Reisverslag Antoon (12)

Weer onderweg (12)

Image

Hebt u dat nou ook wel eens, dat je zonder erg veel meer doet dan je vooraf denkt te doen, dat je hier of daar wat langer zou willen blijven, dat er soms geen eind lijkt te komen aan wat je niet leuk vindt, dat je ervaart hoe mooie dingen beleven, moeite kan kosten, dat je gauw uitgekeken bent als er niets te zien is, dat je ’s morgens zin hebt om er tegenaan te gaan en dat een mooie naam ook niet alles zegt?

In het geweer

Het is te mooi om waar te zijn, maar ook op woensdag (6-6) heb ik het mooiste weer van de wereld. Dat wandelt lekker. De route is weinig boeiend. Het pelgrimspad loopt steeds strak langs een drukke verkeersweg. De vele bloemen in de bermen maken dit nadeel voor een stuk goed. Verder wordt mijn aandacht bezig gehouden door de vele hagedissen. Overal rennen ze voor je uit en ritselen ze vliegensvlug weg tussen de begroeiing. Bijzonder mooi zijn de grote grasgroene smaragdhagedissen. Een volwasssen exemplaar kan wel veertig cm. lang worden. Ik heb er meerdere gezien.
Wat later op de dag loop ik een tijdje op met een Duitse collega. We hebben het over de vele Duitsers op de Camino en over de TV-komiek en zijn boek. Deze man heeft daar geen goed woord voor over. Hij vindt het boek zo ver naast de werkelijkheid en negatief ten opzichte van de pelgrimage. Hij is vast van plan om na terugkeer in het geweer te komen en een aantal zaken recht te zetten.
Voordat we het weten, lopen we San Justo de la Vega binnen. Dat ligt onder de rook van Astorga. Ik schrik bijna als ik later op de avond even uitreken dat ik vandaag zonder erg zomaar even 48 km. gelopen heb. Dat schiet lekker op!

Vreemd volk

Binnen het uur sta ik op donderdag (7-6) in het centrum van Astorga. Eigenlijk moet je voor een stad als deze – met meer dan 2000 jaar geschiedenis – meer tijd uittrekken. Maar pelgrims zijn doortrekkers. Ze blijven niet hangen! Een paar bijzonderheden wil ik wel even zien. Het heel oude Romaanse kerkje en vlak daarnaast de mooie gotische kathedraal. Ik zie ze alleen van buiten, vanwege het vroege uur. Vlakbij staat ook een gebouw van Gaudi. Het stamt uit zijn vroege periode. De neo-gothiek is er goed aan af te lezen, maar zijn organische vormgeving tekent zich ook al mooi af. Je herkent zijn stijl.
Ik verlaat de stad en kom in de regio die Maragatos heet. Ze omvat vijftig dorpjes met in totaal ongeveer vijfduizend inwoners. Volkenkundigen kunnen deze mensen etnisch niet thuis brengen. Vreemd volk zogezegd. Het zijn trotse,eigenzinnige en karaktervolle mensen, maar anders dan de gewone Spanjaarden. Van het land konden ze nauwelijks leven. Velen legden zich in het verleden toe op het vervoer van goederen over lange afstanden, met ossenwagens en muilezels. De komst van wegen en spoorlijnen ontnam hen deze kostwinning. De dorpen liggen er nu ontvolkt bij. El Ganso, Rabanal en Foncebadon zijn dorpjes waar meer dan de helft van huizen half of helemaal ingestort zijn. Wat nog overeind staat, doet dienst als opvang van pelgrims.

Steentje bijdragen

Om half vier ben ik bij het zeer beroemde punt van het “Cruz de Ferro”, het ijzeren kruis. Hier ligt een onmogelijke grote hoop stenen en keien bij elkaar. Daar steekt een lange eiken paal hoog boven uit en op de top daarvan staat een ijzeren kruis. Al eeuwenlang draagt elke pelgrim hier zijn steentje bij. Je neemt van thuis een steen(tje) mee als symbool van je fouten, beslommeringen, hatelijkheden, chagrijn enz. Hier kun je dat allemaal wegleggen. Gewoon op die grote hoop “narigheid” deponerenen achter je laten. Weg ermee ! Prachtig symbool. Ik heb goed gekeken of ik de “sores” van Ad Jacobs en Dré Moors – hun twee garnieten panelen – kon vinden. Nee hoor, die zijn al lang bedolven onder andersmans keien.

Nederlanders

Vandaag heb ik veel moeten klimmen, maar dat was nergens “gemeen”. Nu begint de afdaling naar El Acebo. Die is scherp en gaat heel zeer doen in je benen en knieën. Tijdens die afdaling haal ik twee mensen in. Het blijkt een Nederlands stel te zijn. Laat dat nou de eerste Nederlandse pelgrims zijn die ook te voet onderweg zijn. Zij zijn ook niet bang van lange etappes, vandaar dat ik ze ’s middags om vier uur nog onderweg vind.
Er is op vrijdagmorgen (8-6) geen ontbijt te vinden in El Acebo. Op mijn nuchtere maag loop ik twee uur en vind in Molinaseca ( droge molen, dus graanmolen) koffie met een broodje.
In Ponferrada wil ik graag even rondkijken, vooral in de buurt van de beroemde Tempeliersburcht. Is me dát een bouwwerk ! Het totale complex is bijna twee hectaren groot. Op dit moment wordt hard gewerkt aan een zorgvuldige restauratie. De directe omgeving gaat er ook mooi uitzien.

Opgelost

Spanje bouwt en bouwt. Steden en dorpen groeien enorm. Ik merk dat vandaag heel goed. Er komt maar geen eind aan de stad als je die wilt verlaten en de nabijgelegen dorpen worden ook als maar langer. Het doet werkelijk deugd als ik eindelijk in de groene laagte van de Bierzo kom. Die is groen door de populierenbossen en de wijngaarden. Die laatsten ruiken op dit moment zwaar naar de zwavel. De wijnboeren proberen de schimmels te weren.
Ik stop vandaag in Villafranca del Bierzo. Lange tijd moet deze stad bij veel pelgrims zeer geliefd geweest zijn. Wie namelijk te ziek of te uitgeput was om Santiago te halen, kon hier bij de eerste kerk, aan de “Puerto de perdón” ( de deur van barmhartigheid) die aflaat krijgen die aan de pelgrimage verbonden was. Zo werd voor velen een zwaar probleem genadig opgelost.
Er zit werking in de lucht. Dagenlang heb ik mooi weer gehad. Nu rommelt er een onweer tussen gindse bergen. Tijdens het avondeten zit het halve stadsplein vol mensen. Dan gaat het zo maar regenen, want het onweer is dichterbij gekomen. Ik zit veilig en droog onder de arcaden en zie het schouwspel aan van al die mensen die met hun borden en glazen een goed heenkomen zoeken. Dat plotseling een stuk vlugger gaat als er een felle bliksemflits met direct daarop een ongelooflijke harde donderslag volgt. Daarmee is het hele onweer dan ook meteen opgelost.

Hoogtepunt

Alles wat op buien lijkt is op zaterdag ( 9 – 6) weggewaaid. Het is heerlijk wandelweer. In de voormiddag loopt het best wel goed, omdat ik steeds de rivier Valcarc kan volgen. Stroomopwaarts, dat wel! Zes jaar geleden lag hier alles overhoop door de aanleg van een autosnelweg. Die is nu klaar en je ziet hoe zwaar die het dal aangetast heeft. In het dorpje Vega de Valcarce staan peilers van zestig, zeventig meter hoog. Halverwege de hemel rijden de auto’s.
Het wordt vandaag geen heel lange etappe. Daarvoor is hij me te zwaar. Vooral na de middag wordt het klimmen en pittig ook. Ik stijg vandaag van 524 m. naar 1330 m. Zo hoog ligt het dorpje O’Cebreiro. Dat is het hoogste punt van heel de Spaanse Camino. Tegelijk is het ook een hoogtepunt op de route. O’Cebreiro is een museumdorpje. Er staan nog een paar palloza’s: huizen in Keltische stijl.
Vooral het kerkje is heel bijzonder. Het is de oudste kerk van heel de Camino (9de eeuw). Van buiten en van binnen is het bouwwerkje mooi gerestaureerd. Bij een prachtig Mariabeeld branden kaarsen. Daar heb ik de mijne aan toegevoegd. Zo’n oude plaats van eredienst vraagt daar om.
Het klimmen is niet afgelopen. In het dorpje heerst zo’n drukte, dat ik met moeite nog een bed kan vinden in de albergue. Ik slaap in een container op het bovenste van een stapelbed. Heb ik heel de dag al geklommen; moet ik ’s avonds ook nog naar mijn “hoogtepunt” klimmen. Ik kan het ook niet helpen, maar ’s nachts moet ik er echt een paar keer uit. Maakt u het verhaal zelf maar af……
Een vroegere pastoor van O’Cebreiro was een groot ijveraar voor de Jacobspelgrimage. Hij zorgde er voor dat ik nergens verdwaald ben. Hij bedacht namelijk het systeem van van de gele pijlen. Die leiden je feilloos door steden, vlakten en bossen.

Slaapwandelen

U kent mijn gevoel ten opzichte van albergues en gîtes. Dat werd weer eens overduidelijk bevestigd. Ik heb nauwelijks een oog dicht gedaan.
Zodoende loop ik op zondagmorgen (10-6) eigenlijk een beetje te slaapwandelen, in de hoop dat ik in Tricastela uit kom. Na een bakje pittige koffie blijkt dat ik de goede kant op gelopen ben. Ik laat het vandaag bij 24 km. Daar kies ik ook voor omdat er nog twee pittige hellingen in de route liggen: de klim naar de “Alto de San Roque ” en naar de “Alto de Poie”( 1337). Daarmee hebben we het echte lange pesterige klimmen wel gehad. Maar het land golft nog genoeg op de rest van de Camino.
Het stadje Tricastela is gauw verkend. Van de vroegere drie kastelen is niets terug te vinden. Er staat wel een mooie oude kerk. In de toren zitten grote muurplaten waarin drie kastelen gebeiteld staan. Ook in het plaveisel van de straat kom je de kastelen tegen.

Eeuwenoud

Het is goed wandelweer, dus bedenk ik me op maandagmorgen ( 11-6) dat ik er best wel eens een flinke etappe van kan maken. Het landschap is gevarieerd. Je loopt regelmatig door eeuwenoude holle weggetjes. Op de hoge kanten staan vaak eeuwenoude kastanjebomen. Ongelooflijk wat een knoepers dat zijn!
Ik mag dan wel beweerd hebben dat de drie hoogten – die van O’Cebreiro, de Alto de San Roque en de Alto de Poie – als echte kuitenpesters de laatsten waren, maar ik merk dat tot Santiago niets meer plat is. Vandaag ook vallen de hoogteverschillen me vies tegen. Dat matigt het tempo van lopen zo sterk, dat ik pas om zes uur in Portomarin ben.
Dit dorpje is niet eeuwenoud. Integendeel. Door de aanleg van een stumeer, zo’n veertig jaar geleden, verdween het oude dorp onder water. Hoog tegen de helling werd een nieuw dorp gebouwd. Een paar monumenten werden steen voor steen verplaatst en vormen nu een oud hart in een nieuw dorp. Het is even wennen.

Vergane glorie

Op dinsdag ( 12 –6) ligt Portomarin met zijn stuwmeer onder een dichte mist. Maar wanneer ik het meer en het rivierdal eenmaal verlaten heb, is de lucht blauw en staat de zon hoog. De tocht begint weer door malsgroene bossen. Naarmate je stijgt verandert de omgeving. Je komt in de droge dennenbossen en er volgt een vrij onherbergzaam gebied met heide en brem en rotsen: de Sierra de Ligonde. De boeren moeten het hier vooral hebben van de veeteelt.
Vandaag ruim ik wat tijd in om dit artikel postklaar te krijgen. Ik maar er dus een niet te lange etappe van. Palas de Rei wordt mijn halteplaats. Die naam wekt verwachtingen. “Paleis van de Koning “! Het stadje maakt er goede sier mee, dat heel lang geleden een van de Spaanse koningen hier een residentie had. Maar het is vergane glorie. Een korte verkenningstocht leert dat alle pracht en praal grondig opgeruimd zijn. Ik vind er niets van terug.
Maar toch lijkt het mij mooi klinken als ik U hartelijk groet vanuit het “Palas de Rei” .

In week 12 liep ik in totaal 45.30 uur. In die tijd legde ik ongeveer 250 kilometer af. Die liggen tussen Léon en San Justo de la Vega, El Acebo, Villafranca del Bierzo, O’Cebreiro, Tricastela, Portomarin en Palas de Rei.
Binnen drie dagen ben ik in Santiago !

Tot volgende week, wie weet van waar.

Antoon

Scroll naar boven