Aon de praot mee…. Piet de Rooy
“Waor wij sliepen was het in de winter zó koud, da de vlooien op de pispot kossen schaatsen.”
ANDRÉ MOORS
Als je Baarlenaren vraagt of ze Piet de Rooy kennen, krijg je steevast de wedervraag: welke de Rooy bedoel je? De opmerking ‘het is unne zoon van Piet Kèès’ maakt meteen aan alle onduidelijkheid een einde!
Want elke wat oudere Baarlenaar kende Piet Kèès. Hij had in Baarle op de hoek van de Molenstraat en de Kapelstraat een klein kruidenierswinkeltje. De verkoop van kaas (vandaar de bijnaam Piet Kèès) vormde de hoofdmoot van de verkochte etenswaren. Piet ging altijd met de bakfiets ‘de boer op’ om bestellingen op te nemen en bestellingen af te leveren. Anna, de vrouw van Piet Kèès, verkocht in het winkeltje aan talloze Baarlenaren haar kaas en overige kruidenierswaren. Bijzonder was ook dat het gezin de Rooy in het katholieke Baarle als een van de weinige gezinnen protestant was. Ik herinner me nog uit mijn eigen lagere schooltijd (ik zat bij Piet een paar jaar in de klas) dat we toch wel een beetje afstand bewaarden tot de kinderen de Rooy. “Kijk uit, dè zijn protestanten,” zeiden we dan wel eens onder elkaar. Eigenlijk te belachelijk voor woorden. Maar je moet zo’n opmerking wel plaatsen in de tijdsgeest van toen, waarin we als brave katholieke jongens werden opgevoed.
Want elke wat oudere Baarlenaar kende Piet Kèès. Hij had in Baarle op de hoek van de Molenstraat en de Kapelstraat een klein kruidenierswinkeltje. De verkoop van kaas (vandaar de bijnaam Piet Kèès) vormde de hoofdmoot van de verkochte etenswaren. Piet ging altijd met de bakfiets ‘de boer op’ om bestellingen op te nemen en bestellingen af te leveren. Anna, de vrouw van Piet Kèès, verkocht in het winkeltje aan talloze Baarlenaren haar kaas en overige kruidenierswaren. Bijzonder was ook dat het gezin de Rooy in het katholieke Baarle als een van de weinige gezinnen protestant was. Ik herinner me nog uit mijn eigen lagere schooltijd (ik zat bij Piet een paar jaar in de klas) dat we toch wel een beetje afstand bewaarden tot de kinderen de Rooy. “Kijk uit, dè zijn protestanten,” zeiden we dan wel eens onder elkaar. Eigenlijk te belachelijk voor woorden. Maar je moet zo’n opmerking wel plaatsen in de tijdsgeest van toen, waarin we als brave katholieke jongens werden opgevoed.
Zowel Piet als zijn vrouw Anna zijn al weer geruime tijd geleden overleden. Voor deze ‘Aon de praot mee’ sprak ik daarom met hun zoon Piet. Hij woont sinds 1979 in Chaam. Uiteraard vertelt Piet in deze ‘Aon de praot mee’ over zijn eigen levenservaringen. Maar gelukkig weet hij zich nog heel veel over het leven en het werk van zijn ouders in Baarle te herinneren. Kortom, het verhaal van Piet is het lezen meer dan waard.
Wie is Piet de Rooy?
Piet de Rooy is geboren op 21 maart 1943 in Baarle-Hertog op het adres Molenbaan 126. Hij is nu dus 67 jaar. Zijn vader, eveneens Piet geheten, wordt geboren op 9 september 1907 in De Hoef bij Mijdrecht (provincie Utrecht). Vader Piet verhuist in 1931 naar Baarle-Hertog. Moeder Anna Meeuse wordt geboren op 27 november 1907 in Breda. Piet en Anna trouwen op 5 juni 1935. In hun gezin worden zes kinderen geboren. De oudste is Teun, geboren op 11 juni 1936 in Baarle-Hertog, overleden op 30 augustus 2008. Op 15 mei 1938 wordt Maarten geboren. Dan komt Piet op 21 maart 1943. Op 31 december 1944 ziet broertje Wim het levenslicht. Tot groot verdriet van het gezin overlijdt het kindje al op 26 februari 1946. In 1946 wordt Sien geboren, de enige zus van Piet. Zij overlijdt in 1996. Op 28 december 1947 krijgt Piet nog een broertje, met dezelfde voornaam (Wim) als zijn overleden broertje.
De vader van Piet overlijdt op 20 januari 1994 in Baarle-Hertog op 86-jarige leeftijd. Moeder Anna overlijdt in Baarle-Nassau op 11 augustus 2000. Ze is dan 92 jaar.
Zoon Piet is getrouwd met Erry Korteweg uit Chaam, geboren op 31 mei 1947. Piet en Erry trouwen op 4 september 1970. In 1979 verhuizen ze vanuit Baarle naar Chaam. Uit hun huwelijk wordt één kind geboren, dochter Nancy. Ze ziet het levenslicht in Baarle-Nassau op 11 juli 1974. Nancy is getrouwd met Paul Donkers uit Chaam. Piet en Erry hebben twee kleinkinderen, Pim van 10 jaar en de zesjarige Bink. Het jonge gezin woont in Almere.
In zijn arbeidzame leven was Piet huisschilder. Later heeft hij een aantal jaren in diverse functies gewerkt bij het Ministerie van Defensie.
Meer dan vermeldenswaard is dat Piet al 47 jaar koster is in de Protestante Kerk Nederland (P.K.N.) in Chaam.
Opmerkelijk is dat de officiële naam van de familie niet de Rooy is, maar de Rooi. “In onze paspoorten staat ook de Rooi. Maar onze pa schreef het altijd als de Rooy. Waarom hij dat deed weet ik niet. Dat hebben we altijd maar zo gelaten,” aldus Piet.
De jeugdherinneringen aan de Molenbaan van zoon Piet
Piet weet nog dat aan de Molenbaan, op de hoek van de Tommel een molen heeft gestaan. De molen zelf heeft hij nooit gezien, alleen wat restanten (puin). “Op die hoek woonde vroeger Fons Verheijen. Die had geen kinderen. Toch kwamen wij er nog al eens. Later verhuisden Fons en zijn vrouw Marie naar de Turnhoutseweg bij de kapel. Achter ons huis aan de Molenbaan was een heel grote groentetuin en een kippenren. We han niet alleen kippen, maar ook kalkoenen, ganzen en pauwen. Het was gewoon unne dierentuin bij ons. Er stonden ook veel bomen. Daarin maakten we boomhutten.
We speelden veel met de kinderen van Fons en Anna Janssens, die naast ons woonden. Jeanneke was van mijn leeftijd, de anderen waren ouder. Met meerde kinderen gingen we iedere dag over de Molenbaan naar school. In de Molenbaan lagen toen IJsselsteentjes. In de winter was het wel leuk. Als er dan namelijk sneeuw lag, stopte bij ons thuis de melkwagen die gereden werd door unne zoon van Fons Vinckx. Die woonde op de Eikelenbosch. Dan wier de slee achter de melkwagen gebonden en zo wieren we naar de hoek mee de Pastoor de Katerstraat getrokken. Daar wier de slee weer losgemaakt en gingen we te voet verder.
In de oorlog moesten we het huis uit en trokken in de schuilkelder van de broeders. De Duitsers gingen ons huis gebruiken als uitkijkpost.”
Ernstig ongeluk aan het rechteroog
Uit zijn rechteroog ziet Piet bijna niets. Met moeite kan hij met dat oog licht en donker of iets wits of zwarts onderscheiden. Dit alles is een gevolg van een ongeluk dat hem thuis overkomt als hij negen jaar is. Toen woonde het gezin de Rooy al op de hoek van de Molenstraat met de Kapelstraat.
Piet:”Ik weet nog goed, het was op een zondagavond. Vader en moeder waren niet thuis. Ze waren naar een verjaardag in Gilze. Ik had al wel eens gezien hoe de wasdraad werd gespannen. Dan werden twee draden bij elkaar gehouden met een houtje er tussen. Dat houtje werd dan ‘opgedraaid’. Ik probeer het ook. Maar plots breekt het houtje en een stuk ervan vliegt in mijn rechteroog en op mijn neus. Toen was het ineens afgelopen met het licht. To Keustermans van de Rooie weg werkte bij ons dag en nacht in het huishouden. Ze wist er geen raad mee. Naar den dokter werd niet gegaan. Wij waren niet zo doktersachtig. Ik wier in bed gedaan. Die dag had ik haring in tomatensaus gegeten. Toen ik ’s morgens uit bed kwam, was heel mijn bed rood want ik had moeten overgeven. ‘s Morgens hebben ze me meegenomen naar dokter Govaerts. Die stuurde mij door naar de oogarts in Breda, dokter Wiegersma. Ik moest elke dag naar hem toe om te druppelen. Ik kon heel veel hebben van die man. Alleen als hij iets met zijn handen in mijn oog wilde doen, schopte ik hem bij wijze van spreken voor zijn schenen. Als er een apparaat voor mijn oog werd gezet, vond ik da niet erg. Toen wilden ze me naar Utrecht naor het ziekenhuis doen. Ik zei tegen ons moeder, daar goi ik niet naor toe want dan ben ik mijn oog kwijt en dan krijg ik een glazen oog. Ik zeg tegen haar, je moet me beloven dat ik daar niet naar toe hoef. Ze is haar belofte nagekomen en daar ben ik nog altijd blij om.”
Veel slaag gehad op de lagere school
Het geheugen van Piet is bijzonder goed. Zo weet hij zich nog perfect te herinneren dat hij op de kleuterschool bij zuster Mansueta in de klas zat. “Ik ging niet graag naar de kleuterschool. Ik was weer bijna net zo rap thuis als ze me er naar toe gebracht hadden. Ik weet nog dat ik bij zus Lindeloof in de klas zat. Na de kleuterschool ben ik naar de lagere school in de Stationsstraat gegaan. Daar waar confectiefabriek Lehmann gezeten hee. Daar stond maar anderhalf klaslokaal omdat de rest in de oorlog kapot was geschoten. De andere klassen zaten op andere plekken, bijvoorbeeld in het patronaat en in de pastorie bij de pastoor. Achter de school, waar nu de Aldi zit, gingen we in de winter schaatsen. De broeders deden dat heel goed moet ik zeggen. Ze zetten dan, zodra het vroor, de speelplaats onder water. Toen de nieuwe lagere school aan het Sint Annaplein in oktober 1949 klaar was, zijn we in optocht met de harmonie daar naar toe verhuisd.”
Piet kon niet goed leren, zegt hij. “Volgens mij heeft dat een oorzaak. Ik was links. Ik heb twee jaar in de eerste klas gezeten en toen heel veel slaag gehad van broeder Jozef omdat ik links schreef en het niet geleerd kreeg om rechts te schrijven. Dan sloeg hij met de scherpe kant van een liniaal op mijn hand en boven op mijne kop. Van zenuwachtigheid moest ik meer naar de wc. Ik vroeg dan aan hem of ik naar de wc mocht en mocht dat niet. Op een gegeven moment was het zó erg, toen heb ik het onder de bank gedaan. Ik kreeg van Jozef een pak slaag en kon naar huis. Ons moeder is toen naar Jozef gegaan om haar beklag te doen. Ophouden met tikken geven met de liniaal was er niet bij, maar ik mocht voortaan wel naar de wc. Na twee jaar kon ik rechts schrijven en mocht ik naar de tweede klas. Daar kwam ik bij broeder Amandus, unne hele goeie broeder. Die begreep mij wel en toen had ik ook een goei rapport. In de derde klas kreeg ik dat ongeluk met mijn oog. Broeder Eugenius stond er voor de klas, ook unne hele goeie. Die is naderhand uitgetreden en getrouwd met de weduwe van Gestel. Van Gestel was marechaussee en werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gefusilleerd. Omdat ik veel achterstand opliep vanwege het ongeluk met mijn oog, kon ik niet goed lezen. Daarom bleef ik weer zitten.
In de vierde klas zat ik bij broeder Amandus (een andere broeder dan in de 2e klas).. Hij is te zien op de foto, gemaakt in 1955 van de vierde klas. Ik sta er ook op en gij André trouwens ook. Amandus was ook unne goeie mens. Hij stierf op de speelplaats tijdens het sneeuw ruimen aan een hartstilstand. Na een minuut of wa rammelde broeder Franciscus op de speelplaats mee de bel. Toen het stil was vertelde hij dat broeder Amandus dood was en dat we daarom naar huis toe mochten. Nou, alle kinderen staken de handen in de lucht en juichten uit volle borst!
In de vijfde klas zat ik bij broeder Willibrord. Iedereen noemde hem ‘de grijze vos’, want hij had nogal grijs haar. Unne hele goeie broeder. Die hield heel veel van de natuur. Toen ik bij broeder Franciscus in de zesde klas zat, ging het helemaal verkeerd. Dat lag niet aan hem maar aan broeder Eugène, broeder van de vierde klas toen Amandus was overleden. Op de speelplaats was iets gebeurd. Hij sloeg toen Sooi Timmermans mee zunne kop tegen de muur van de school, want Eugène docht dat Sooi de dader was, maar da was nie zo. Ik zeg da tegen Eugène. Ik nam het altij veur Sooi op. Altij. Ja, toen Sooi vorig jaar verongelukt is, had ik daor een voorgevoel van. Ik heb daar echt wel verdriet om gehad.
Maar enfin, Eugène wilde toen van mij weten wie het wel gedaon had. Ik zeg, dat vertel ik nie. Ik ben ginne verrader. Is da christelijk om Sooi zo te slaan, zee ik tegen Eugène. Nou, dat had ik als protestant nou net nie mogen doen! Een week of wa later gingen we van de zesde klas voetballen op het voetbalterrein van Gloria tegen jongens van de Belze school. En toen nam Eugène, die scheidsrechter was, wraak op mij. Hij zegt tegen mij, gij er af! Ik zeg, wat is da nou? Hij zegt, gij weet wel waarom. Ik zeg, wie is er nou eigenlijk hoofd van de school, de broeder van de vierde of van de zesde klas? En het hoofd van de school heeft mij opgesteld. Hij zegt, als gij de bal aanraakt is ie voor de tegenpartij. Ik maak unne goal en hij zegt, nou er af of ik sla jouw hersens in. Ik zeg, dat is geen praat veur unne geestelijke. Op een gegeven moment begint hij te slaan. Nou, ik vat hem bij zunne strot en werk hem tegen de grond en hou hem in unne houtgreep. Toon van Beek uit de Kapelstraat, die werkte bij de Gaarshof, stond langs het veld om naar de voetbal te kijken. Die heeft er mij toen afgehaald. Toon zei toen tegen mij, goh kèèsboerke, ge had hem kapot geknepen. Ik zeg, ik had er nog geen spijt van gehad ook. Zonne broeder hoort nie meer op de wereld thuis. Dags daarna, op school, zegt broeder Franciscus tegen mij, wat is er gebeurd Piet? Ik zeg, dat zult u wel weten. Hij zegt, dan zul je toch vergiffenis moeten gaan vragen in de vierde klas. Ik zeg, da denk ik toch nie. Hij kan bij mij vergiffenis komen vragen. Toen ben ik naar huis gegaan. Tien voor half tien was ik weer thuis. Onze pa zegt, da komt goed uit. Mee de baan op. De volgende dag ook. Naar Ulicoten en Castelre. Toen zei onze pa, vanavond gaan we naar het klooster. Wit heet was ie. Nou, in het klooster kreeg onze pa geen gelijk van Franciscus, Eugène en het hoofd van de broeders. Toen zei onze pa, oké, dan ga ik nu naar de politie. En toen kreeg hij wel gelijk, want van de politie moesten ze niks hebben. De rest van het schooljaar was echter naar de donder. Ik deed niks meer. De breuken heb ik op de ambachtsschool geleerd.”
Protestantisme versus katholicisme
Het feit dat Piet protestant was op een katholieke school met allemaal katholieke jongens heeft Piet eigenlijk nooit als een probleem ervaren. Wij, katholieke jongens keken, zoals gezegd, wel met enige afstand naar Piet.
“Het Weesgegroetje en het Onze Vader ken ik allemaal. De Engel des Heren ken ik ook nog. Maar op mijn rapport had ik nooit een punt voor catechismus. Behalve in de derde klas. Unne Verhoeven van Groot Bedaf zei ik de catechismus altijd voor. De broeder had dat gezien en toen kreeg ik een tien.”
Met kapelaan van Zon heeft Piet in de derde klas ook problemen gehad. “Hij vroeg aan mij als protestant wat ik van biechten dacht. Ik zeg, mag ik dat eerlijk zeggen? Nou da mocht. Ik zeg, ge kunt tegen unne kapelaan of pastoor nie biechten. Tien Onze Vaders en drie keer de kruisweg en de zonden zijn vergeven, dat gaat nie. Dat is wel heel gemakkelijk. Iemand die ge iets hebt aangedaan daar kun je het mee uitspreken. En de verantwoording moeten we boven afleggen. Bij het Laatste Oordeel, dan wordt er pas geoordeeld. Toen zegt hij tegen mij, jij bent unne ketter. Ik zeg, wij spreken elkaar nog wel eens ooit en ik hoop dat da biechten er af gaat. Jaren later, op een receptie van een zilveren bruiloft in Alphen – waar hij inmiddels pastoor was – ontmoet ik hem weer. Ik zeg, dat komt goed uit, wij zouden elkaar nog eens spreken. Hij zegt, wie bent u? Ik zeg Piet de Rooy. En toen begon hij alle de Rooyen uit Baol op te noemen. Ik zeg, nie van de Rooy, van Piet Kèès. Wij zouden het nog eens hebben over dat biechten. Dat is er gelukkig af. Ik hoop nou nog één ding. Da jullie ook nog eens mogen trouwen en dan zijn we van unne hele hoop gefrustreerde mannen af. Hij stond op en hij was weg.”
Vloeken is volgens Piet bij zijn familie uit den boze. “Als ik op mijn duim sla zeg ik au. Meer niet. Tegenwoordig zeggen kinderen al heel jong shit. Daar heb ik wel zo’n hekel aan. Onze kleinkinderen heb ik geleerd ‘chips’ te zeggen als er iets is! Bij Piet thuis werd iedere dag gebeden. Piet: “Op zondag las onze pa teksten voor uit de Bijbel waarover de dominee in de kerk had gepreekt. Voor elke maaltijd baden we het Onze Vader. Dat was wel langer dan wat de katholieken doen. Na het eten dankten we. Als we ’s avonds naar bed gingen, gingen we op onze knieën zitten en baden dan ook even voor de nacht. Dat doe ik tot op de dag van vandaag nog steeds. Ik spreek dan de volgende tekst uit:
Sluit mijn oogjes, vouw mijn handjes, buig voor U neer
Trouwe Vader in den Hoge, zie op mij neer
Leer mij vroeg Uw kind te worden al ben ik jong en klein
Laat mij van Uw grote kudde toch een heel klein schaapje zijn
Amen
Naar de ambachtschool en aan het werk
Als Piet de zesde klas heeft afgerond, staat hij voor een keuze hoe verder. “Eigenlijk zou ik naar de Mulo gaan. Op mijn rapport stond echter, blijven zitten of naar de ambachtsschool. Nou, ik wilde na al die ellende wel van die school af. Daarom ben ik naar de ambachtschool in Breda gegaan. Iedere dag ging ik op de fiets. Ik kon heel goed tekenen. Ik heb met plezier mijn opleiding voor reclametekenaar, reclameschilder, huisschilder, autospuiter en behanger gevolgd. Toen ik klaar was, ben ik gaan werken. Mijn eerste baas zat in Chaam, huisschilder van Beek. Daar was ik maar een half jaar omdat hij in de winter geen werk meer had. Daarna werkte ik bij een schildersbedrijf in Breda. Na daar zes jaar gewerkt te hebben, ging ik schilderen bij Jan de van Kerkhof in Baol. Ik bleef er bijna zes jaar. Het vak van huisschilder begon mij echter steeds meer tegen te staan. Waarom? Omdat je veel te veel prutswerk moest leveren. Dat wilde ik niet.”
Na nog even in Gilze bij een schildersbedrijf gewerkt te hebben, wordt Piet in januari 1972 aangenomen bij Defensie. “Daar ben ik in het militaire kamp Buitenveld, tegenover Prinsenbos begonnen als postbode. Weer later ben ik achtereenvolgens gaan werken bij het munitiedepot in Alphen en in een huishoudelijk magazijn en in een kledingmagazijn op de vliegbasis in Gilze-Rijen. Ja, ik heb van alles gedaan. Na een ongeluk, waardoor ik problemen kreeg met mijn rug, ben ik de laatste dertien jaar, voor ik met de Vut ging, gaan werken bij de Geestelijke Verzorging. Daar zat ik op mijn plek. Daar hielp ik mensen die in de problemen zaten. Ja, ik zeg maar zo, unne aap kun je alles leren!”
Na nog even in Gilze bij een schildersbedrijf gewerkt te hebben, wordt Piet in januari 1972 aangenomen bij Defensie. “Daar ben ik in het militaire kamp Buitenveld, tegenover Prinsenbos begonnen als postbode. Weer later ben ik achtereenvolgens gaan werken bij het munitiedepot in Alphen en in een huishoudelijk magazijn en in een kledingmagazijn op de vliegbasis in Gilze-Rijen. Ja, ik heb van alles gedaan. Na een ongeluk, waardoor ik problemen kreeg met mijn rug, ben ik de laatste dertien jaar, voor ik met de Vut ging, gaan werken bij de Geestelijke Verzorging. Daar zat ik op mijn plek. Daar hielp ik mensen die in de problemen zaten. Ja, ik zeg maar zo, unne aap kun je alles leren!”
Koster in de Protestante Kerk van Chaam
In zijn jonge jaren was Piet al actief in het jeugdwerk voor de Protestante Kerk in Chaam. Op een gegeven moment ging hij zijn neef Wim Meeuse helpen die kosterswerk deed in Chaam. Na verhuizing van die neef, nam Piet het kosterswerk over. En dat nu al 47 jaar!
“Ik ben in de kerk op zondag altijd aanwezig tijdens de Dienst en door de week bij trouwerijen, begrafenissen en zo. De laatste jaren is het weliswaar minder druk geworden in de kerk, maar in de zomer hebben we heel veel vakantiegasten. Gemiddeld zitten er dan tachtig mensen in de kerk. Als er iets te vragen is, weet men de koster altijd te vinden. Je bent als het ware een pispaaltje. Als je zelf iets vraagt, kan het vaak niet. Zo werkt dat. Maar ik geef niet op, duw dan door.”
De prachtige monumentale kerk waarin Piet koster is, stamt uit de vijftiende eeuw en heeft een erg mooi interieur. De kerk is meer dan de moeite waard om te bezoeken. Vroeger was de kerk veel groter en had een grote, zware toren. Piet: “Toen de Duitsers zich aan het einde van de Tweede Wereldoorlog terugtrokken, heeft de kerk en de toren zeer zware schade opgelopen. De toren stortte in. Na de oorlog is de kerk weer gerestaureerd. De omvang is sindsdien kleiner en helaas zonder grote toren. In Chaam zijn er nooit problemen geweest tussen de mensen die tot verschillende Protestante Kerken behoorden. Van huis uit ben ik Nederlands Hervormd. Gereformeerde, streng Gereformeerde, Lutherse en Hervormde Kerken zijn een tijd terug samengegaan. Men kwam steeds meer op één lijn te zitten.”
Piet vertelt over zijn vader en moeder
De eerste jaren in Baol
“Onze pa komt uit een gezin met negen kinderen. Hij was unne hele goede mens. Was altijd rustig. Maar als hij echt kwaad was, dan was de boot aan. Slaan deed hij nooit. Hij heeft mij wel eens boven de beerput gehouden omdat ik altijd wegliep. Hij zee, als ge nog unne keer wegloopt, dan verzuip ik je! Nou, ik ben nooit meer weggelopen. Ons moeder was heel, heel streng. Die kwam uit een gezin met maar liefst dertien kinderen. Volgens mij was ze zo streng omdat ze een strenge opvoeding heeft gehad van opa en oma. Als wij daar naar toe gingen, moesten we op een stoel gaan zitten en daar kwam je niet af. Die strengheid zat ook bij ons moeder in haar karakter. Maar ze was wel oprecht. Onze pa heeft ons moeder ook via de protestante jeugdbeweging leren kennen.”
Piet Kèès was eigenlijk van beroep bakker. Hij komt in 1931 in Baol terecht. Hij gaat er kaas maken bij zijn broer Teunis. Die woonde vlak voor Zondereigen, aan een zandbaan. Die zandbaan begint in de knik van de Tommelsche Heide. Broer Teunis had een boerenbedrijf met een aantal koeien. Het was een boerderij van de Maatschappij van Welstand. Op boerderijen van die maatschappij zaten heel veel protestanten.
Piet: “De protestanten kwamen naar het zuiden om eigenlijk het katholicisme een beetje tegen te houden. Op een geven moment verhuist zijn broer naar Elzendorp in de Peel. Onze pa woonde toen alleen aan de Molenbaan in dat huisje wat wij ‘ons nestje’ noemden. Dat huisje was van Sus Vloet. Pa woonde er als ‘jonkman’, was zo gezegd nog niet getrouwd. Hij had toen wel een hondje, een pinxtertje. Die was zo klein dat pa hem over het hoofd zag en dood trapte. Wij hadden in de Molenbaan ook nog kostgangers. De vader van Desiré Doornbos en Dré Swaans onder andere. Ondertussen leerde hij ons moeder kennen en zijn ze in 1935 getrouwd. Onze pa heeft trouwens ook verteld dat hij in de oorlog onderduikers hielp om naar een ander onderduikadres te gaan. Zo iemand zat dan dubbel gevouwen in de kaaskist, voor op zijn fiets. Daarover legde hij een doek en kaas en wa peperkoek en zo. Als hij werd aangehouden door een Duitse militair, gaf hij hem een stuk kaas en dan kon onze pa weer door rijden.”
Wonen en werken aan de Molenstraat
“Toen ik op de lagere school zat, kochten onze pa en ons moeder in 1950 het huisje op de hoek van de Molenstraat/Kapelstraat van unne kleermaker. Daar begonnen ze met hun winkeltje. Naast hun woonde un vrijgezelle juffrouw, Sjo Willekens. Onze pa en ons moeder verkochten er kaas en peperkoek. Kaas kocht hij van bevriende kaasmakers in Woerden en Reeuwijk. Naast kaas en peperkoek begonnen ze toen ook langzamerhand met de verkoop van eieren, boter en allerlei andere kruidenierswaren. Het winkeltje werd gedaan door ons moeder en draaide heel goed. Onze pa ging boodschappen opnemen en wegbrengen mee zunne bakfiets. Hij kwam overal: in Ulicoten, Castelre, aon de grens en in het buitengebied van Baol. Aan zun transportfiets had hij voor en achter liefst zes tassen hangen en voorop stond een grote houten kist. Daar kon niet iedereen mee fietsen. Hij had niet voor niks van die dikke polsen.
Toen ik unne gast was van een jaar of veertien, vijftien, hielp ik onze pa met boodschappen rondbrengen. Zo kwam ik op een dag bij de familie van Baar die op de Alphenseweg woonde. Hennie, un mooi meisje, was jouw buurmèske. Ik kom achter langs de bijkeuken binnen. Daar zat ze in bad. Ik roep: kèèsboer en ze vliegt uit bad en rent in haar nakie de huiskamer in! Hennie zegt geschrokken tegen haar moeder dat ze vergeten was de deur te sluiten. Dat ik niet terug buiten was gegaan, had moeder van Baar geen probleem mee.”
De schrijver van dit artikel kan zich nog heel goed herinneren dat zijn moeder hem als kind wel eens vroeg om in het winkeltje kaas gaan te kopen. De moeder van Piet legde dan een doek op haar grote boezem, pakte een kaas, legde die op de doek en begon dan de kaas in plakken te snijden.
“Dat klopt”, zegt Piet. “Kaas schaven is trouwens een kunst. Daarvoor heb je wel een goede kaasschaaf nodig. Nou, de ene is de andere niet kan ik jou verzekeren. Onze pa stelde hoge eisen aan de kazen van de groothandel uit Woerden of Reeuwijk die door Van Gend en Loos gebracht werden. Het gebeurde wel eens dat er kazen op elkaar hadden gelegen. Dan waren er bij die gescheurd waren maar die gingen dan weer mee terug. Kazen met een boorgat moest onze pa ook niet want dan kon er van binnen schimmel zitten. De kazen werden bewaard bij ons in de kelder. Daar lagen allerlei soorten. Iedere dag werden ze gekeerd. Voor ze de winkel ingingen werden ze goed schoongemaakt met lauw water. Tegenwoordig zit er plastik om de kazen. Vroeger was dat niet zo. Precies als ons moeder 57 jaar werd, haalt ze haar rijbewijs en wordt er een auto gekocht. Vanaf toen gingen vader en moeder den boer op mee de auto. Maria Bayens deed dan de winkel; die was daar goed bekwaam voor. Vader en moeder zijn doorgegaan met hun winkeltje tot ongeveer 1971. Toen werd de Belgische BTW ingevoerd en dat zag onze pa helemaal niet zitten. Toen werd het pand verkocht aan Jos Kin.”
Het gezinsleven thuis
Volgens Piet was het altijd leuk om thuis te zijn. Ondanks dat moeder streng was, hield ze van moppen. En ze mochten volgens Piet nog schuin zijn ook. Moeder deed vaak spelletjes met de kinderen en leerde hen liedjes zingen. Het hele gezin sliep op zolder, in één grote ruimte.
Piet: “Links en rechts stond tussen de bedden een kast als afscheiding. In de winter konden ’de vlooien schaatsen op de pispot’, want daar stond het ijs op. Soms waren ratten onze gast. Die liepen dan onder de bedden door. Daar waren wij niet bang van. Ze vraten van alles, zelfs zeeppoeder. Onze pa ving ze mee klemmen. Zelf nam ik den hond wel eens mee naar boven en die ving er soms ook. In de kelder en in de winkel zaten ze absoluut niet. In die ruimten konden ze niet komen.”
Piet Kèès was volgens zoon Piet niet handig. “Hij kos ginne spijker in de muur slaan. Tuinieren in zunne moestuin deed hij heel graag. Mee Baol-kermis ging onze pa dansen bij Den Bras. Da was un goei café. Toen onze Wim en ik een jaar of zeuventien, achttien waren, gingen we mee. Dan hadden we zesentwintig cafés gehad en overal wa op. Zat waren we nooit. Dat is niet te snappen. Rikken deeën onze pa en ons moeder ook gère. Da deden ze mee buschauffeur Jan Leijten en zijn schoonouders, Jan Schellekens en zijn vrouw.”
Piet de Kèès als protestant actief in de katholieke kerk
“Zowel de Belze pastoor Pelkmans en zunne opvolger als de Hollandse pastoor Vekemans en zunne opvolger kwamen bij ons op huisbezoek. Geen probleem. Maar als ze dan binnen kwamen zee onze pa, ho, ho, ik ben al bekeerd! Op een geven moment zat de Hollandse pastoor wa omhoog. Hij had te weinig mensen om mee te helpen bij begrafenissen en zo. De pastoor vroeg of onze pa da wilde doen. Nou, die had daar geen problemen mee. Bij begrafenissen was hij dan dikwijls actief mee Toon van Lanen. In het kerkbestuur hadden ze er schijnbaar wel wa problemen mee. Maar de pastoor had gezegd, dat kan dieë man goed en hij is heel eerbiedig, dus die blijft da doen. Onze pa had naastenliefde met grote letters geschreven. Hij deed heel veel voor andere mensen. In 1953 werden na de watersnoodramp verschillende evacués bijna een half jaar lang bij ons in huis aan de Molenbaan opgenomen. Ook bij de Zonnebloem was onze pa actief. Mee dieë muziekbroeder, broeder Rafael, kon hij het heel goed vinden. Onze pa stak zijn handen uit de mouwen om langdurig zieken een aangename vakantieweek in het Cultureel Centrum te bezorgen. In de morgen om zes uur stond hij dan al pispotten van de zieken schoon te maken. Ook verleende hij daar in de keuken hand- en spandiensten aan de kok. Mee zieken, liggend op een bed op wielen, ging hij vaak wandelen. Voor de Zonnebloem was onze pa ook Sinterklaas.”
Afsluitend zegt Piet dat zijn vader echt altijd klaar stond voor een ander. Niets was hem te veel. “Ja, ik bewaar aan mijn vader goede herinneringen,” aldus Piet.
Slot
Piet, het was fijn met jouw oude foto’s te bekijken en om met jou te buurten. Vooral omdat wij, dank zij jou, het nodige aan de weet zijn gekomen over het leven en werken van jouw vader en moeder. Twee mensen die heel veel oudere Baarlenaren gekend en gewaardeerd hebben.
Nogmaals, heel erg bedankt. Ik wens jou en je vrouw Erry, namens alle leden van Amalia, nog heel veel fijne, gezonde jaren toe.