Aon de praot mee… Jo Antens – van Bavel
“Ik hai nog veul liever twee kiendjes bijgekregen, als eentje afgeven”
André Moors
Jo Antens – van Bavel weet als 92-jarige als geen ander wat hard werken vroeger betekende.Al helemaal als je deel uitmaakt van een gezin met tien kinderen en later, samen met je man, ook een gezin sticht met tien kinderen. Ze vertelt over het buurtschap Gorpeind en over de opvallende invloed van de R.K. Kerk in hun leven. Over de blijdschap met haar grote gezin en over het dramatische verlies van haar dochtertje Maria toen ze twee jaar was. Haar levensverhaal is het lezen meer dan waard.
Wie is Jo Antens – van Bavel?
Jo van Bavel wordt geboren op 5 oktober 1917 in Riel. Ze is dus momenteel 92 jaar ‘jong’. Als u naar haar foto kijkt, zal u het met de duiding ‘jong’ eens zijn. Immers, Jo ziet er voortreffelijk uit. Niet alleen dat, ze is ook nog bijzonder helder van geest. Een genot om met haar over haar levenservaringen te praten. Haar man, Toon Antens, wordt geboren in Etten op 20 maart 1914. Ze trouwt met hem op 3 juni 1943. Uit hun huwelijk worden tien kinderen geboren. Eerst twee meisjes, dan zes jongens en tot slot weer twee meisjes. Van de tien kinderen is helaas de jongste, dochtertje Maria, overleden. Zij overlijdt in Baarle-Nassau op 19 juli 1960, twee dagen nadat ze 2 jaar is geworden. Jo heeft nog altijd veel verdriet over dat verlies en zet nog steeds vraagtekens bij de omstandigheden waaronder Maria overleed. Zij zal hierover verderop in dit interview vertellen. In het gezin waarin Jo opgroeit waren ook tien kinderen. Piet is de oudste. Daarna komen Koos, Jo, Jan, Jos, Tinus, Trees, Antoon, Marie en To. De man van Jo overlijdt in Baarle-Hertog op 13 juni 1990.
De vader van Jo, Janus van Bavel, ziet het levenslicht in Bavel op 15 september 1878. In 1920 trouwt hij met Helena Bink, geboren te Gilze-Rijen op 29 december 1885. Vader Janus overlijdt op 17 oktober 1961 in Baarle-Nassau. Moeder Helena overlijdt in Baarle-Nassau op 29 oktober 1942.
De vader van haar man heet Bernard Antens, geboren op 8 maart 1883 in Hoeven en overleden op 29 juni 1967 in Poppel. Zijn moeder Petronella Roovers, wordt geboren op 31 mei 1887 in Etten-Leur en overlijdt op 24 december 1947 in Breda.
Jo prijst zich heel erg gelukkig met haar kinderen. Maar ook met haar veertien kleinkinderen, tien jongens en vier meisjes. En wat te denken van haar tien achterkleinkinderen, zeven jongens en drie meisjes!
Tot haar huwelijk in 1943 woont Jo in ‘de Annahoeve’ aan het Gorpeind. Daarna gaan beiden anderhalf jaar inwonen bij haar schoonbroer Rinus Antens op de Reth. Vervolgens vindt de verhuizing plaats naar een woning aan de Bredaseweg, precies op de hoek met de Fransebaan. In 1961verhuist het gezin naar een kleine woning aan de Pastoor de Katerstraat. De laatste jaren is Jo bijzonder tevreden met haar huisvesting in de Croon in Baarle-Nassau.
Haar herinneringen aan de Annahoeve op het Gorpeind
Volgens Jo werken haar ouders aanvankelijk op een huurboerderij annex café in Riel. “Dat was tussen Gilze en Tilburg. In 1919 zijn ze bij unne andere huurbaos uitgekomen en kwamen ze in Baol terecht, op het Gorpeind. Eerst woonden wij een tijdje in een noodwoning, vlakbij de later gebouwde Annahoeve. Onze pa huurde die noodwoning en later de Annahoeve van den heer Kruimel, directeur van Van Gelder Papierfabrieken in Velsen. Kruimel was ook in het leger. Officier of zo. Hij woonde in Haarlem.”
Volgens informatie van haar in 2009 overleden broer Tinus, werd de eerste steen gelegd op 13 november 1919 door Ankie Kruimel (later mevr. de Bie-Kruimel. Jo: “Toen de boerderij klaar was, zijn wij er in getrokken. Onze pa werkte de eerste jaoren voor mijnheer Kruimel. Hij kreeg van hem een weekloon.” Vanaf 1932 huurt haar vader de Annahoeve en bouwt er een stal bij. Toen zijn haar ouders daar begonnen met boeren. Waarom de boerderij Annahoeve wordt genoemd, weet ze niet meer. Om de zoveel maanden komt Kruimel bij de familie van Bavel op bezoek. Slapen doet hij er nooit. Wel koffie drinken, een beetje buurten en wat rond wandelen. Jo: “Hout, da was alles bij hem. Na de houtkap wier de grond ontgonnen. De Annahoeve zag er aon de buitenkant wel schoon uit. Mar van binnen was er nie veul gerief aon. Er waren gin ingemaakte kasten of zo. Niks.Veur was de zitkaomer. Dan de gang en un slaopkamer. Achter de zitkamer lag de kelder en de opkamer. Naost de opkamer was de huiskamer. Aon de veurkant was ‘de heer zun kaomer’. Die wier vrij gehouden veur mijnheer Kruimel als die un paor keer per jaor langs kwam. Overal in huis lag unne stenen vloer, behalve op de slaopkamers. Daor was de vloer van hout. Boven waren twee slaopkamers. De jongens sliepen boven en de meskes sliepen in de opkamer.
In de crisisjaren hoefde onze pa nie veul huur te betaolen. Kruimel was unne goeie mens. As ie docht, ge kunt de huur nie betaolen, dan deed hij die wir un bietje naor beneden. Mee Sinterklaas stuurde ie veur alle kinderen kado’s op.”
Haar vader moet hard werken op de dertig ha grond, die bij de boerderij liggen. Er worden heel veel aardappelen verbouwd. De grote schuur wordt gebruikt voor opslag van graan en aardappelen. Jo: “In de zomer waaiden er buiten veul kalveren. Wij han thuis ook drie pèrden. We hielden daor allemaol nog al veul van. Helaas stierf ons moeder al in 1942. Ik was toen nog maar vijfentwintig. Ik kon het altij heel goed mee haar vinden.”
Tijdens de bevrijding in oktober 1944 werd de Annahoeve in brand geschoten. Volgens haar overleden broer Tinus werd de Annahoeve op 1 oktober 1944 voor het eerst beschoten om twee redenen. De eerste was dat achter het huis een Duits kanon stond. De tweede reden was dat op 1 oktober de familie van Bavel werd gesommeerd om te vertekken. Een Duitse generaal nam zijn intrek in de kelder van de hoeve. Door Poolse beschietingen werd het huis vooral aan de zuidkant zwaar gehavend. Bij de volgende gevechtshandelingen gingen huis, stal en schuur volledig verloren. Van de ‘eerste steen’ werd niets teruggevonden. Een groot gedeelte van het gezin (Jo en haar man wonen al op de Reth en haar broer Koos woont in Zondereigen), zit dan volgens Jo bij buurman Remie Tuijtelaars in de schuilkelder. “Ut huis, de schuur en de stal brandden tot de grond toe af. Vanaf toen kossen ze in de kiepenkooi gaon wonen. Later in un andere noodwoning. Da huiske staot er nog steeds. Mee de ontvangen schadevergoeding is toen ut jaor daarop op dezelfde plak door onze Tinus een nieuwe boerderij gebouwd,” aldus Jo.
Het Gorpeind, een fijn buurtschap
Jo woont tot haar huwelijk in 1943 op het Gorpeind. Ze denkt daar nog met plezier aan terug. “Ik woonde er gère. Er stonden maar un paor boerderijen en dat is nog steeds zo. Remie Tuijtelaars woonde neffe ons. Daar tegenover Louis Aarts. Dan woonde er Frans van Loon. Dan hadde nog un tante van Tuijte, Lies Tuijt. Die was nie getrouwd en had daar un boerderij. We han best wel contact mee de buurt. Het mist mee het gezin van Remie Tuijtelaars. Als er problemen waren, dan hielpen we mekaor. Ik heb meegemaokt dat de dochter van Remie Tuijtelaars gestorven was. Die was nog mar zestien jaor. Ik was toen un jaor of tien. Da hai mij zó gepakt. Ze was zondags nog in de kerk gewiest en donderdags daarop is ze gestorven. Op un kèr, mee un pèrd er veur, wier ze door de buurt naor de kerk gebrocht. Zo ging da meer in dieën tijd.”
Met de buurtkinderen en haar vriendin Mina Tuijtelaars naar school
“Ik was al heel gauw, op de lagere school al, bevriend mee Mina Tuijtelaars, ook un dochter van Remie. We gingen dan samen mee haar zus die dus mee haar zestien stierf, te voet naor school. Mar ook ons jongens gingen mee en die van Tuijtelaars en Aarts ook. Die van Aarts waren zó verlegen. In ut najoar aten we onderweg naor school veul tollen, groen zo gezee. In de winter was de zandweg tot aan de Pastoor de Katerstraat zó slecht, dat het bekaanst nie te doen was. Tegenover de Strontbaon was toen de weg naor den Eikelenbosch. Tegeswoordig ga de bij ut voormalige politiebureau links af naor den Eikelenbosch. Dieën klinkerweg is er gekomen in 1939, denk ik. In de Pastoor de Katerstraat lagen kinderkoppen. Via de Stationsstraat kwamen we dan in de Nieuwstraat en gingen dan bij de zusters naor school.” Jo vertelt vervolgens dat ze op school niet zo goed mee kan. Als ze ’s avonds iets thuis geleerd heeft, is ze het de dag daarna al weer vergeten. Ze is ook een paar keer blijven zitten. “Ons moeder zee altij, meskes hoeven nie geleerd te zijn! Die moeten thuis werken. Goed koken en naaien, dan was het goed volgens ons moeder. Heel mijn jeugdjaren trok ik veul op mee Mina Tuijtelaars, mijn vaste vriendin. We deeën alles saomen. Tot we vaste verkering kregen is da zo gebleven. Ik was toen zo wa twintig. Het gebeurde toen wel meer dat vriendschappen dan veurbij gingen. Er was dan helemaal geen ruzie of zo. Mina hai eerst verkering mee Frans Michielsen van Loveren. Later is ze getrouwd mee ene van Gilze, Janus de Jong. Un paar jaor geleden is Mina gestorven. Toen kreeg ik unne rouwbrief, ook nog mee un uitnodiging veur de koffietafel. Dat er nog aon mij gedocht wier, vond ik heel bijzonder. Ik ben daar toen naar gaan informeren en hoorde toen dat Mina het altij over mij gehad hai.”
Met haar zes jaar al hulp in de huishouding
Even een klein stapje terug naar haar (prille) jeugd. Als Jo nog maar een kind is van zes jaar, moet ze thuis al meehelpen in het huishouden. “Ja, ik hielp toen al mee bij het kousen stoppen, un bietje naaien, knopen aon zetten. Na un tijdje hielp ik mee om de was te doen. Ja, alle aandere meskes bij ons thuis waren namelijk jonger as ik. ’s Avonds, om een uur of acht, moest ik naor bed. Ik weet nog goed het moment dat ik van de laogere school af ging, ik wier zaterdags virtien. Onze pa was zó mee zun werk bezig, dat ie mij vergat te feliciteren! De maondag daarna moest ik om vijf ure op om mee koeien te gaon melken en mee op den akker te helpen. Ja, ik heb het nie veur niks gehad. Als kind en jong meske droomde ik ‘s nachts veul. Ik droomde dan van het werk. In den oogsttijd zat ik dan recht op in bed en maar mee mijn kussen rollen. Op zondag was ik vrij na het middageten tot we om vijf uur de koeien wir gingen melken. In die paor uurkes borduurde ik wa of speulde kaort mee mun vriendin. En we moesten op zondagmiddag ook nog naor ut lof,” aldus Jo.
Uitgaan, ho maar
Uitgaan in die tijd, zeker voor de meisjes, is er niet bij, zo blijkt. “Gaon dansen, op boerenbals, was er bij ons thuis helemaol nie bij. Ik mocht da niet omdat de pastoor daar op tegen was, denk ik. Die docht dat er dan slechte dingen gebeurden. Mar die pastoors waren veul slechter als wij hoor! Onze jongens mochten wel uitgaon tot tien uur ’s avonds. Die gingen naor het café. Als ze maar nie bij den Bonten Os kwamen. Zij hield mee een andere aon en da vonden ze bij ons thuis mar niks. Alleen als er eens unne keer in de winter in het patronaat toneel was van de Jonge Boeren Stand of van de Missienaaikring, dan mocht ik daar naor toe. Ook mocht ik naar tentoonstellingen gaan kijken van de Jonge Boerinnenbond, ook buiten Baol. Daor gingen we dan mee unnen hele hoop meskes op de fiets naar toe.”
De pastoor is boos
Als je met Jo aon de praot bent wordt je één ding wel heel erg duidelijk: het geloof speelt in die tijd een ontzettend belangrijke rol. Kennelijk maakt de pastoor uit wat goed of slecht is. En daar wordt naar geluisterd. Als Jo een jaar of achttien is, gaat ze met enkele Baarlese meisjes en anderen van de plaatselijke Boerinnenbonden op retraite naar Bouvigne in Breda. Ze kan zich in elk geval herinneren dat er daar iedere dag een H. Mis wordt opgedragen en ze dan telkens naar een preek moeten luisteren. Ook dat er toen heel veel gebeden wordt.
Jo is een jaar of twintig, als ze samen met een aantal andere boerenzonen en boerendochters deelneemt aan de melkcursus. Jo: “Ik denk dat die cursus zes weken duurde. Hij werd gegeven bij ons op de boerderij. Het examen wier ook bij ons in de waai afgenomen. Jan Tuijtelaars was examinator. Er wier overal op gelet. Hoe ge je vingers bewoog, hoe ut stoeltje stond, hoe ge de koei ‘boeide’ (achterpoten vastbinden), of ge de koei goed uitgemolken had en zorgde voor een grote melkstraal en of alles goed schoon was. Toen we geslaagd waren en ons diploma bij de melkfabriek kregen, zijn we un half uurke in het café van Emma Loots op de Singel iets gaon drinken. We waren blij en hadden plezier. Buiten hebben we mekaor bij de arm gepakt en zijn op de Singel een paar keer rond de pomp gesprongen. Plezier da we han! Daarna zijn we rustig naor huis gegaon. Maar wa gebeurde er. Pastoor Vekemans sloeg de zondag er op mee zunne vuist op de preekstoel! Hij zee in de volle kerk dat het gedrag van ons ongepermitteerd was. Hij dee net of wij un doodzonde gedaon hadden!
Jo schiet nog een typisch geval van kerkelijke invloed te binnen. Jaren later, als ze getrouwd is, komen de kinderen bijna vanzelf. “Julia Loots was vroedvrouw. Toen onze tweeling was geboren, ik had toen dus vijf kinderen, zee Julia, jullie moeten eens na gaan denken over periodieke onthouding. Dè kan zo nie verder gaon Jo, zee ze. Ik docht dat ik goed katholiek was, dus ikke gaon biechten bij de kapelaan. Ik vroeg hum of we aan periodieke onthouding mochten doen. Hij denkt wa na en zegt dan, veuruit, da mag wel. Un half jaor gaat da goed. Mar dan komt de kapelaon bij ons thuis aangezet. Hij zee, ik zal ut nooit vergeten, gin periodieke onthouding meer! Er moeten kiendjes komen! Ik zeg verbouwereerd tegen mun eigen, dan maar gin periodieke onthouding meer. Ge luisterde gewoon. Zo was da toen. Gevolg, er kwamen nog vijf kiendjes. Ja, de Kerk hai vruger grote invloed. Eigenlijk te gek voor woorden. Daor moeten ze tegenwoordig nie mir mee aonkomen! Kijk, tegenwoordig denken ze dat ze vanaf twaolf jaor alles kunnen en alles mogen. Da vind ik niks. Helemaol niks. Maar veur ons was de Kerk toen veul te streng.”
Verkering
Vóór Jo haar toekomstige man Toon Antens leert kennen, heeft ze wel verkering gehad met enkele andere vriendjes. “Gust Meijvis ben ik efkes mee gewiest. Die woonde op Bels, op Zondereigen aon. Ik was toen zeventien. Toen heb ik wel twee jaor gegaon mee Georges Fransen uit de Katerstraat. Daarna mee Toon, ik was toen eenentwintig, denk. Verkering hebben stelde in dieë tijd nie veul voor. In de zomer mochten wij op zondagmiddag wa rond de boerderij gaon wandelen. Tot ut wir melktijd was. Elkaar kusjes geven deeën we wel. Da noemden wij toen vrijen. Onze pa of ons moeder waren dan dikwijls in de pèrdenstal, ook om ons in de gaten te houden. Onze Koos was mee Toon bevriend en ik was ook vriendin van Jans, un zuster van Toon. Veur ik mee Toon verkering kreeg, was ik ook al wel eens bij Toon thuis gewiest. Ik hai er konijnen aon verkocht. Ik zag Toon toen al wel gère en hij dee net alsof hij belangstelling veur mij hai. De echte liefde mee onze Toon begos in Hoogstraten. Da was mee Heilig Bloed. Mee vriendinnen en onze Koos gingen we daor op de fiets naor toe, over de Hoogstratensebaan. Da was toen nog un slechte zaandbaon. Net veurbij Baol Brug ging dan de weg schuin links naor Castel en dan verder naor Hoogstraten. In Hoogstraten vroeg Toon op unnen gegeven moment, toen wij in de schommel zaten, of hij mee mij mee mocht gaon.Dè is toen ook gebeurd. Thuis gekomen zee ik tegen ons moeder, ik heb Toon als vriend opgedaon! Da vond ze goed. Ons moeder hee altij goed mee Toon kunnen opschieten. Alleen Baol-kermis mochten we samen naar toe. Toon woonde en werkte toen op de boerderij van zijn ouders in de Huisvennen. Alles bij mekaor hebben we vier jaor verkering gehad. Mee elkaar naar bed gaon? Daar mocht je zelfs nog nie aon denken! Als er al eens iemand veur ut trouwen in verwachting raokte, wier daar schaand over gesproken. Dè was dan hét gesprek van de dag. Meer dan eens liet de jongen zijn mèske dan zitten mee ut kiendje.”
Trouwen
Na een verkering van ongeveer vier jaar trouwt Jo, in de oorlogsjaren, op 3 juni 1943 met haar grote liefde, Toon Antens. Het feest wordt gevierd in de zitkamer van de Annahoeve. “Irst naor ut gemintehuis natuurlijk en toen naor de kerk. Daarna zijn we mee de BBA-bus naor Tilburg gegaon om un trouwfoto te laoten maoken. Het was oorlog en auto’s liepen er bekaanst gin. Enfin, op onze trouwdag zaten we mee ons trouwkleren aon in de bus. Echt waor! Er was verder niemand van de familie bij. Ik denk da de bus op houtskool liep. Toen we terug kwamen in Baol hebben we in de Annahoeve nog un bietje gefist. We aten wa uit eigen tuin. Als beleg veur de boterham hadden we ham laoten snijen bij de slachter. Un borreltje drinken was er toen nie bij. We dronken un glaske limonade en om un uur of tien was ut gedaon hoor. Daarna gingen we naor de Reth. Seksuele voorlichting han we nooit gehad. Daor wier nooit over gepraot. Onderweg zee Toon nog tegen mij, ge bent straks toch nie bang zeker veur mij? We sliepen bij Rinus Antens op zolder. Toon werkte toen op de boerderij aon de Huisvennen. Ik dee op de Reth ut huiswerk en werkte mee op den akker. Ik kreeg daarveur unnen gulden per dag. Ge leerde te leven van hetgeen ge had. Na un paor maonden raokte ik in verwachting. Hoe da mot, komde van eigens achter! Er zen tenminste tien kinderen gekomen!”
Het uitbreken en het einde van de oorlog
Als de oorlog uitbreekt, zit Jo in de wei bij de Annahoeve koeien te melken. “Ineens schrokken we ons un hoedje. De vliegtuigen kwamen plotseling uit het niks en vlogen heel leeg over. Ze vlogen onder de electrieke draod door. Wij naor huis en de radio aongezet. Toen hoorden wij da de oorlog was uitgebroken. Ik heb meteen de fiets gepakt en ben het bij Antens, bij Toon thuis, gaon vertellen. Ik was héél bang van de soldaten. Bij ons thuis, in de heerkamer, zaten een tijd Hollandse marechaussees. Die moesten achter de smokkelaars aon. Ik weet nog dat er eens unne jongen van un jaor of twaolf uit Merksplas bij ons aonkwaam. Kort daarveur was ie aangehouwen mee wa smokkelwaar. En schreeuwen, schreeuwen deed ie! Dieë jongen hadden ze achter ut bos zó afgeslaogen. Hij zag pèèrs en blauw. Ons moeder en ik hebben hem toen wa drinken en unne boterham gegeven. Toen ie een bietje bekomen was, is ie op de fiets wir naor huis gereden.”
Jo vertelt ook over de bevrijding. Ze woont dan met Toon op de Reth bij Rinus Antens. “Mee de bevrijding hebben Toon en ik zes weken in een kiepenkooi gezeten, want de Polen han het huis in beslag genomen. Er reeën toen volop tanks. Die stonden ook op de werft. ’s Nachts zaten en sliepen we mee zen allen in de schuilkelder. Daor laag wa strooi in. Miet van onze Rinus hai net unne kleine. Ze lag nog in het kinderbed. Om daor te blijven was veul te gevaarlijk. Onze Toon hee haar toen mee Rinus weggedraogen, de schuilkelder in. Net toen ze in de schuilkelder was, viel er unne granaat door de slaapkaomer tegen heur bed aon. Wè hee ze toch geluk gehad!”
Hun huis aan de Bredaseweg
Direct na de bevrijding in 1944 verhuizen Jo en Toon naar een inmiddels al weer lang geleden gesloopt huisje aan de Bredaseweg, op de hoek met de Fransebaan. Daar bouwt Toon een kleine stal en gaat er koeien houden. Hij huurt grond op de Huisvennen van zijn ouders en van Christje van der Velden. Daar boert hij op.
Volgens Jo woont de eigenaar van het huisje, Karel van de Broek, een tijd in een kamer aan de voorkant van het huisje. Jo: “Hij was vrijgezel en het was er ontzettend vuil. Er zaten volop vlooien. Later is ie naor ut Hooghuis gegaon. Daar hebben ze hem eens goed gewassen en de dag er op was ie dood.” Het gezin van Toon en Jo blijft er wonen tot in 1961. Dan verhuizen ze naar de Pastoor de Katerstraat, in een huisje naast de grote woning van Toon van Tilburg.
Volgens Jo woont de eigenaar van het huisje, Karel van de Broek, een tijd in een kamer aan de voorkant van het huisje. Jo: “Hij was vrijgezel en het was er ontzettend vuil. Er zaten volop vlooien. Later is ie naor ut Hooghuis gegaon. Daar hebben ze hem eens goed gewassen en de dag er op was ie dood.” Het gezin van Toon en Jo blijft er wonen tot in 1961. Dan verhuizen ze naar de Pastoor de Katerstraat, in een huisje naast de grote woning van Toon van Tilburg.
Kinderbijslag is welkom
Toon en Jo krijgen samen niet minder dan tien kinderen. De oudste dochter wordt geboren op de Reth, de andere negen volgen in het huisje aan de Bredaseweg. In het huisje naast Toon van Tilburg slapen de jongens aanvankelijk met zessen op één kamer. Later wordt er een stuk aan het huis gebouwd.
Jo: “Ik had vijf kiendjes binnen de vier jaar omdat er een tweeling tussen zat. Wa had ik het toch druk! Er was toen ook nog geen electriek. Alles moest met de borstel gewassen worden. Water haalde ik mee een emmer aon een touw uit de put. Het was hard werken, je wist niet beter. Omdat wij gin schuld en gin eigendommen hadden, kregen we gin kinderbijslag. In ongeveer 1955 moesten wij zelfs duzend gulden belasting betalen. Toon zee, dè betalen we nooit. Na een paor aanmaningen komt de deurwaarder. Ik zeg, hoe komt het da wij zoveul belasting moeten betalen. Wij zitten hier mee tien kleinmannen. Hij zee, veur jullie wordt duzend gulden inkomsten geteld en per kind achthonderd gulden. Nou, in 1961zijn we naor Bels vertrokken, naor de Pastoor de Katerstraat. Da han we veul irder moeten doen. Toon hee toen nog een jaar bij de Hollandse geminte in de buitendienst gewerkt en toen vroegen ze hem op het postkantoor, toen hij de kinderbijslag ging halen: kom je nou de zilvervloot halen? Mar goed, toen wij op Bels woonden, kregen we voortaan Belze kinderbijslag. Toen kregen we in de maond net zoveul als in Holland in drie maonden. Daar zijn wij op bekomen.”
Het overlijden van haar jongste dochtertje: een ramp
Volgens Jo was en is ze erg gelukkig met haar grote gezin. Met alle kinderen was en is ze blij.
Jo: “Ge wilt er ginnen ene kwijt. En toch gebeurt da. Op 19 juli 1960 komt ons jongste kiendje, ons Maria, plotseling te sterven. Ze was toen net twee jaar. Ik hai nog veul liever twee kiendjes bijgekregen, als eentje afgeven. Ik was heel de middag naar den akker gewiest. Maria had toen geslapen. ‘s Mèrgens zat ze nog op mijn schoot te dansen. Toen ik om vier uur van den akker thuis kwam, hoorde ik dat ze wat moeilijk ademde. Toen heb ik Janus, onze oudste jongen, naor den dokter gestuurd. Dokter van der Sande kwam. Ik pak ze uit bedje en leg ze op het grote bed. Ze kijkt de dokter nog na als die naar het raam loopt om de spuit te vullen. Net of ze wou zeggen, wat komde gij hier toch doen. Volgens van der Sande hai ze een bietje bronchitus. Hij hee ze toen ingespoten, ik denk mee penicilline of zo iets want daar hebben wij gin verstand van. Ik goi snel un boterham eten. Twintig minuten laoter goi ik terug kijken bij Maria. En wa zie ik tot mijn grote schrik, ze ligt daar mee een lijkkleur……
Toen heb ik ze uit haar bedje gepakt en op mijn schoot gelegd. Ik ben zelf van de schrik weg gewiest, zeg maar in slaop gevallen. Nou, de dood komt onverwachts, zeggen ze wel eens. Da heb ik ondervonden. De dag er op is van der Sande bij ons thuis gewiest. Hij vroeg toen of Maria toch geen achterblijvertje was, een nakomertje. Ik zeg nee. Hee ze iets verkeerds gegeten? Ik zeg nee. Er kos niks aan zijn. Excuses aanbieden of un bietje medeleven heb ik van hem niet gehoord. De wijkzuster, zuster Agnes, kwam ut kiendje afleggen. Die zee, hoeveel kinderen heb je nog? Ik zeg, negen. Oh zee ze, dan geeft het niks! Unne dag of acht daarna kwam de pastoor. Hij zee, in ut ziekenhuis hee van der Sande ut ook al eens zo meegemaokt. Ik zeg, da kan best. De pastoor kwam dus eigenlijk den dokter ook nog un bietje verdedigen. Nou, ik weet wel, ge kunt gin één kiendje missen. Maria ligt hier op het kerkhof begraven. Ik ben er heel dikwijls naor toe gewiest. Ik ben wel heel blij mee die ene gezinsfoto waar ons Maria ook op staat. Die is gemaokt kort voor ze stierf.”
Jo: “Ge wilt er ginnen ene kwijt. En toch gebeurt da. Op 19 juli 1960 komt ons jongste kiendje, ons Maria, plotseling te sterven. Ze was toen net twee jaar. Ik hai nog veul liever twee kiendjes bijgekregen, als eentje afgeven. Ik was heel de middag naar den akker gewiest. Maria had toen geslapen. ‘s Mèrgens zat ze nog op mijn schoot te dansen. Toen ik om vier uur van den akker thuis kwam, hoorde ik dat ze wat moeilijk ademde. Toen heb ik Janus, onze oudste jongen, naor den dokter gestuurd. Dokter van der Sande kwam. Ik pak ze uit bedje en leg ze op het grote bed. Ze kijkt de dokter nog na als die naar het raam loopt om de spuit te vullen. Net of ze wou zeggen, wat komde gij hier toch doen. Volgens van der Sande hai ze een bietje bronchitus. Hij hee ze toen ingespoten, ik denk mee penicilline of zo iets want daar hebben wij gin verstand van. Ik goi snel un boterham eten. Twintig minuten laoter goi ik terug kijken bij Maria. En wa zie ik tot mijn grote schrik, ze ligt daar mee een lijkkleur……
Toen heb ik ze uit haar bedje gepakt en op mijn schoot gelegd. Ik ben zelf van de schrik weg gewiest, zeg maar in slaop gevallen. Nou, de dood komt onverwachts, zeggen ze wel eens. Da heb ik ondervonden. De dag er op is van der Sande bij ons thuis gewiest. Hij vroeg toen of Maria toch geen achterblijvertje was, een nakomertje. Ik zeg nee. Hee ze iets verkeerds gegeten? Ik zeg nee. Er kos niks aan zijn. Excuses aanbieden of un bietje medeleven heb ik van hem niet gehoord. De wijkzuster, zuster Agnes, kwam ut kiendje afleggen. Die zee, hoeveel kinderen heb je nog? Ik zeg, negen. Oh zee ze, dan geeft het niks! Unne dag of acht daarna kwam de pastoor. Hij zee, in ut ziekenhuis hee van der Sande ut ook al eens zo meegemaokt. Ik zeg, da kan best. De pastoor kwam dus eigenlijk den dokter ook nog un bietje verdedigen. Nou, ik weet wel, ge kunt gin één kiendje missen. Maria ligt hier op het kerkhof begraven. Ik ben er heel dikwijls naor toe gewiest. Ik ben wel heel blij mee die ene gezinsfoto waar ons Maria ook op staat. Die is gemaokt kort voor ze stierf.”
De dag van vandaag
Een echte verklaring voor het feit dat Jo er met haar 92 jaar nog zo goed uitziet, heeft ze niet. Zoveel is zeker, ze is altijd gezond geweest. “In heel mijn dracht van de kinderen ben ik geen uur ziek gewiest. Ik moet toch wel sterk gewiest zijn. Maar ja, roken heb ik ook nooit gedaan. Ik ben altij tevreden gewiest mee hetgeen ik heb en kan.”
Jo brengt heel veel van haar tijd alleen door op haar kamer in de Croon. Daar heeft ze geen enkel probleem mee. Ze woont er nu negen jaar. “Op dinsdag ga ik met mijn rollator naar de hobby in het SOB-gebouw. Als het goei weer is, ga ik bij de Boer boodschappen doen. Langs de straat lopen, om te gaon wandelen geef ik niks om. Ik heb het in de Croon heel goed naar de zin. Elke dag kook ik mijn eigen potje. Veel contact met de medebewoners hier, heb ik niet. Ik ben da nooit gewend gewiest. Ik heb daar nog steeds geen behoefte aan. Bij mekaor zitten hoef ik nie. Over oe eigen ben de zo uitgepraot en dan begin de over un aander. Ik kan heel goed genieten van de rust. Op maondag goi ik mee de buurvrouw, Sjan Couwenberg, naor de kerk. Op donderdagmiddag goi ik mee heur hier beneden rummycubben. Alle dagen rond negen uur ‘s morgens kom ik bij Sjan om de krant te brengen. Maar dan ga ik nie zitten. We praoten een bietje en ik ga weer naar huis. Eén keer in de week ga ik rikken bij Wies Voeten in de Katerstraat. Televisie kijken en naar de radio luisteren doe ik nooit. Ik heb niet eens un TV. Nieuws kijken hoef ik niet. Dat is toch niks aanders als ellende. In 1996 heb ik de TV weggedaon. Ik keek bijna nooit en moest wel kijkgeld betalen. Maar mijn dag duurt nie lang hoor. Tussen half zeven en zeven uur sta ik op. Da vruug opstaan ben ik nog van vruger gewend. Dan douche ik, eet een boterham en lees de krant. Handwerken doe ik gère. Breien, borduren en ik maak poppenkleertjes, engeltjes en kaarten. Om half elf ga ik naar bed.”
Angst om dood te gaan heeft Jo niet. “Als ik gezond blijf, wil ik hier nog lang blijven. Ik hoop dat ik in den hemel kom. Ik denk dat er ook eentje is. Ik ben nog altij heel gelovig. Iedere avond bid ik een rozenhoedje. Ik denk dikwijls dat de wereld beter was toen wij nog klein waren. Ik vind da de wereld veul te geleerd is. Ze kunnen vort alles. Als kinderen twee jaar zijn, weten ze alles al. Dat ze mee dur twaolf jaar alles meugen, vind ik ook niet goed.”
Terugkijkend op haar leven tot nu toe maakt Jo een erg tevreden indruk. Ze vertelt ook nog dat ze in haar leven slechts één keer met de Belgische bejaarden op vakantie geweest. “Dat was naar het Zwarte Woud. Wel ben ik een aantal keren naar Lourdes gewiest, misschien wel tien of twaolf keer. Ik ging dan mee de trein mee de vrienden van Lourdes. Ik vond het dan heel leuk dat ik bijna altijd gezelschap had van Anna Kooremans uit de Oordeelsestraat.”
Waar Jo ook heel erg blij mee is, is dat de kinderen nog allemaal bij elkaar zijn en allemaal bij haar op bezoek komen. “Ja, ik ben heel gelukkig mee mijn kinderen, klein- en achterkleinkinderen. Ze komen regelmatig aangewipt. Ze zijn allemaal nog samen. Echt waar, dè vind ik wel zo fijn!”
Afscheid
Na dit fijne gesprek is het weer tijd om afscheid te nemen. Maar eerst kijken we samen nog eens naar de mooie foto’s die uit haar albums komen en die bij dit artikel staan. De namen van de mensen die er op staan, schieten haar weer zo te binnen. Bij enkele personen lukt dat niet. Maar met hulp van Netje van de Put-Verschueren schieten haar toch nog een paar namen te binnen.
Jo, het was een genoegen om met jou aon de praot te zijn! Ik hoop dat jij nog heel lang, in goede gezondheid, mag blijven genieten van het leven en van jouw grote achterban.
Namens alle leden van onze vereniging wensen wij jou het allerbeste!
Op 3 september 2013 is Jo verleden.