Aon de praot mee……. Miet Kooremans
“Altijd zorgen voor zieke mensen, ik heb un schoon leven gehad”
Dré Moors
Baarle-Hertog, 24 april 2005
Wie is Miet Kooremans
Miet Kooremans werd geboren op 2 december 1924 te Baarle-Hertog op Boshoven. Eind dit jaar wordt Miet dus 81. Ze is haar hele leven ongehuwd gebleven en woont sinds enkele jaren in een appartement aan de Uitbreidingsstraat in Baarle-Hertog.
Haar vader Jan Kooremans werd geboren te Chaam op 7 augustus 1895 en overleed in Baarle-Hertog op 23 oktober 1964. Moeder Carolina Willemen zag het levenslicht in Baarle-Hertog op 6 februari 1896. Zij overleed eveneens in Baarle-Hertog en wel op 29 oktober 1974.
Vader en moeder Kooremans hadden een landbouwbedrijf. Eerst op Boshoven waar zij een boerderij pachtten van Kees Havermans. Later woonden daar het gezin van Jan Vermonden en van Jaon van Tilburg. De boerderij is ongeveer 35 jaar geleden gesloopt. Op die plaats zijn in de zeventiger jaren woonhuizen gebouwd. De twee oude, markante lindebomen die naast de toenmalige boerderij stonden, staan er nog steeds. Later verhuisde het gezin Kooremans naar een boerderij aan de Gierlestraat in Baarle-Hertog. De familie Willemen (moederskant) was trouwens afkomstig uit de Gierlestraat.
In het gezin van vader Jan en moeder Carolina waren 5 jongens en 4 meisjes. Eerst werden drie jongens geboren. Toen kwam Miet. Daarna achtereenvolgens twee meisjes, een jongen, een meisje en tot slot weer een jongen. Ondertussen zijn 3 broers en 2 zussen van Miet overleden.
Miet is haar hele arbeidzame leven werkzaam geweest als vroedvrouw en verpleegkundige. Dertig jaar werkte zij in het Tropeninstituut in Antwerpen.
Als vrijwilligster zet zij zich tot op de dag van vandaag in voor de ‘Vrienden van Lourdes’ (de laatste jaren als voorzitter).
Miet staat bekend als iemand die heel gemakkelijk praat. Diverse keren merkt ze voor en tijdens het interview op “als ik teveel praat dan kap je me gerust af.” Toen ze vroeger op de verpleegstersschool zat, vroegen de leerkrachten aan alle leerlingen om toch vooral in beschaafd Nederlands te spreken. Die van Vlaanderen waren namelijk volgens Miet niet te verstaan. Tot op de dag van vandaag is ze beschaafd Nederlands blijven spreken.
De jeugdjaren van Miet
“Ons vader was een, zou ik zeggen, gewone boer. Hij had kippen, varkens, koeien, paarden en een paar schaapjes. Op de landbouwgrond werd van alles geteeld, waaronder aardappelen. Vader had één knecht. Dat was Chris Geppaard uit Chaam. Maar onze jongens werkten ook mee op de boerderij. Ons moeder had daar minder tijd voor. Zij was de eerste jaren na haar huwelijk alle jaren zwanger. Vele jaren zorgde zij voor ons allemaal. Het gezin waarin wij opgroeiden was erg aangenaam. Ons moeder kon goed met ons lachen. Zij bakte regelmatig wafels en pannenkoeken voor ons. Pa was streng maar rechtvaardig. Ik heb van hem echter nooit slaag gekregen. Als jonge kinderen was het vanzelfsprekend dat je meehielp op de boerderij. Wij raapten bijvoorbeeld patatten, we deden dan allemaal mee.
In de huiskamer was een slaapkamer voor enkele meisjes. De kleinsten sliepen bij vader en moeder. In de opkamer sliepen de jongens. Een of twee zusjes en ik sliepen in de bedstee.
De boerderij op Boshoven lag er geïsoleerd bij. In de verte zag je de woningen aan de Alphenseweg, van onder andere van Ginhoven, Charel Meeuwesen, Bart van Loon en de molen van Theeuwes. Als je klein bent, lijkt dat nog veel verder weg. Bij ons in de buurt stonden slechts een paar boerderijen, die van Jan van de Heijning, Floor Seegers en Kees Havermans.
Toen ik een jaar of acht was, zijn we verhuisd naar de boerderij aan de Gierlestraat waar verder geboerd werd,” aldus Miet.
Lagere school
De Belgische lagere school bezocht Miet in de Kerkstraat bij de zusters Franciscanessen. ‘Iedere dag gingen we ’s morgens naar de kerk, dan naar huis, eten en terug naar school. We gingen altijd te voet, samen met de kinderen van Jespers en Bruurs. Ik ging heel graag naar school. De zusters waren eigenlijk best begaan met het grote huishouden van ons moeder. Op zaterdagmiddag, wanneer we normaal ook naar school moesten, zei de zuster meer dan eens: U moet deze middag niet terugkomen. U moet uw moeder gaan helpen.
Ik was een normale leerling, ben nooit blijven zitten. Ik kon om zo te zeggen goed mee. Vooral geschiedenis vond ik een heel fijn vak. De zusters waren héél, héél streng. Als de bel ging stond je meteen in de rij en was het stil. Er was stiptheid, gelijk er nu nog is. Op een dag zei ik zachtjes: “Wat ben ik blij dat ik uit die apenkooi ben.” Maar zuster Irene had het gehoord en zei op z’n West-Vlaams heel streng tegen mij: “Gaan in de gang staan!” Toen de klas weer begon, kreeg ik een lint om mijn nek gehangen waaraan een grote rode tong hing. Ik heb met die tong lang in de klas moeten staan, tot we weer naar huis gingen. Op een dag kreeg mijn zus die ook bij mij in de klas zat straf, terwijl ze niets had gedaan. Het was de schuld van die ‘klets’ die naast haar zat. Ik zei toen tegen ons moeder dat ons To straf had gekregen en dat was niet haar schuld maar van die van haar naast. Ons To heeft toen een briefke van ons moeder mee naar school gekregen voor zuster Ida.
Na de lagere school heb ik naailes gehad bij de Nederlandse zusters Dominicanessen en heb ik les gevolgd aan de huishoudschool van Baarle-Hertog. In die tijd hielp ik veel thuis mee in het huishouden. Op een gegeven moment ben ik één dag per week gaan helpen in het gezin van Smulders, bij ons op de hoek. Dat waren propere mensen. Ik heb dat daar één of twee jaar gedaan.”
Dansen
Toen Miet een jaar of 16 was, brak de oorlog uit. Toch was er in die tijd gelegenheid om je te ontspannen. Zo was Miet bij de boerinnenbond en deed ze met een groep jongeren ritmische oefeningen. Op zondag mocht ze met de kermis (twee keer per jaar) uit gaan dansen, maar wel onder strikte voorwaarden.
“We moesten dan vóór tien uur ’s avonds thuis zijn. Ik mocht echter niet overal komen. In die tijd werd er bij den Bierings ook gedanst, maar de pastoor had dat niet graag. Hij preekte daarover. Dansen daar was volgens hem des duivels. Wij werden beschouwd als meisjes die thuis moesten blijven en werken en naar bepaalde vergaderingen moesten gaan. Ik ben bij den Bierings, waar toen ook een cinema was, nooit binnen geweest. Die zaak stond niet goed aangeschreven.
Meestal gingen we dansen bij boeren thuis. Met een harmonica werd muziek gemaakt. Er werden ook stukjes voorgedragen. We waren dan met zo’n 25 jongens en meisjes. Bij bakker Gulickx aan de Kerkstraat ben ik ook gaan dansen. Onze jongens hadden van onze ouders opdracht gekregen ons in de gaten te houden en dat deden ze ook. Met Nieuwjaar gingen we met een hele groep jongeren te voet naar Weelde om daar te dansen,” aldus Miet.
Ik vraag haar of ze ooit verliefd is geweest.
“Verliefd? Ik denk het wel. Maar nooit echt. Ik ben wel regelmatig met iemand mee geweest. Ons mannen hadden veel vrienden. Ik was niet echt verliefd. Was dat wel geweest, dan zou ik die persoon genomen hebben. Maar ik heb nooit officieel kennis gehad. Ik was, denk ik, toch wel populair bij de jongens. Ik kon goed dansen, dacht ik toch, vooral walsen. Als je met een jongen meeging dan gaf je elkaar buiten een kus. Meer niet. Nee, nee, niet binnen! Onze jongens moesten zorgen dat we goed thuiskwamen. Onze broers vertelden thuis wat we uitgespookt hadden. Ik heb nooit spijt gehad van vrijgezel te zijn.”
Miet gaat leren en werken voor verpleegkundige/vroedvrouw
“Mijn moeder zag graag dat ik zou trouwen en kinderen krijgen. Maar ik had andere ideeën. Ik wilde héél graag de verpleging in gaan of vroedvrouw worden. Zo als Julia Loots, dat zou ik ook graag willen. Dat had ik in mijn hoofd.
Op een dag kwam er iemand, die aan Weelde Statie een vakantiehuisje had, melk halen bij onze Toon aan de Grens. Zij was directrice van de verpleegstersschool van Mechelen. Onze Toon vertelde haar dat ik graag verpleegster wilde worden. Direct daarna kwam ze bij ons thuis. Na het gesprek zei ze dat ze me daar zou inschrijven. Korte tijd later zei een vroedvrouw uit Turnhout die dat hoorde tegen ons moeder: “Dat moet gij niet doen. U moet uw dochter niet naar Mechelen sturen. Dat is geen katholieke school. Uw dochter moet ge sturen naar de St. Camillusschool in Antwerpen. Ze kan er dan naar toe gaan samen met een nichtje uit Merksplas.”
Ik heb toen een brief naar Mechelen geschreven en gewoon aangegeven zoals het was. Dat ik niet mocht en dat het mij erg speet.
Toen ik eenentwintig was, begon de opleiding van vijf jaar aan de St. Camilluschool in Antwerpen. In die tijd mochten onderwijzeressen en verpleegsters niet trouwen. Deed je dat, dan moest je stoppen met werken. Je aanvaardde dat. Ik gaf ook niets meer om uitgaan. De kinderen van mijn broers en zussen waren mijn droom. Dat waren mijn kinderen, nog steeds.
Het eerste leerjaar ging ik iedere maand naar huis, later om de veertien dagen. Als ik naar huis ging moest ik aan de grenspost dikwijls mijn valies openmaken.
In het eerste leerjaar kreeg ik voorbereiding. Het vijfde leerjaar werd ik opgeleid tot vroedvrouw. De tussenliggende jaren werd ik opgeleid tot verpleegkundige. Na die schooljaren heb ik ongeveer drie maanden gewerkt in het sanatorium van Westmalle. In Turnhout was toen nog geen plaats. In Westmalle vond ik het niet leuk. Er werden daar TBC-patiënten verpleegd, maar ik moest daar niets doen. Alleen temperaturen, zorgen dat ze hun melk opdronken en zorgen dat ze rustig bleven.
Gelukkig kwam er een telefoontje van de school van het St. Camillusziekenhuis dat er in het moederhuis aan de Vinkenstraat in Antwerpen een plaats vrij was voor vroedvrouw. Ik werd er eerste verpleegster/vroedvrouw en kwam meteen te werken in de baarzaal. De allerarmste mensen van de stad kwamen daar. En dan moet ge ook denken aan hoeren en zo. Ook artiesten en toneelspelers, die verdienden in die tijd ook nauwelijks geld. Met de hygiëne was het dikwijls niet goed gesteld. Veel luizen! Met een doek met azijn werden die luizen in de schaamstreek en op het hoofd gedood. Ik vond dat niet erg. De vrouwen bleven er zo’n negen dagen. Er vonden 2000 bevallingen per jaar plaats. Op een nacht kwamen er twee tot twaalf kinderen ter wereld. Ik ben er gebleven van 1951 tot 1956.”
Het Tropeninstituut Antwerpen
In één adem vervolgt Miet haar verhaal. “In 1956 werd ik aangenomen bij het Tropeninstituut in Antwerpen. Het was de bedoeling dat ik naar de tropen zou gaan. Eerst werd ik verplicht om Frans te gaan leren. Twee dagen per week kreeg ik gedurende een paar uur Franse les. In de beginjaren kwamen er heel veel Kongolese patiënten naar Antwerpen. Het ministerie van Afrikaanse zaken betaalde alle kosten voor de zieken en hun gezinnen. In 1960 viel die financiering weg en braken er moeilijke tijden aan voor het Tropeninstituut. Van lieverlee kwamen er toen patiënten van heel de wereld naar het Instituut. Uit Brazilië, Indië, Afrika enzovoort. Heel veel lepra- en malariapatiënten. De zogenaamde slaapziekte was het ergste wat je in de tropen kon overkomen. Gestoken door een vlieg levert dat alleen een rood plekje op. Maar dan werd de patiënt ziek, doodziek. Met een beetje tegenslag vielen de patiënten in coma.
Beginjaren zestig vroeg de directeur mij om naar Kasongo in Zaïre te gaan om daar een vroedvrouwenschool te openen. Ik heb toen nog een zware opleiding moeten volgen, de interessantste die ik ooit gehad heb. Ik haalde toen ook het diploma van laborante. Op 9 september 1960 stond ik op het punt van vertrekken, met mijn spullen in een grote metalen valies. Uiteindelijk ging de reis niet door omdat ze in Zaïre vanaf de zelfstandigheid meenden dat ze geen blanken meer nodig hadden.
Aan het einde van mijn carrière ben ik toch nog zes weken naar Zaïre gegaan. Ik was daar bij de Pygmeeën. Een vriendin van mij zat daar midden in de ‘brousse’. In al die jaren was daar geen enkele vooruitgang geboekt. Het was er muisstil daar. Je zag of hoorde nooit een vliegtuig, auto’s waren er niet. De mensen hadden er alle tijd. Alle vervoer gebeurde te voet of met een fiets. Soms hoorde je in de verte getrom, dat was een teken dat er een zieke op komst was. De zieke lag in een net, bevestigd aan een paar stokken en werd zo het hospitaal ingedragen. Meestal liepen de mensen naakt. Geld hadden ze niet. Na de ziekenhuisopname moesten ze dan daar werken om zo de kosten te betalen.
Na zes weken ben ik weer naar Antwerpen teruggegaan. Daar heb ik mijn werk voortgezet tot 1985, toen ben ik met pensioen gegaan. Vrienden zeiden me niet in eens te stoppen. Je valt in een gat, zeiden ze.
Vrijwilligerswerk
Die wijze raad heb ik opgevolgd en heb toen gedurende tien jaar zomerkampen gedaan voor CM in Zandhoven, Duinkerken en Spa. Ik deed dat met heel veel plezier. Ik vond het zelfs geweldig. Mensen die langdurig ziek waren, bezorgden wij daar een aangename vakantie.
Voor de Ziekenzorg in Baarle-Hertog ben ik na mijn pensionering ook lang actief geweest. Ik deed aan ziekenbezoek. En voor reumapatiënten doe ik ook vrijwilligerswerk. Al zo’n 35 jaar. Ook die mensen bezoek ik en af en toe. Ook organiseren we zo nu en dan een reisje voor hen.”
Een zeer centrale plaats in het leven van Miet nemen de activiteiten in die ze voor de ‘Vrienden van Lourdes’ organiseert. Vanaf 1954 reist ze als verpleegkundige mee naar Lourdes. Eén jaar, in 1960, kon ze niet mee vanwege het volgen van een cursus.
Miet: “Er wordt twee keer per jaar een reis georganiseerd. In mei voor de gezonde mensen. In juli voor de zieke mensen en ook nog voor een aantal gezonde mensen. De zieken verblijven in een prachtig nieuw ziekenhuis in Lourdes. De anderen logeren daar in een hotel. We zorgen altijd voor voldoende verplegend personeel alsook brancardiers. De mensen vinden het geweldig en komen, zo gezegd, anders terug. Laatst was er iemand die tegen zijn goesting meeging. In de trein las hij schunnige boekjes maar niemand stoorde zich er aan. Toen hij weer naar huis terugreisde was hij helemaal veranderd, hij was een heel aangename man geworden.
De saamhorigheid onder de groep bedevaartgangers is groot. Bij de grot zijn die mensen muisstil. Het is net alsof de miserie bij de grot wordt uitgesmeten. Ze gaan als een héél ander mens weer naar huis.”
Miet is momenteel nog voorzitter van de Vrienden van Lourdes. Ze heeft aangegeven dat de Vrienden maar eens op zoek moeten gaan naar een opvolger, een jonger iemand. Tot vorig jaar is ze even voorzitter geweest van het kerkbestuur. Ook is ze al jaren lector in de kerk, hoewel ze dat de laatste tijd wat aan het afbouwen is.
Terugblik
Terugkijkend op haar leven zegt Miet dat ze een ‘schoon’ leven heeft gehad. “Echt. Altijd tussen de mensen geweest en mogen zorgen voor zieke mensen. Ik ben op niemand jaloers. Ik zou opnieuw het zelfde doen mocht ik opnieuw kunnen beginnen. En ik zou ook niet trouwen. Zou ik getrouwd zijn, dan zou ik gescheiden zijn. Ik kan geen twee dingen tegelijk doen.”
Gedurende 10 jaar woonde Miet samen met haar vrijgezelle broer Jan. In 1996 overleed hij. Ook aan de tijd dat ze samen was met haar broer Jan, bewaart Miet warme herinneringen. Ze kon het goed vinden met haar broer. “Trouwens, ik had ons moeder beloofd dat ik altijd voor onze Jan zou zorgen”, aldus Miet.
Toekomst
De toekomst ziet Miet met vertrouwen tegemoet. Maar ze telt haar dagen. “Mijn resterende tijd is nog beperkt. Alle dagen ga ik slapen met het gedacht, misschien is het wel mijn laatste nacht. Maar ik leef héél graag hoor. Ik lees wel vier boeken per twee weken. Als ik niet in slaap kan komen, pak ik een boek. Ik babbel graag en ik puzzel graag. Op TV kijk ik graag naar documentatie. Het wandelen gaat moeilijker, tot aan de kerk is geen probleem. Mijn gezondheid is altijd goed geweest. Om 12 uur ’s avonds ga ik naar bed. Om half acht ben ik er weer uit.
Autorijden doe ik ook héél graag. Ik heb zojuist nog een nieuwe wagen gekocht. Stuur mij met de wagen maar naar Brussel, dat is geen probleem. Regelmatig ga ik naar mijn appartement aan zee in Knokke-Heist. Ik kom er graag. Ik vind het fijn dat ik mijn familie ook van het appartement kan laten genieten.”
Baol is in haar ogen wel heel erg veranderd. “In de stad kon ik zeggen wat ik wilde. Hier niet. Dat was voor mij erg wennen. Het eenvoudige dorpje Baarle is eigenlijk een klein stadje geworden. Het dorpse is helemaal weg. Alleen als je op zondag naar de kerk gaat zie je en spreek je nog Baarlese mensen. Buiten aan de kerkdeur wat buurten vind ik heel gezellig.”
Afscheid
Aan het slot van dit plezierige gesprek vraag ik haar of ze nog iets is vergeten te zeggen. Miet denkt heel even na en zegt dan: ‘Ik ben mijn ouders dankbaar dat ik mocht studeren. Héél, héél dankbaar!”
Miet, namens alle leden van Heemkundekring Amalia van Solms danken wij jou hartelijk voor dit fijne gesprek. Wij wensen jou nog veel gezonde jaren toe. Het ga je goed!
Miet overleed op dinsdag 21 oktober 2008