Groot nieuws vanuit de Gelse Bergen, waar een kampplaats ontdekt is uit het midden van de oude steentijd! Archeoloog Bart Robberechts had er in 2004 al twee afslagen gevonden. Tijdens ons vervolgonderzoek werden deze winter maar liefst zeventien vuurstenen objecten verzameld. Typisch voor die stenen was de zeer zware glans of patina, wat vaak wijst naar een grote ouderdom.
Hoopvol trok Herman Janssen onlangs naar de K.U.Leuven, waar hij een afspraak had met archeoloog Marijn Van Gils. Die haalde meteen professor Philip Van Peer erbij, die een sterke gelijkenissen zag met artefacten uit een door hem opgegraven site in Oosthoven (Oud-Turnhout, juli 1993). Die collectie dateert van ca. 70.000 à 60.000 v.C. en neemt in Europa een unieke positie in. Er is sprake van een vermenging van Micoquiaanse (Centraal-Europese) en Mousteriaanse (West-Europese) elementen. Hierdoor kunnen de Oosthovense vondsten geïnterpreteerd worden als een nieuwe cultuurvariant, waarvan nog maar weinig gekend is.
De professor is enthousiast en wil de site onderzoeken. Na een positief gesprek met de eigenaar van de vindplaats worden mogelijk dit jaar nog een paar putjes gegraven om uit te zoeken uit welke grondlaag de vondsten komen. Als de vondsten nog in de oorspronkelijke laag zitten, kan mogelijk de ouderdom bepaald worden. In een later stadium kan met de schop een proefsleuf gegraven worden om meer vuurstenen materiaal te verzamelen en te bestuderen. Een studente van de K.U.L. wil er alvast haar eindwerk over maken.
Deze opmerkelijke oppervlaktevondsten bewijzen de aanwezigheid van Neanderthalers in onze regio. Of ze hier ook langere tijd verbleven, is niet waarschijnlijk. Zij volgden kuddes van mammoeten en rendieren. Om aan voedsel te komen, maakten zij tochten van soms wel duizend kilometer. We vermoeden dat Neanderthalers ooit bij ons hun kamp hadden. De vondsten wijzen in die richting. Het schrappen van dierenhuiden en het bewerken van vuursteen waren activiteiten die in een kamp gebeurden. Omdat Neanderthalers geregeld een ander kampement opsloegen, gaat de bewering dat zij in Zondereigen hebben ‘gewoond’ net iets te ver.