Weer Onderweg ( 17)
Deze week leef ik als het ware te kust en te keur als ik nu eens aan zee ben en dan weer van de kust wegloop, als ik kan kiezen hoe hoog ik wil slapen, als ik grote steden voor het “oprapen” heb, als ik zelf mag kiezen hoeveel kilometers ik loop, als ik de keuze heb uit contacten met Nederlanders, als ik paraplu ja, paraplu nee kan bepalen en als ik een ideale weg of mulle zandwegen mag kiezen.
Op en af, op en af.
Ik groette u vorige keer vanuit een van de voorsteden van Bilbao. Het kwam goed uit dat ik daar kon overnachten. Nu kan ik namelijk op woensdag (11 – 7 ) in de loop van de voormiddag door de enorme stedelijke brei van Bilbao trekken. Lopen in de stad vind ik absoluut niet prettig. Je moet als maar trottoir op en af, op en af. En dat honderden keren. Zeer vermoeiend is dat en heel slecht voor je knieën. Ik doe dat dus bij voorkeur ‘s morgens als ik nog fit ben.
Ik vertrek om half acht en ben om half een door de stad heen. Nee, niet omdat ik heb lopen slenteren, maar omdat die stad zo ellendig groot is!
De rijksweg (N-634) die ik volg, is hier best heel druk, maar tot ver buiten de steden en dorpen zijn voetpaden aangelegd. Zo kom ik veilig in het dorpje Euba. Daar zie ik een hotelletje. Ik neem geen risico en strijk er neer. Na 33 km. mag dat ook best.
Frommelen.
Tijdens mijn donderdag-etappe (12-7) wordt de omgeving mooier. Ik volg een rivier en naarmate die dichter bij de zee komt, wordt zijn dal als maar smaller. Toch heeft men hier een spoorlijn, de oude rijksweg en een grote nieuwe autosnelweg doorheen weten te frommelen. Je krijgt de indruk dat de vier wegen – water,spoor,N-634 en A8 – over en onder en langs elkaar heen buitelen. Mijn weg volgt het meest trouw de loop van het water en kronkelt dus wel heel veel.
Indrukwekkend zijn de groene hellingen en de stijle, kale rotswanden.
In het stadje Deba stroomt de rivier in zee. Daar ben ik dus weer aan de kust. Terwijl ik bij het VVV informatie zoek, stapt daar ook een Nederlands echtpaar binnen. Samen houden ze hier een wandelvakantie.
In de pelgrimsalbergue, waar ik overnacht, kom ik in contact met een Deense pelgrim. Hij is een van de leidende figuren van het Deense Jacobusgenootschap. Hij weet mijn tocht zo te waarderen dat ik als souvenir een speldje van hem krijg, wat alleen in Denemarken verkrijgbaar is.
De leiding van de albergue heeft me een bovenbed toegewezen. Ik heb een loei hekel aan klimmen. Zeker ’s nachts! Nou zie ik in een hoek een paar reservematrassen tegen de muur staan. Die leg ik plat op de vloer… Als ik nou vannacht uit mijn bed val, hoort niemand mij bonken!
Zomer.
Op vrijdagmorgen (13-7) voel ik me behoorlijk fit. Ik heb goed kunnen slapen. De zon schijnt. Het ziet er naar uit dat de zomer hier doorzet. Dit kon wel eens een warme dag worden.
Via een aantal grillige kronkels, brengt de weg me weer naar de kust. De route is hier mooi. Ik loop op een prachtig voetpad en heb de rotsen waarop de golven stuk lopen, steeds recht onder me. Het is niet te geloven wat die voortdurende golfslag van de rotspartijen gemaakt heeft. De golven van de Golf van Biskaye hebben het graniet gebroken, geslepen en gepolijst.
Inderdaad, de zomer zet door. De laatste kilometers worden zwaar. Ik spreek met mezelf af: vind ik een slaapplaats, dan stop ik. Ik vind een slaapplaats in het dorpje Orio en ben daar heel tevreden mee.
Mijlpaal in zicht.
Nu doe ik er goed aan op de vroege zaterdagmorgen (14 – 7) eens stevig na te denken en mijn kaart eens goed te bekijken. Vandaag ga ik de grote stad San Sebastian passeren. Bij heet weer door de grote stad trekken, is helemaal erg. Kan dat niet anders?
Ja, dat kan. Ik kan mezelf een uur afstand besparen en een uur “stadswandeling”. Er gaat namelijk van Orio een klein weggetje binnendoor. Doe ik!! Het wordt om te beginnen een stevige haarspeldbochtenklim. Met gewoon doorstoempen – of is dat een wielerterm? – kóm je een keer boven.
Vanaf grote hoogte kijk je op de zee die zodanig in de nevelen ligt dat ik geen horizon kan zien. Het berglandschap aan de andere kant is ook prachtig door de mistbanken die tussen de pieken zweven.
Dan begint er een lange afdaling en doemt de grote stad voor me op. Mijn doorsteekweggetje brengt me zó naar de grote promenade aan de kust. San Sebastian heeft een groot strand. De stad heeft werk gemaakt van de boulevards, parken en pleinen tussen de stad en de zee. Het ziet er echt prachtig uit. Strand en flaneergebied krioelen van de mensen. Ik krijg er gratis een tentoonstelling “Beelden aan Zee” bij. Op deze wijze is een stad passeren geen plaag.
Ik zoek iets te eten in Renteria, een voorstad, en ga dan door naar Trun. Dat is de laatste Spaanse stad die ik aandoe. Ik ben echt blij als ik daar aankom, want naarmate de middag vordert, wordt het tropisch warm. Hitte put me meer uit dan afstand!
Wat me nog meer verheugt, is het feit dat ik weer een “mijlpaal” in zicht heb. Op 18 mei wandelde ik Spanje binnen. Ik liep sindsdien ruim 1600 Spaanse kilometers. Morgen trek ik Frankrijk weer in!
Minimaaltijd.
De pensionhoudster ziet dat ik het warm heb. Voordat ik de sleutel van mijn kamer krijg, haalt ze een fles fris water. Of ik niet wat moet eten?? Ik maak haar duidelijk dat ik vanmiddag al gegeten heb. Ja maar… En ze brengt een schaaltje met een stuk stokbrood, enkele heerlijke vleeshapjes in een zalig pikant sausje, samen met een glas rosé. Dat hartige doet je wel goed als je flink getranspireerd hebt. Maar daar hoort toch ook een toetje bij, vindt ze. En ze brengt me een lekker koel stuk ananas. Zo is de minimaaltijd compleet. Dan pas mag ik gaan douchen. Wat een ontvangst!
Trun heeft blijkbaar iets te vieren. Op een van de pleinen staat een podium en er zijn optredens van bands. Wat is er toch een volk op de been. Spanjaarden leven buiten. Wanneer ik ga slapen, hoor ik de muziek wel, maar ze zal me niet veel last bezorgen.
Toch wat langer.
Op zondagmorgen (15-7) sta ik fit op. Ik heb weer goed geslapen. Mocht het vandaag ook warm worden, dan maak ik er een korte etappe van. De eerste Franse stad, St. Jean-de-Luz wordt dan halteplaats. Ik ga op pad en merk al gauw dat de zon wel sterk is, maar er staat een stevige bries. Lekker!
Grensposten kunnen er soms heel rommelig uit zien. Hier is dat ook. Oude, leegstaande douanekantoren, parkeerplaatsen, winkeltjes en bars; van alles door en tegen elkaar. Ergens in die warboel vind ik mijn ontbijt. Even later stap ik de echte grens over. Dat geeft een goed gevoel. Ik kan mijn geluk helemaal niet op als de eerste kilometers op Franse bodem overschaduwd worden door platanen.
Al vóór twaalf uur sta ik in St. Jean-de-Luz. Als ik nou in die Mac Donald daar eens een big mag naar binnen werk en dan gewoon nog een stukje doorloop? En dat doe ik. Zo wordt de etappe toch wat langer, want een uur verder ligt het dorp Guethary. Onderweg daar naar toe vraagt zomaar een mevrouw of ik wat fris water wil hebben. Ze vult mijn drinkfles en geeft me nog een klein flesje gekoeld water mee. Mooi toch!
Neem de tijd.
Het hotelletje waar ik om een kamer vraag, heeft geen ruimte vrij. De baas wijst me een pension. Hij heeft de oude pensionhoudster juist nog zien lopen. Ze zit even verder op een terrasje. Ik vraag haar of ze een kamer voor me heeft. Ja hoor, dat heeft ze, maar ja, ze is nu even niet thuis. Ze heeft zich juist een drankje en een frisse salade laten serveren. Ik zeg tegen haar: “Neem rustig de tijd, madame”. En dat doet ze. Na anderhalf uur komt haar dochter me “redden”. Zij gaat mee naar het oude huis en wijst me mijn kamer. Weer twee uur later hoor ik het oude mensje thuiskomen.
In het pension logeert ook een Nederlands gezinnetje. Ik spreek de mensen niet. Ze hebben het veel te druk met het uit elkaar houden van hun ruziënde kinderen. Met een andere Nederlandse familie maak ik wel een leuk praatje. Die kinderen hebben een lange lijst van vragen en vakantieverhalen. Dat is leuk.
Nagolven.
Mijn wandelprogramma van maandag (16-7) begint om half acht. Er wacht me weer een enorme stadsmassa. Daar probeer ik in de voormiddag doorheen te komen. Eerst komt Biarritz, dan Anglet en tenslotte Bayonne. In Biarritz dreig ik het goede spoor kwijt te raken. Een barman brengt me weer op het “rechte pad”. Even voor twaalven heb ik het ergste gehad. Tainos, een noordelijke voorstad, is een geschikte plek voor een middagpauze. Dan kan ik weer door op een veel prettiger manier.
De Pyreneeën laten het steeds meer afweten. In het begin zie ik rechts van me, ver weg, nog hoge bulten en pieken. Maar dicht bij de zee heuvelt het maar weinig. Naarmate mijn etappe vordert, zie je ze nog wat nagolven. Ik trek het vlakke gebied van Les Landes binnen.
Deze landstreek heeft een ongelooflijk groot aaneengesloten bosgebied. In de namiddag heb ik aan weerszijden van de weg bos. Soms oogt het heel natuurlijk. Andere delen zijn duidelijk systematisch aangeplant. Er is ooit iemand op het idee gekomen om hier bamboe te planten. Dat wordt een ramp, want dit spul verovert het bos over steeds grotere oppervlakten.
Laat in de namiddag gaat het regenen. Ik heb mijn paraplu nodig. Later op de dag ga ik me ook realiseren, dat ik hier of daar wel eens een probleem kan gaan krijgen met het vinden van logement. Ik zie heel veel vakantiegangers. Daar heb ik bij de voorbereiding van mijn route – hoe lang is dat al niet geleden? – geen rekening mee gehouden.
Zie je wel: bij mijn eerste twee pogingen vang ik bot. Je zou toch gaan verlangen naar gîtes en albergues!
Ook vandaag komt het weer goed. In het dorp Hossegor kan ik terecht.
Uitgestippeld.
Ik verlaat op dinsdag (17-7) Hossegor langs de oever van een langgerekt meer. Dan trek ik door een zeer uitgebreide villawijk. Daar klinkt plotseling een heel vriendelijke groet. Ik heb het oude, kleine vrouwke niet gezien, doordat ze bijna helemaal schuil gaat achter haar tuinmuur. Ik ga even naar haar toe en ze vindt het geweldig om mijn verhaal te horen. “Ik hoop dat God u zal beschermen”, zegt ze, waarop ik haar vertel dat hij dat al meer dan 4000 km. heel goed doet. Ze beweert heel gelukkig te zijn met deze ontmoeting. Om me de hand te schudden, komt ze achter haar muur uit en steekt beide handen door het traliewerk van haar poort. Alles wat ik kan bedenken aan goede wensen krijg ik mee.
Ik ben op zoek naar de wandelroute langs de kust, maar vind die niet. Wel vind ik een VVV-kantoor. Daar word ik goed geholpen. De wandelweg die ik bedoel, kennen ze niet. “Maar”, zegt de baliedame, “misschien hebt u iets aan een fietskaart”. Waarachtig; er ligt een fietspad naar het Noorden, vrij dicht bij de kust, goed gebaand en bewegwijzerd. Ik krijg de kaart mee. Mijn weg voor de komende dagen ligt uitgestippeld klaar.
Het pad loopt heel gemakkelijk, ook doordat Les Landes plat is. Ik loop urenlang lekker in de schaduw van het bos. Daarin overheersen zeedennen en kurkeiken.
In het dorpje Leon zoek ik logement. Dat vind ik aan de rand van een groot meer. Er zijn slechtere plaatsen denkbaar om te verblijven.
In mijn zeventiende week was ik vijftig uur en een kwartier onderweg. Ik liep van Barakaleo (voor Bilbao) naar Euba, naar Deba, naar Orio, naar Trun, naar Guethary, naar Hossegor en naar Léon.
Vanuit het grote bos van Les Landes laat ik mijn groet naar u toe galmen: “Whoe-oe-oe-oe”.
Tot volgende week
Antoon