Aon de praot mee……. Gust Gillis
“Ik goi uit ’t Groeske nie weg veuraleer ze me hier weg draogen”
André Moors
Wie is Gust Gillis
Gust is geboren en getogen aan het Groeske in Castelré. Hij zag er het levenslicht op 2 juli 1922. Deze zomer wordt Gust dus 87.
Gust en zijn vader hadden allebei op dezelfde plaats aan het Groeske een boerderij. De vader van Gust, Jan Gillis, werd in Castelré geboren op 13 juli 1880. Op 6 november 1920 trouwde hij met Cornelia Aerts uit Castelré. Gust had twee broers en drie zussen. Zijn zussen zijn alle drie heel jong gestorven. Maria stierf toen ze negen maanden oud was. Het volgende zusje dat geboren werd, Liza, overleed zes dagen na haar geboorte. Zusje Wieske overleed toen ze net een jaar was geworden. Gelukkig is Jos, de jongste broer van Gust, nog in leven. De vader van Gust overleed in Castelré op 18 augustus 1943. De moeder van Gust, werd in Castelré geboren op 23 februari 1888 en overleed er op 1 april 1959.
De vrouw van Gust, Kee Bartholomeusen, werd geboren op 10 mei 1925 in Meerle (B). Al vroeg verhuisde zij met haar ouders naar Minderhout (B). Op een plek, iets meer dan een steenworp afstand van waar Gust woonde. Gust trouwde op 2 juni 1948 met Kee. Afgelopen zomer waren ze dus zestig jaar getrouwd. Ze zijn heel gelukkig met hun zeven kinderen, 15 kleinkinderen en 13 achterkleinkinderen. Zoon Frans is de oudste (59). Dan komen Julia, Jos, May, Ann en Chris. Fons is met zijn 48 jaar de jongste zoon. De hele ‘achterban’ van Gust en Kee bestond bij hun diamanten bruiloft uit 54 personen (zie de foto).
Driehoekig sieraad ’t Groeske
Gust is de oudste bewoner van ‘t Groeske. Als er iemand is die recht van spreken heeft over ’t Groeske, dan is het dus Gust. In ons gesprek geeft hij meerdere keren aan dat hij trots is op zijn buurtschap. “Ik goi uit ’t Groeske nie weg veuraleer ze me hier weg draogen”, is een uitspraak die alles zegt over zijn liefde voor zijn geboortegrond.
Naar de mening van onze heemkundekring is Gust terecht verknocht aan zijn buurtschap.
Immers, ‘t Groeske is een bijzonder landelijk, idyllisch stukje van Baarle-Nassau, waar veel herinnert aan vroegere tijden. Het is een rijke erfenis uit het verleden. Een eeuwenoude structuur van bebouwing, wegen, agrarische gronden en natuur bleef in ’t Groeske harmonieus bewaard. Nergens in Baarle-Nassau staan zoveel oude gebouwen gegroepeerd. De oudst gedateerde hoeve van Baarle staat er. Groeske 8 draagt namelijk het jaartal 1634. Het hart van ‘t Groeske is een Frankische Driehoek. De drie wegen leidden er vroeger naar de akkers, de beemden en de heide. Voor de verschillende werkzaamheden ging de boer dus in drie richtingen van huis. Met dat beeld voor ogen is het logisch dat er centraal in de nederzetting een driehoekig plein ontstond. Het eeuwenoude patroon bij ‘t Groeske is nog goed te herkennen. Ook het merkwaardige driehoekig pleintje heeft de eeuwen overleefd. Wel was vroeger de Frankische Driehoek volgens Gust een stuk groter. ‘t Groeske is, als onderdeel van het kransakkerdorp Castelré, cultuurhistorisch zeer waardevol te noemen. Gust: “Maar wat nog ontbreekt is de put die hier vroeger op ut pleintje was. Van boven stond er een houten kuip op. Uit de put wier water opgehaold veur koeien te laten drinken en om de melk te koelen. Ik vind wel da dieën put er terug mot komen. Ma ja, er is gin geld bij de geminte zeggen ze. Geloofde gij ut? Ja, veur Castel zal er wel gin geld zijn! Ze hebben het wel beloofd. We wachten nog mar efkes af.”
Zijn jeugdherinneringen
Gust groeide op in de oude boerderij aan ‘t Groeske. Die oude boerderij stond op exact dezelfde plaats als waar de in 1928 gebouwde boerderij van Gust en Kee nu staat. Gust: “De boerderij van mijn vaoder was héél oud. Hoe oud weet ik nie. Ongelukkig genoeg is un foto ervan verdwenen. In 1928 is de ouwe, versleten boerderij gesloopt en is de nieuwe gebouwd op de fundamenten van de ouwe. Onze pa en ons moeder kregen zes kinderen. De drie meskes overleden al heel snel. Ze waren kortere of langere tijd ziek. “Er was in dieën tijd ontzettend veul verdriet in huis. Verschrikkelijk,” aldus Gust. Volgens Gust was zijn vader best wel streng. “We zen heel strikt opgevoed. Op zondagmorgen, om zes uur, was er un mies in Minderhout. Daar moesten wij bij hoog en bij leeg naar toe. En dan om tien ure was er un hoogmies. Wij moesten dan wir mee. En bij hoogdagen moesten we naar ut lof. Grutvaoder Gust Aerts, de vaoder van mijn moeder, was bij ons in huis. Hij was zo gezee de huisbewaorder veur de kinderen. Vader en moeder moesten werken. Han ginne tèèd om ons op te voeden. Dè dee grutvader zo gezee. Achter de boerderij maakte hij in un werkplaotske klompen. In de houtkrullen dee ik heel veul speulen. Da was ut liefste wa ik dee. En alles wa ik as kleuter op de werft vond, gooide ik in onze put. As da dan in ut waoter plonste, zee ik altij: hup sa kee! Mijn grutvader is hier ok gestorven. Da weet ik nog. Alle kinderen en aongetrouwde kinderen zaten rond zun bed. Ik mocht bij onze vader op zun knie zitten en zo heb ik grutvader zien sterven. Ik zal toen vijf jaor gewiest zijn.”
Naar school
Zoals alle kinderen uit Castelré, ging Gust in Minderhout naar school. De eerste twee jaar naar de kleuterschool. Dan naar de twee klassen van de lagere school. In de eerste klas zaten leerlingen van het eerste, tweede en derde schooljaar. In de volgende klas zaten de leerlingen van het vierde, vijfde, zesde en zevende schooljaar. Gust: “Samen mee twee dochters van Sjaak Schrijvers ging ik, toen ik vijf was, tussen hullie in naar school bij de zusters in Minderhout. Ieder hield mij mee één hand vast. We gingen altij op klompen. Ik zaat bij un klein nonneke in de klas die heel goed mee de kinderen kos omgaon. Op unne keer wou ik nie naar school. Toen leefde mijn grutvaoder nog. Ik kreeg er van hum van langs mee un washandje, klets, klets! En toen mos ik van hum den hele dag op de keldertrap blijven zitten. Op de jongensschool zaat ik in de klas bij mister Adriaansen. Daar heb ik ruim drie jaor bij gezeten. We zaten mee zun tweeën in un schoolbank. Om de twee, drie maonden wieren we van bank verwisseld. Ge ging van veuren naar achteren. Ik bleef nog al lang op de leste baank zitten. Ik denk dat da kwam omdat ik ut allemaol tamelijk rap snapte.” Volgens Gust ging hij iedere dag met een man of zeven, acht, vanaf ‘t Groeske naar de lagere school in Minderhout. Vanaf de hoek op de Schrans sloten dan kinderen van de Schootsenhoek zich bij hun aan en liepen dan samen verder door, over het bruggetje naar Minderhout. “Knikkers namen we altij mee. Norbollen zo gezee, ijzeren kogels van waogens. Afhankelijk van ut jaargetij liepen we langs unne reep, un fietswiel waar de speeken uit waren. Mee un mikste wier da wiel dan veuruit geduwd. Tussen de middag gingen de kinderen van Castelré wir vlug naar huis om te gaan eten. Maar ik ging dan ook melken. Da deed ik hij als kind al heel erg graog. In het zeuvende leerjaar zee onze pa tegen mij, zeg mar tegen de mister da ge nie mir naar school komt. Ik heb da toen tegen hum gezee. Hij is nog wel mee onze pa komen buurten mar ik ben toch thuis gebleven, want onze pa kos hulp gebruiken want hij was hartpatiënt.” Maar er vonden in ’t Groeske ook minder leuke gebeurtenissen plaats. “Ik weet nog dat er kleine kinderen stierven. Al de kinderen uit de school mochten dan mee naar de kerk gaan. Die han allemaol un rooi strikske op mee un medaille. Da was van de bond van de Kindsheid. Ut kiendje wier dan in un klein kiestje dur de geburen onder dun arm naar de kerk gedragen. En witte wa er bij ons in het buurtschap gebeurde as er un volwassene dood was gegaan? Die bleef altij thuis en wier dur de geburen afgelegd. Elke avond veur de begrafenis wier dur de buurt bij de dode thuis de rozenkrans gebeden. Op de dag van de begrafenis wier het lijk met pèèrd en kèèr naor de kerk in Minderhout gebrocht. Halverwege, bij de brug, wier efkes halt gehouwen om afscheid te nemen van Castelré. Nao de uitvaart was er thuis bij de overledene un maaltijd mee alleen brood en kèès.”
Al jong aan het werk
De moeder van Gust heeft hem vaak verteld hoe het boerenwerk er vroeger op ‘t Groeske aan toe ging. “De koei stonden in de potstal. Vruger wier er wa èrd, grond zo gezee, in de stal gereeën. Twee dagen later mos er da wir allemaol uit omdat ut blubber geworden was. Dan wier er wir aander èrd gehaold en er in gereeën. Daar ginder, bij de Frankische Driehoek, laag dieën èrd. Mee vier boeren wier die plak gedeeld. Ze deeën dan dur best om de grootste hoop te tassen mee èrd, mistal haaivlaggen. Ons moeder vertelde altij da da net un wedstrijd was wie den grootste hoop wegtastte. Later wieren de stallen verbeterd en op unne dam gezet. De mest van de koeien viel dan laag weg.”
Toen Gust in de zevende klas zat, begon hij thuis op de boerderij al flink mee te werken.
Gust: ”Ik ree toen al mee pèèrd en waogen de mies naar den akker. Unne knecht trok er de miest dan vanaf en brak ut over den akker. Dan wir mee unne lege waogen naar huis, ut pèèrd overspannen, de kèèr laoien en wir terug naor den akker. De akkers lagen overal. Ik denk da we wel tien akkers han. In de oogsttijd, as ut graan geoogst was, was mijn irste werk schoven binden. Toen ik wir wa groter was kocht onze pa veur mij un zigt, waarmee ik kos maaien. Mee de ene hand mos ik maaien en mee de andere hand mos ik mee unne pikhaak ut gemaaide bij elkaar trekken. In ut begin was da best moeilijk.”
Gust als verloskundige
Als jonge man was Gust al erg geïnteresseerd in het wel en wee van dieren. Studeren voor dierenarts zat er niet in. Maar hij nam wel het initiatief om verloskunde te gaan studeren. En die studie zou hem later nog vaak van pas komen. “Verloskunde heb ik op eigen houtje uit de boeken geleerd. Zo wies ik da knolgroen heel gevaarlijk was veur de koei as ge daarvan te veul voeierde. Dun buurman riep mij eens en zee da de koei helemaal was opgelopen en ging vallen. Ik heb toen mee un punt van een schaar, door de huid in de pens van de koei geprikt. Die schaar half deurgedraaid en toen kwaam da gas er uit. Da gas was heel gevaarlijk as er vuur bij kwam. As un koei mos kalven en ut ging moeilijk, wier ik dikwijls uit bed getrommeld. De buren wiesen namelijk allemaal da ik verloskunde hai gestudeerd. Unne veearts wier nie geroepen. Want as ze de veearts belden, zee die, haolt er Gust mar bij. Ik heb un bevalling gedaan bij den buurman van unne tweeling en da ging best moeilijk. Ik zeg tegen de buurman, douw de gij da ene kalf mar terug en dan zal ik ut aandere halen. Ja mar zeet ie, kunde ze nie er allebai ineens uit trekken? Ja jom, as un koei zunne stèèrt omhoog stak, stond den buurman al hier! Mar als ut kalf geboren was, wier er in huis efkes gebuurt en unne borrel gedronken. Da was er altij bij.”
Fijn, gezellig buurtschap
Een ding is duidelijk, Gust bewaart ontzettend fijne herinneringen aan ’t Groeske. Als Gust en ik een wandeling over ‘t Groeske maken, komen alle vroegere bewoners weer in zijn herinnering terug. “Neffe ons op nummer 2 wonde vruger Christiaansen, Jaon van Barte zo gezee. Daar waor nou de Castelhoeve is. Op nummer 4 wonden wij. Un bietje verder op nummer 6 wonden twee gezusters Aerts en broer Frans. Hij was ok klompenmaoker en zaaide ieder jaar kemp. Da’s zoveul as wiet. Da wier unne meter of drie, unne zolder hoog. Hij maakte er touw van. Hij verbouwde dieë kemp tussen ut huis van waar nou mevrouw Quadens wont en ut ouwe huis van Neel Peeters. In ut huis van mevrouw Quadens op nummer 8 wonde vruger Kees Aerts. Schuins daar tegenover wonde Sjef Aerts, een broer van Kees. Aan ut zaandpad, neffe de boerderij van Sjef Aerts, zat Daan, de vader van Broos Jansen. Unne zoon van Broos kwaam daar later op de boerderij en die wier altij ‘Gust van Brozen’ genoemd. Op nummer 7 wonde Jaak Schrijvers. Daar neffe hai Sus Geerts zun boerderij. De vader van Sus Geerts, Peter, wonde in de boerderij waar nou Caspanni zit. Sus Geerts hai negen kinderen. Mee die kinderen ging ik vruger dikwijls op zondag boogschieten en zwemmen in ut Merkske. En hier recht tegenover wonde Chareltje en Gust Geerts. Gust was unne stevige. Charel was un minder manneke, zo gezee. In Baol zullen ze hem ook gekend hebben. Hij ging tenminste iedere week mee den brommer naar de markt. Charel was un goei manneke, un echte dorpsfiguur. Hij wies van alles wa. Bij Chareltjes thuis zag ut er binnen ‘op zijn Chareltjes’ uit.” Kee die aandachtig naar haar man luistert, vult aan: “Briefkes geld, da zag Charel wel zitten. Om munten gaf ie niks om. Die lagen op zunne werft gewoon in ut zand.” Gust: “Iedereen wies alles van mekaar. Gereedschap wier over en weer uitgeleend. We hielpen elkaar zowel overdag as ’s nachts. As ut schoon weer was gingen we in ut Merkske vissen mee un groot net, un waai zo gezee. Ut gebeurde da we mee unne hele emmer vis mee snoek, baars en brik naar huis kwamen. Op zondag was ut samenkomst van de jeugd van ’t Groeske. Mee wel un man of vijftien of twintig zaten we dan bij Jaon van Barte veur ut huis in ut gras. Chareltje Geerts was er ook altij bij. As ut gras bij Jaon van Barte wa nattig was, zaten we op unne gierput. Er wier dan van alles verteld.” Kee: “Ja, ok over ut vrouwvolk!”
Gust is ook lang lid geweest van een jeugdvereniging uit Minderhout. De BJB (Boeren Jeugd Bond). Daar is ook de rijvereniging ontstaan. Gust: “We droegen allemaal un uniform mee unne blauwe stropdas. Iedereen hai unne boerenknol, mar gin tuig. We leeën toen mar unne dikke zak op de rug van ut pèèrd, un touw er over en onderaan wieren de stijgbeugels geknoopt. Ook gingen we rijen mee pèèrd en waogen. Mee zun tweeën stonden we dan op de waogen en hielden de teugels goed vast. Da ging heel goed, mar op den duur wieren we un bietje slimmer. Om ut pèèrd wa harder te laten lopen, maokten we gember in onze mond un bietje nat, hielden de stèèrt van ut pèèrd omhoog en staken onze vinger mee gember in zun gat! Nou, dan gingen ze jongen! Vanaf toen altij den irste prijs! Toen ut derde kind op komst was, ben ik gestopt bij de rijvereniging. Ik was toen heel veul van huis. Kee stond er op zondag altijd alleen veur. Ze mos dan alleen naar de waai om te melken.” Kee valt Gust in de rede: “Bende gij gestopt? Gestopt? Ge kost kiezen! Of wel veur oe pèèrd of wel veur men!”
Gust met een brede grijns: “Ik heb toen mar veur heur gekozen!”
Castel Kermis
Elk jaar was het vieren van de kermis een hoogtepunt in Castelré. Die vond plaats in het andere buurtschap van Castelré, de Schootsenhoek. In ‘t Groeske was volgens Kee en Gust nooit iets bijzonders te doen. “Op de Schootsenhoek waren de cafés. Trouwens, alles bij mekaor zijn er in Castel wel virtien cafés gewiest. Hier op ut Groeske drie. Ik heb het ons moeder dikwijls zat horen vertellen. Tijdens Castel kermis wieren er volksspelen gedaan. Bij de Snoeijssen, bij Bolckmans, bij Kees Wouters daar aachterin tegen de Beukendreef en op Bels bij unne Haast die daar woonde, wier er aan den orgel gedanst. Op maondag en dinsdag kwamen de harmonies van Wortel en Minderhout. Het was er altij heel druk. Ook kwamen er veul mensen van buiten Castel. Bij Ment Snoeijs wier de miste jenever geschonken. Sus Siemons, Mathel zeeën ze vruger, hai un wienkeltje op Loveren in Baol. Hij stond op de kermis mee un snoepkraam. Alle kinderen stonden te kijken, mar kochten niks. En toen zee Sus, kom kinnekes, gif de centjes mar hier en dan zal ik jullie wel eens wa geven! Sus kwam elke week op de fiets van Baol mee un grote maand op zunne rug mee winkelwaren. Dan brocht ie de spullen en konde wir een bestelling doen veur de week er op.
Op kermis-maondag was ut altij grote klopjacht veur de jaogers. Bijna iedereen die tijd hai, die ging mee. Op unne keer ging de haai een paor honderd meter achter ons branden. Iedereen ging wa takken afbreken en blussen. Den ouwe dokter Bloem was er ook bij en zee: nou mannen, flink gewerkt. Nou allemaal nog een plasje maken en dan is ie echt geblust!”
Gust krijgt kennis aan Kee
Gust kende Kee al vanaf de schooljaren. Hij vond haar altijd al een leuk meisje. Als ze naar school gingen, ontmoetten ze elkaar in de Koestraat in Minderhout. Volgens Gust lachte Kee al vriendelijk naar hem, toen hij een jaar of tien was. Als de oorlog op een einde loopt, Gust is dan een jaar of 23, gaat hij een poging wagen om haar ‘te vragen’. Ver hoefde hij daarvoor niet te gaan. Kee woonde bij de Bergse brug, zo’n twee km van het huis van Gust. Beide vaders waren bevriend met elkaar. Gust: “Een broer van Kee werkte bij ons en brocht wel eens een boodschap van mij over naar Kee. Ik weet nog goed. Het was Tweede Paasdag. Ik zeg tegen hum, ik denk da ik mèrgen naar jullie kom. Ikke de stoute schoenen aangetrokken. Na wa gebuurt te hebben, wier het al un bietje laot. Toen zee ze opeens: ik mot de kippen nog gaan voeieren. Gaode mee? Daar heb ik ze toen mar gevraogd! Ik zeg: zou het iets kunnen worden tussen ons? Er kwam gin antwoord! Ze stond mee heur voeten in ut losse zand wa hoopkes te maken en wir uit elkaar te doen. Uiteindelijk, na un paar minuten kijkt ze me aan en zee: ja, da zullen we dan toch mar doen! Zo is ut begonnen en ut is nooit mir afgegaan. Ik heb mar één meske gehad en da was Kee.” Kee: “En ikke mar ene jongen. We hebben ut altij goed mee mekaar kunnen vinden. Nao zestig jaar getrouwd te zijn, nog steeds. Ruzie hebben wij nooit, nooit nie gehad.” Gust: “As er meskes in Minderhout uit de buurt trouwden, wier er zogenaamd meskeskermis gevierd. Dan mochten de jongens en meskes gaan dansen en koffie drinken. Da gebeurde dan gewoon bij de bruid thuis. Op unne gegeven moment wier de pastoor kwaad en die schafte ut af. Uitgaan hebben we nooit gedaan. Nooit in ut café gewiest. We gingen wel samen naar ut toneel. Ik speulde dan mee en Kee kwam kijken. Toen we gingen trouwen kwaam de pastoor nog af en zee, zeg, zorg er veur da dieën nieuwe daans nie gedaanst wordt want die is aanstootgevend! Da was unne daans waarbij ze deur de knieën zakten tot op de grond. Ja, de meskes han toen rokken aan en as ze broeken aan han gehad, was er niks aon de haand gewiest. In Baol zijn we veur de wet getrouwd. Toen we terug kwamen wieren we deur de grenswacht bij Baol-brug aangehouden. We kregen een proces, want Kee en heur ouders die op Bels wonden, hadden via Zondereigen naar huis motten rijen. Op de fiets ben ik naar Tilburg gegaan om veur ut gerecht te komen. Ik kreeg een boete van vijf gulden.” Na het trouwfeest, twee dagen aan een stuk bij Kee thuis, zijn ze gaan wonen in de boerderij aan ‘t Groeske. Bij hun woonden toen ook zijn twee broers en zijn moeder in.
Samen aan het werk op de boerderij
Kee en Gust hebben altijd op het boerenbedrijf samengewerkt. Teelden gewassen op hun akkers, hadden koeien en varkens. Ze gingen op een gegeven moment ook kippen houden. Gust: “Het is gewiest dat we de miste kippen van heel Baol hadden. Mee zestien of zeuventien kisten aaier reden we naar Snoeijs. Jaak Snoeijs brocht dan die aaier weer naar Baol, naar Piet Camp.” Alles blijft op het bedrijf goed gaan tot het moment waarop Gust koeien aan het melken is. Plotseling krijgt hij van een de koeien een enorme klap met een poot. Zijn pols raakt ernstig geblesseerd. Negen maanden lang loopt hij naar de dokter, zonder resultaat. Na een ziekenhuisopname en operatie wordt hij na verloop van tijd afgekeurd. Dat is als hij 56 is. Dan stopt hij definitief met zijn werkzaamheden op de boerderij.
Hobby’s
Ondanks zijn relatieve hoge leeftijd is Gust nog erg actief. Speelt regelmatig met Charel Laurijssen uit Minderhout biljart, houdt zijn bijzonder mooie tuin bij. Hij verzorgt dagelijks de paarden bij zijn dochter die naast hem woont. “Vruger hebben wij heel veul gedanst en zelf dansles gegeven en dee ik aan handboogschieten. Mee Kapellekeskermis in Minderhout waren wij ook altij actief. Aan alle wedstrijden namen wij deel. Bijna iedere buurt deed mee. En druk dat ut er dan was! Maar mijn grootste hobby was misschien wel de tijd dat ik als piraat, Radio Tirol in de lucht had. Nadat ik 250 bandjes mee muziek had opgenomen, kon ik zelf piraat gaan speulen. Ik begos op 20 december 1981. Iedereen uit Minderhout, Meerle, Meer, Wortel, Hoogstraten en Castelré luisterde. Ik draaide een dag of drie, vier per week. As ik stopte wier ik wel eens gebeld: allez Gust, draai toch nog ut bietje deur, ut is toch zo plezant! Officieel mocht da natuurlijk nie. Mar ik hai geluk, want ons Ann was goed bevriend mee unne politieman. En die wies mij dan te vertellen wanneer er controle kwam. Ik heb in totaal zeuventien jaar gedraaid toen ik stopte. Het was gewoon nie meer bij te houden. Zo veul wier ik gebeld om een verzoekplaatje te draaien. Het stoppen was verschrikkelijk. Ik hai op een briefke geschreven wa ik tijdens de laatste uitzending zou zeggen. Ja, ge zijt dan toch unne grote mens hé. Ik schoot vol. Toen heb ik dan de leste plaat gedraaid. Da was er een van Henk Wijngaard. De plaat heette ‘Als ik ga moet je niet om mij huilen.’ En toen kreeg ik het helemaol te kwaod.” En als Gust mij dit vertelt, krijgt hij opnieuw betraande ogen……..
De toekomst
Gust en Kee hebben nog een paar wensen. De eerste is dat ze samen nog heel oud mogen worden. Gust: “We kunnen mekaor nie missen. Gelukkig zijn we allebei nog goed gezond. En we komen in de hemel, want die is er ene!” Kee: “Ik heb er binnen gewiest, in den hemel. Toen ik in het ziekenhuis lag, was ik er slecht aan toe. Op unne nacht gaat er un deur open en zie ik allemaol engeltjes. Den dag daarna komt onze Gust en ik zeg tegen hum: ik heb te nacht in den hemel mogen kijken. Schoon!”
Afscheid
Gust en Kee, wat een fijn interview was dit toch weer! Namens alle leden van onze heemkundekring heel erg bedankt. Wij hopen dat jullie nog heel lang samen mogen zijn. En komt er op enig moment aan dit aardse leven een einde, jullie zullen het samen opnieuw goed hebben in de hemel!
Gust overleed op 19 oktober 2009