veel met het Santiagogebeuren bezig. Ze hebben zelfs in hun omgeving delen van de oude route teruggevonden en deze opnieuw van routetekens voorzien. Die Jacobsweg loopt uitgerekend naar Clisson, waar ik vandaag naar toe wil. Ze raden me aan – gezien de tijd die ik bij hen doorbreng – om toch maar de gewone weg te nemen. Die is veel korter.
Om half vijf kom ik in Clisson aan. Ik zie al gauw dat het een aardig stadje is. Logement hoef ik niet te zoeken. De collega-pelgrim heeft al een kamer voor mij gereserveerd. Ik kan zo naar mijn bad en bed lopen en word door de hotelbaas begroet met:”Bonjour, monsieur le pélérin”.
Afwisseling.
Strakblauwe lucht, zo ziet de dinsdagmorgen (31-7) er uit. Dat is heel mooi. Ik realiseer me wel, dat ik behoorlijk ver landinwaarts aan het lopen ben. Als dat, zonder zeewind, maar geen warme dag wordt. Ik kom buiten en er waait een andere, even frisse wind. Als die blijft waaien , dan is het goed.
Er zit een typische afwisseling in het landschap. Van gevarieerd en bosrijk, loop ik zomaar ineens tussen wijgaarden. Maar dan ook echt niets anders. Hier wordt heel goede muscadetwijn gemaakt. Een uur verder is er nauwelijks nog een wijnstok te zien. Daar zijn weer akkers: graan, mais en zonnebloemen. Of er loopt vee in de zomerdorre weiden. Nu is het hele land dooraderd met houtwallen, boomgroepen en plukken bos.
De frisse wind blijft gelukkig aanhouden. Ook in de middaguren is het nog ideaal wandelweer. Ik nader het dorp Liré. Door een helling op te gaan. Eenmaal boven, kan ik over het dorp heen kijken. Daar zie ik een hele brede laagte liggen. Dat moet de vallei van La Loire zijn, de koningin van de Franse rivieren.
Inderdaad, vanaf Liré gaat het alsmaar naar beneden en niet lang daarna tekent zich de grote hangbrug over de rivier af.
Ik heb La Loire al op veel plaatsen in Frankrijk gezien. Altijd en overal vind ik het een indrukwekkende rivier. Binnen nauwelijks zichtbare perken gaat zij haar gang. Ze zet grind- en zandbanken af, neemt andere weer mee, schuurt nieuwe geulen uit en sleurt bomen mee met haar stroom. Zo’n rivier lééft!
Ancenis ligt aan de overkant, op de noordelijke oever. Op het moment dat ik daar binnenloop, heb ik echt het gevoel dat ikde zuidelijke helft van het grote Franse land achter me laat. Nu de bovenste helft nog.
Vanaf het zuidelijkste randje van de noordelijke helft sta ik naar u te zwaaien. U kunt me bijna zien. Daáááaaaag!
In week 19 was ik 50 uren aan het lopen om te gaan van Soulac-sur-Mer, naar Sanjou,naar Rochefort, naar La Rochelle, naar Luçon, naar Les Essarts, naar Clisson en naar Ancenis aan La Loire.
Tot volgende week
Antoon