‘Nergens is zoveel gesmokkeld als langs de Brabantse grens.’ Zo begint Paul Spapens zijn lezing voor zo’n zeventig belangstellenden over ‘Smokkelen in Brabant’. Het was altijd het werk van eenlingen. Romantische verhalen gingen erover rond. Tot 1949. Toen werd het business en de strijd steeds grimmiger. De chemische drugs zijn voor Spapens een direct gevolg van de smokkeltraditie: ‘De botersmokkelaars van weleer zochten een nieuw verdienmodel.’
barricade op de weg van Baarle naar de Grens
Dat er zoveel werd gesmokkeld in Brabant komt door de grillige grens met België, die ook sterk bebost was. ‘Ideaal voor het smokkelen’, aldus Spapens. ‘Daar komt nog bij dat de douane altijd bestond uit Hollanders. Smokkelen stond gelijk aan een lange neus trekken naar het gezag.’ In onze regio was ook heel veel armoede, onder andere door de grenzen die na 1648 en 1830 waren getrokken.
Smokkelen was helemaal geen romantiek, maar pure noodzaak om de eindjes aan elkaar te knopen.
‘Hilvarenbeek was vroeger heel welvarend, het lag op een handelsroute van Antwerpen naar Den Bosch. Door de grens verviel de plaats in armoede’, geeft Spapens als voorbeeld. ‘Kan je gezien de leefomstandigheden dan moeite hebben met het smokkelen?’ Dat beeld, dat er veel geoorloofd is, leeft volgens Spapens nog steeds: ‘Denk er alleen maar aan dat de overheid nu moet vragen verdachte situaties rond het drugsprobleem te melden!’
Het oudste voorbeeld van smokkel dat Spapens op zijn lezing voor Amalia noemde, betrof (in de 14e eeuw) de wol buiten de wolstapel van Calais om van Engeland naar Brugge. ‘Zo werden de accijnzen ontdoken.’ In het laatste kwart van de 19e eeuw ging het om zout, van België naar Nederland. ‘Eén nacht zout smokkelen leverde evenveel op als één week landarbeid’. Tot in 1889 de accijnzen werden gelijkgetrokken. In dezelfde periode werden ook vodden gesmokkeld. Vanwege de schaarste aan vodden (men droeg zijn kleren heel wat langer dan nu) én de nood aan vodden om papier van te maken, lagen de accijnzen op de invoer torenhoog.
Als de armoede zich aandiende, bijvoorbeeld in de crisisjaren, ‘dan kwam de pungel weer tevoorschijn. Werd er weer gesmokkeld.’ Vooral in de crisisjaren is er veel gesmokkeld. ‘Dat waren gelegenheids-smokkelaars’, aldus Paul Spapens. ‘Want als de bietencampagne weer begon, hield het smokkelen op.’ Als je in die jaren twee keer werd gepakt, kreeg je de ‘eerste linie’: dan mocht je drie maanden niet tussen de grens en het spoor (de lijn Bergen op Zoom – Eindhoven) komen. Ging je vaker in de fout, dan kreeg je de tweede linie: dan moest je boven de grote rivieren blijven. Toch had de douane in die periode een sociaal hart. Je mocht als smokkelaar bijvoorbeeld je fiets houden, als je zelf de smokkelwaar naar het douanekantoor bracht. ‘Hoefden de douaniers er niet mee te slepen.’ In de crisisjaren was er ook levendige handel in sigarettenvloeitjes; die zaten verstopt in holle zadels. Vanaf 1932 werd het menggebod van kracht: men was verplicht om boter bij de margarine te mengen, eerst een kwart, later de helft. Ook dat leverde veel smokkel op. Alle wegen en zandpaden op de grens van Brabant werden gebarricadeerd, in de zandwegen stonden paaltjes voor paard en wagen.
In de Tweede Wereldoorlog ging het om echte tabak vanuit West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Tot de grens namen Belgische smokkelaars het voor hun rekening. Aan de grens stonden de Brabantse smokkelaars klaar om het Nederland in te brengen. ‘De surrogaat-sigaren – die waren gemaakt van riet en rabarberbladen – waren zo slecht dat ‘het goed was om van het roken af te komen’. Ze werden onder de naam ‘Fleur de matras’ op de markt gebracht.
Direct na de oorlog tijdens de wederopbouw was de grens ‘dichtgespijkerd’. Mensen werden gefouilleerd. Vanaf 1949 verschenen de gepantserde auto’s, gekocht bij Belgische legerdumps in Lommel. Zo was er een smokkellijn van Turnhout naar Oirschot, op de terugweg gingen er twaalf koeien tegelijk mee naar Turnhout.
Tot 1950 ging het vooral om eenlingen die zich bezighielden met de smokkel. Vanaf dat jaar nam de botersmokkel een grote vlucht, het prijsverschil tussen Nederland en België werd steeds groter. ‘Die handel had niets meer van doen met het romantische beeld van de smokkelaar’, stelde Spapens vast. ‘De Nederlandse regering zag vanwege de exportheffingen de botersmokkel door de vingers. De douane was geen partij: die had niets anders dan vlaggetjes en een dienstfiets, later aangevuld met verbeurd verklaarde auto’s.’ Waarom het dan zo uit de hand is gelopen? ‘Omdat de Belgische douane de beschikking kreeg over Highway Patrol Cars’ Vele tienduizenden kraaienpoten zijn over de wegen gestrooid. ‘Transporteurs waren heel blij dat in 1965 de prijs werd gelijkgeschakeld en de strijd voorbij was. Het heeft zelfs een botersmokkelmonument in Luijksgestel opgeleverd.’
Na die tijd is men overgestapt op de illegale alcoholsmokkel, in de hand gewerkt door 17 doden bij jeneverstokerijen in Turnhout. ‘Tot zelfs in Friesland werden jeneverstokerijen gerund door voormalige Brabantse botersmokkelaars.’ Toen ook die handel stil viel, zochten die opnieuw ander werk, besluit Spapens zijn lezing: ‘Dat werden de chemische drugs.’
Paul Spapens
een volle zaal in afwachting van het begin van de lezing
Ad Jacobs bedankt Paul Spapens