Geschiedenis

enclave

Inleiding

De Baarlese enclaves bezorgen onze vereniging soms kopzorgen. Een paar voorbeelden? Zo moeten wij voor het beoefenen van onze hobby dubbel werk leveren: we duiken zowel in de Belgische als in de Nederlandse archieven. We overleggen met de Belgische en de Nederlandse gemeente. Bij de aanschaf van een computer kozen we voor een Nederlands Querty-toetsenbord in plaats van het in België meer gebruikelijke Azerty-systeem. Voorlopig hebben we nog geen vaste telefoon aangeschaft: als Nederlandse vereniging kunnen we niet met onze verenigingsnaam in een Belgisch telefoonboek staan. Dat geeft problemen als we op internet willen.

Toch vervloeken we de Baarlese tweeledigheid niet. Integendeel, als heemkundekring proberen we ons net door middel van die enclaves te profileren. Met die enclaves hebben we namelijk iets uniek in ons heem. Het eigene van Baarle wordt in sterke mate door de enclaves bepaald. Als heemkundigen zijn we daarom erg geïnteresseerd in de enclavegeschiedenis. Binnen Baarle is dat niet zo evident. U moet weten dat Baarlenaren met de enclaves vergroeid zijn. Voor hen is het een alledaags gegeven, zij vinden er niets bijzonders aan. Ze zijn als het ware enclaveblind, een term die U niet in Van Dale zal terugvinden, maar die niettemin prima weergeeft wat we bedoelen: je moet er vanop afstand naar kijken om verwonderd te staan.

 

1. Baarle zonder enclaves

De eerste periode uit de geschiedenis van Baarle waren er nog geen enclaves. In dat grijze verleden zwierven in onze streken soms groepjes mensen rond. Zij lieten nauwelijks sporen achter. Prehistorische landbouwers vestigden zich en later ontstonden hieruit de eerste nederzettingen: Loveren, Boschoven, Nijhoven, Tommel,… Ruim duizend jaar geleden werd de Remigiusparochie gesticht met de oprichting van een kerk aan de Singel. Eeuwenlang leefden de mensen in Baarle hun eenvoudige leven.

2. De oorsprong van de tweeledigheid

In 1198 behoorde Baarle door vererving toe aan hertog Hendrik I van Brabant, bijgenaamd de Oorlogszuchtige. Hij gaf zijn manschappen als beloning voor bewezen krijgsdiensten te ontginnen gronden in eigendom. Zo werd hij stichter van steden als ’s Hertogenbosch, Eindhoven, Turnhout en Hoogstraten. Die leenmannen bleven de hertog cijnsplichtig en door de nieuwe ontginningen slaagde de hertog erin zijn macht naar het noorden toe uit te breiden. Hij kwam daarbij in conflict met Dirk VII, graaf van Holland: een geduchte tegenstander.

Geklemd tussen Brabant en Holland lag Breda, eigendom van Godfried II van Schoten. Diens voorouders hadden het gebied als een vrij leen gekregen van de hertogen van Brabant, waarmee zij verwant waren. Zowel Brabant als Holland begeerden Breda en maakten er aanspraak op. Godfried II, de heer van Breda, bezweek onder de druk en sloot een politiek-feodaal akkoord met de hertog van Brabant: hij schonk Breda in eigendom aan de hertog. Vervolgens meldt een tweede akte dat hij Breda terugkreeg als een leen. Zijn eigendomsrecht ruilde hij dus in tegen bescherming van de hertog.

In dit verhaal kadert de oorsprong van de Baarlese tweeledigheid. Als blijk van dankbaarheid en bij wijze van compensatie kreeg de heer van Breda woeste gronden van de hertog. De hertog stond grote gebieden heide en vennen af, maar behield nadrukkelijk de reeds aan zijn trouwe dienaren toevertrouwde leengoederen, met name de dorpen Baarle, Zundert, Sprundel, Wouw, Princenhage, Roosendaal en Borgvliet. Al deze cijnsplichtige gronden bleven “onder den Hertog”.

Samenvattend

Hertog Hendrik I van Brabant is heer van Baarle. Hij geeft er land in leen: het latere Baarle-Hertog. In 1198 schenkt hij in het kader van een ruimer politiek akkoord woeste gronden aan de heer van Breda. De bestaande inkomsten van de hertog worden veilig gesteld: bewoonde en ontgonnen percelen (bijvoorbeeld in Baarle) blijven rechtstreeks onder de Hertog. Tot het leen van Breda behoren vanaf dat moment de gronden in Baarle die nog niet ontgonnen zijn: het later Baarle-Nassau.

3. De eerste 450 jaar: 1198-1648

Woeste gronden werden ontgonnen en raakten bewoond. Ondanks perioden van hongersnood en besmettelijke ziekten was er de eerste 200 jaar in het Bredase deel van Baarle sprake van een ware bevolkingsexplosie: uit een haardtelling (1437) blijkt dat er ongeveer 1120 inwoners zijn tegenover zo’n 288 voor Baarle-Hertog. Het onontgonnen gebied van weleer telde twee eeuwen later een populatie die viermaal groter was dan die van Baarle-Hertog. Eén op vier, een verhouding die eeuwenlang zou standhouden.

Zo ontstond door nieuwe ontginningen naast ‘Baarle onder den Hertog’ ook ‘Baarle onder Breda’. Omtrent 1328 kreeg Baarle onder Breda een eigen schepenbank. Voor het eerst is er nadrukkelijk sprake van twee bestuurlijke eenheden (‘gemeenten’) binnen één Baarlese gemeenschap. Op kerkelijk gebied echter bleef er één parochie bestaan. Baarle-Hertog kwam omtrent 1363 bij het land van Turnhout. Vanaf dat moment liep de grens van de heerlijkheden Turnhout en Breda kriskras doorheen de beide Baarles. Die grens zou drie eeuwen later de rijksgrens worden! Baarle onder Breda werd Baarle-Nassau genoemd na het huwelijk van graaf Engelbrecht van Nassau met de elfjarige Johanna van Polanen in 1403. De Nassau’s werden toen heer van Breda.

De eerste bestuurlijke moeilijkheden dateren van circa 1400. Wat was er gebeurd? Alle straten en heidevelden in Baarle behoorden toe aan de heer van Breda. De inwoners van Baarle-Nassau maakten daarvan gebruik en betaalden hem daarvoor een jaarbede. Heidevelden waren destijds belangrijk voor de landbouw en voor de verwarming van de huizen. Baarle-Hertog echter had geen straten of heidevelden: de inwoners maakten daarom illegaal en zonder ervoor te betalen, gebruik van laat ons zeggen de infrastructuur van Baarle-Nassau. Dit was een doorn in het oog van alle Nassause inwoners, die hun dorpsgenoten uit Baarle-Hertog het gebruik van alle wegen ontzegden. Als tegenzet werd de inwoners van Baarle-Nassau de toegang tot de kerk geweigerd. Zij bouwden op hun beurt een eigen stenen kapel op Nijhoven. De eenheid van de Baarlese parochie echter kwam niet in gevaar.

In 1479 namelijk beëindigde Engelbrecht II van Nassau als heer van Breda het geruzie: ‘Sijne Hoogheyt den Heere Graeve Engelbert van Nassauw heeft aen die van Baerle Hertoge ten eeuwigen daege onder een jaer bede vergunt ende gegeven het vrij gebruyck van alle straeten ende vroentens onder Nassauw.’ De heer van Breda gaf met andere woorden, mits gelijke betaling, aan alle inwoners van Baarle dezelfde rechten.

Verder werd opgetreden tegen de molenaar van Baarle-Hertog: die ronselde actief klanten onder Baarle-Nassau. De ‘molendwang’ verplichtte de mensen nochtans hun graan te laten malen in de molen van het eigen grondgebied. Dirk Swanen uit Baarle-Nassau bijvoorbeeld werd beboet omdat hij graan liet malen door de “Nieuwe Molen” van Baarle-Hertog (1424).

Nog meer problemen doken op! De schout van Baarle-Hertog vervolgde Jan Zeus wegens mishandeling van de koster van Beerse. Deze gang van zaken was destijds betwistbaar omdat de misdadiger op het grondgebied van Baarle-Nassau woonde en tevens omdat de misdaad mogelijk op het Nassause grondgebied was gepleegd.

Tot 1648, kunnen we besluiten, waren er maar weinig verschillen merkbaar die aanleiding gaven tot onenigheid binnen de Baarlese gemeenschap. Beide Baarles behoorden immers tot het hertogdom Brabant: Baarle-Hertog rechtstreeks en Baarle-Nassau via een tussenpersoon (de heer van Breda was leenman van de hertog van Brabant).

Tweemaal zelfs bestuurde één en dezelfde persoon beide Baarles tegelijk. Van 1327 tot 1339 kwam de heerlijkheid Breda rechtstreeks onder hertog Jan III. Als heer van Breda bestuurde hij Baarle onder Breda. Als hertog van Brabant was hij tevens heer van Baarle-Hertog. Toch kwam het toen niet tot een fusie van beide dorpen!

Driehonderd jaar later, van 1612 tot 1618, was Filips Willem van Nassau eigenaar van beide Baarles, eveneens in verschillende hoedanigheden. Ook nu bleef Baarle bestuurlijk gescheiden. Van circa diezelfde tijd dateert een attestatie van de schepenbank van Breda, waarin wordt verklaard: “…Dat het dorp van Baerle over memorie van menschen ende noch tegenwoordich heeft geresorteert onder twee heerlijkheden…ende dat de huijsinghe ende erven, soo wel onder den Hertoghe als onder Nassau gemengelt ende tot twee verscheijden plaatsen door malcanderen gestaen ende geleghen sijn, in voegen off het maer een dorp en waere…” (1611).

Besluit

De opdracht van de lokale overheden kon als volgt worden gedefinieerd: zorg ervoor dat de rechten en de plichten van de inwoners van Baarle-Hertog en die van Baarle-Nassau volledig gelijk zijn. Door geen van beiden te bevoordelen, kon de eendracht binnen het dorp behouden blijven. Die opdracht was haalbaar zonder al te veel bemoeienissen van buitenaf. Bovendien was er in Baarle helemaal niets bijzonders aan de hand: enclaves kwam je nu eenmaal overal tegen. Het voortbestaan ervan werd dan ook niet in vraag gesteld of zoals later zou worden gemeld: ‘twee eeuwen lang werd geleefd in eene goede hermonie, tranquiliteit ende vriendschap’. Tot 1648. Toen werd het allemaal wat ingewikkelder.

4. De Vrede van Münster

De Vrede van Münster werd gesloten in 1648, na tachtig jaar oorlog. De Republiek der Nederlanden scheidde zich af van Spanje. De rijksgrens werd dwars door het Hertogdom Brabant getrokken. Breda hoorde bij het noorden en Turnhout bij het zuiden. Onze enclavegrenzen werden plots rijksgrenzen: Baarle bestond uit twee gemeenten gelegen in twee souvereine staten. Dit is wellicht de belangrijkste gebeurtenis uit de rijke enclavegeschiedenis. Door de komst van de rijksgrens ontstonden tegengestelde belangen en werd het moeilijker om vreedzaam samen te leven. Tal van conflicten leidden vooral in de 19de eeuw tot een verregaande scheiding.

In 1648 bleven de enclaves bestaan dankzij pastoor Van Herdegom en Amalia van Solms. Laten we beginnen met het aandeel van pastoor Van Herdegom, de eerste redder van de enclaves. Kort na de Vrede van Münster eigende prins Willem II van Oranje zich alle kerkelijke goederen toe. Wat gebeurde er toen in Baarle? Zijn onderdrossaard, Daniël Buyx, kwam in het gezelschap van een groot aantal soldaten en een wagen met predikanten beslag te leggen op de kerkelijke goederen. De kapel op Nijhoven werd gesloten nadat grote vernielingen waren aangericht door de beeldenstormers. Zij beëindigden hun werk nadat één van hen zich bezeerde in een poging om een kruisbeeld te vernielen, wat door omstaanders werd verklaard als een teken van Gods woede. Wanneer Buyx vervolgens in het centrum de Remigiuskerk wou onteren en sluiten, kwam het tot een twist met Van Herdegom, witheer van de abdij van Tongerlo en op dat moment kapelaan van de Baarlese parochie.

Van Herdegom ontzegde de soldaten en predikanten de toegang tot de Remigiuskerk. Hij beweerde dat de kerk op het grondgebied stond van Baarle-Hertog, behorende tot het Land van Turnhout en dus tot het koninkrijk Spanje. De bewijzen daarvan had hij overgemaakt aan de Prins van Oranje. Na korte beraadslaging kwam daarop het antwoord van de beeldenstormers: ‘Wij en willen ons handt tusschen scors en boom niet steken, wij sullen dat laeten tusschen den Prins ende den Coninck van Spagniën.’ De Baarlese kerk bleef gespaard.

Carel, een neef van pastoor Van Herdegom, was verbonden aan het hof van Amalia van Solms in Den Haag en steunde volop de aanspraken van Baarle-Hertog. Toch was een dreigende annexatie van de enclaves nooit veraf. De onder Nassau gelegen pastorie van Gerardus van Herdegom werd in beslag genomen om er de predikant te huisvesten. Vervolgens liet de pastoor een kapel op Loveren bouwen voor het geval de Remigiuskerk zou worden aangeslagen (1663).

Amalia van Solms steunde pastoor Van Herdegom openlijk. Om haar rol te begrijpen, moet ik U wat achtergrondinformatie geven: de meesten van U zijn vermoedelijk niet vertrouwd met de geschiedenis van het Nederlandse koningshuis. Frederik Hendrik van Nassau, Prins van Oranje, zoon van Willem van Oranje en Heer van Breda, was legeraanvoerder van de noordelijke troepen aan het einde van de 80-jarige oorlog. Voorafgaand aan de Vrede van Münster sloot hij een akkoord met Spaanse vertegenwoordigers waarbij Frederik Hendrik o.a. het land van Turnhout met inbegrip van Baarle-Hertog als een leen kreeg toegewezen. Voor de Nassaus is Turnhout een belangrijke stad omdat zij ligt tussen de Oranjesteden Breda en Diest. Na de dood van Frederik Hendrik werd een gelijkaardig akkoord gesloten met zijn weduwe, Amalia van Solms. In de Vrede van Münster werden beide voortijdse akkoorden bevestigd.

Amalia van Solms is de moeder van Willem II en de voogdes van Willem III, prinsen van Oranje en heren van Breda. Zijzelf is zoals gezegd Vrouwe van Turnhout. Overigens draagt de huidige koningin, Beatrix, nog steeds de titel Vrouwe van Turnhout. Het huis van Oranje-Nassau bleef tot 1702 eigenaar van de beide Baarles. In die lange periode bleven Baarle-Hertog en Baarle-Nassau bestuurlijk gescheiden, ongetwijfeld door het bestaan van de rijksgrens.

De enclaves bleven bestaan omdat Amalia van Solms, als vazal van de Spaanse koning, verplicht was de rechten van de heerlijkheid Turnhout te verdedigen. Met haar invloed aan het Nederlandse hof zorgde zij ervoor dat Baarle-Hertog ‘Spaans’ bleef. De Remigiuskerk bleef daardoor open voor de katholieken en de enclaves waren gered van de dreigende annexatie. Andere enclaves in de omgeving werden wel bezet door de Noordelijke Nederlanden en zo de facto opgeheven.

Besluit

De Vrede van Münster in 1648 betekende de splitsing van het hertogdom Brabant en voor Baarle de komst van internationale grenzen. Voor het eerst golden verschillende wetten binnen Baarle: het werd op termijn een stuk moeilijker om de gelijkheid van de twee bevolkingsgroepen te garanderen. Getracht werd de enclaves te annexeren. Een eerste keer gebeurde dit manu militari: het was de Nassause onderdrossaard Daniël Buyx die met behulp van een groot aantal soldaten aanspraak maakte op de Hertogse Remigiuskerk. Pastoor Gerardus van Herdegom voorkwam de sluiting van de kerk die op een Hertogse enclave bleek te staan. Hij kan worden beschouwd als de eerste redder van de enclaves, mede dankzij de openlijke steun van Amalia van Solms.

5. Periode 1648-1785

De eerste 80 jaar na de Vrede van Münster bleef het betrekkelijk rustig in Baarle. Er was zelfs sprake van enige samenwerking tussen de twee gemeentebesturen. Zo sloten beide Baarlese schepenbanken (in 1678) een contract met E.H. Arnoldus Joffaer voor het houden van een Latijnse school. Het tractement werd gezamenlijk betaald. En in 1729 kwam er één armbestuur voor alle Baarlese behoeftigen. De protestantse godsdienst kreeg weinig of geen aanhang, wat wrevel opwekte in Den Haag. Besloten werd uitsluitend gereformeerde schouten te benoemen in Baarle-Nassau. Schout Pieter van Bernagie liet enige bomen op het kerkhof omhakken in een poging om via een proces zeggenschap te krijgen over de parochiekerk. Na een fel protest van de zijde van Baarle-Hertog werd de schout in het ongelijk gesteld door de Heren Raden van de Rekenkamer (1694).

Vooral echter met de komst van Floris van Gils, schout in Baarle van 1728 tot 1784, geraakten de gemoederen herhaaldelijk oververhit. Floris van Gils was berucht om zijn pesterijen richting bevolking en bestuurders van Baarle-Hertog.

Eerst raakte Jan Scherders van Baarle-Hertog zijn koeien kwijt. Hij liet ze weiden op zijn Nassause gronden zonder dat aan te geven en ervoor te betalen. Jan de Kock, vorster en pachter van het hoorngeld over Baarle-Nassau, legde beslag op het vee (1732).

Vervolgens probeerde hij meermaals op een listige manier de Hertogse enclaves te annexeren. Dat deed hij omdat hij geen greep had op de pastoor: de parochiekerk stond in Baarle-Hertog. Wanneer in 1733 pastoor De Wijse overleed, trachtte schout Floris van Gils invloed uit te oefenen op de pastoorsbenoeming en op die manier zeggenschap te krijgen over de kerk van Baarle-Hertog. Weliswaar had de Bisschop reeds Baarlenaar Adriaan van Griensven benoemd op voordracht van de Leuvense Universiteit. Via de abdij van Thorn echter liet de schout zijn vriend kapelaan Van Leyenborgh voordragen als pastoor. De schout schreef naar Den Haag en zorgde ervoor dat Van Leyenborgh op het grondgebied van Baarle-Nassau vrij dienst mocht doen. Laatstgenoemde nam daarop de Nederlandse voordracht aan. Omdat het grootste gedeelte van de parochie op Nederlands grondgebied was gelegen, nam hij ook bezit van de kerk. Dit standpunt opende nieuwe perspectieven voor de schout: de parochie kon zich niet meer onafhankelijk van hem opstellen. Achter de schermen werd in Brussel druk onderhandeld, waarna Van Leyenborgh zich moest terugtrekken.

Schout Van Gils bleef moeilijk doen! Hij beboette pastoor Van Griensven met maar liefst 600 gulden omdat hij op Nassaus gebied de stervende schepene Jan Swolfs bijstond. Na tussenkomst van hoge instanties werd de pastoor met rust gelaten (1735-1740). De verdediging beschreef de enclaves als een ‘…wondere vermengelinge van den gront soo in de huysen, landerijen etc. welcke vermengelinge soo danigh is, dat in eene straete den grondt of jurisdictie tot dertienmael verspringt… Dat een priester willende sijne siecken besoecken…bijnaer noodigd soude hebben om geheel vast te gaen de wedersijtse liggers of quohieren eerst te gaen doorsien… Dese vermengelinge can sonder ruine van het geheel dorp niet geschijden worden.’

De pastoor van Baarle-Hertog had zijn benoemingsbrieven niet voorgelegd aan de drossaard van Breda. Dat was ook niet nodig vermits zijn kerk niet in de Baronie van Breda stond. Hij betaalde ook geen recognitiepenningen en volgens schout Floris van Gils was hij daarom niet gemachtigd om te handelen op Nassaus grondgebied, bijvoorbeeld om zieke parochianen te bezoeken. Na tussenkomst van advocaten, gezanten, de griffier en de secretaris van de Raad van State, de Bisschop van Antwerpen en de Raadspensionaris van Holland werd de pastoor verder met rust gelaten. Daarna waren er problemen omdat de schout tevergeefs uitreksels uit het doopregister opeiste (1739). Een jaar later waren er opnieuw moeilijkheden in verband met het niet-betalen van de recognitiegelden.

Pastoor Van Griensven overleed in 1741. Opnieuw ontbrandde een strijd om de benoeming van een opvolger. De deken introduceerde voorlopig Petrus Van Leyenborgh waarna het tot een rechtszaak kwam. Opmerkelijk was dat Van Leyenborgh werd voorgedragen door de abdij van Thorn en beschermd door de Republiek der Verenigde Nederlanden. Nochtans was hij geboren in het ‘Belgische’ Weelde en moesten de priesters volgens de wetten van de Republiek in Nederland geboren onderdanen zijn. Om het nog ingewikkelder te maken werd vanuit Leuven Johannes Scheffers voorgedragen. Die was zowaar in Nederland geboren en zijn voordracht werd gesteund door de regeerders in Brussel. In 1750 werd het proces gewonnen door deze tegenkandidaat, pastoor Scheffers.

Schout Floris van Gils maakte het echt bont. Hij bedacht steeds nieuwe pesterijen. Hij liet Christoffel Lenaerts van Baarle-Hertog arresteren wegens het halen van heide onder Baarle-Nassau. Zijn paard en kar werden aangeslagen en publiek verkocht. Bij bakker Snollaerts van Baarle-Hertog bestelde hij brood en liet dat thuis bezorgen door de bakkersvrouw. Toen zij zich op Nassaus grondgebied bevond, werd ze aangehouden. Met die arrestatie probeerde Floris van Gils de vrije doorgang van goederen tussen Hertog en Nassau aan te kaarten. De acties werden door het bestuur van Baarle-Hertog aangevochten bij de Heren Raden van de Staten der Verenigde Nederlanden. Zij kwamen met een resolutie die het de inwoners van beide Baarles mogelijk maakte om eet- en drinkwaren vrij te verhandelen (1754).

Toen die vrijheid van handel in eet- en drinkwaren binnen Baarle werd gegarandeerd, verzon de schout weer iets anders: hij verbood pastoor Scheffers zich nog langer in habijt op het Nassause grondgebied te begeven. Bovendien werd hem verboden de H. Sacramenten toe te dienen aan de Nassause zieken (1754).

Daarna liet de schout wegwijzers plaatsen op Nassaus én op Hertogs gebied. Hij beweerde ook dat enige bomen die groeiden op de lijn van Hertogse tuinen en grachten, op het gebied van Baarle-Nassau stonden. Daarmee probeerde hij zeggenschap te krijgen over de straten van Baarle-Hertog. De Heren Raden van de Rekenkamer van de Prins van Oranje-Nassau echter bevestigden de bewoners van Baarle-Hertog in hun rechten (1768).

Schout Van Gils wist echt niet van ophouden! Hij verplichtte de weduwe van Arnoldus van der Schoodt “haere koeystaldeuren binnenwaerts open ende toe te laeten gaen, ende wanneer de selve soo aenstonts niet en dede, soo heeft hij Heere Schouteth gelast blocken te leggen tegens haere staldeuren ende het selve met sant laeten opkarren…”. Haar Hertogse schuurdeuren mochten dus niet meer opendraaien boven Nassaus grondgebied.

Besluit

Na de mislukte militaire annexatie van 1648 werd getracht op een slinkse manier via juridische spitsvondigheden zeggenschap te krijgen over de Hertogse enclaves. Er ontstond een machtsstrijd tussen de rooms-katholieke pastoor en de hervormde schout, een strijd die onrechtstreeks draaide om het voortbestaan van de Hertogse enclaves. Deze strijd werd binnen Baarle uitgevochten, maar niet zonder de inbreng van hooggeplaatste gezagsdragers.

6. Periode 1785-1959

Bij de onderhandelingen over het Vredesverdrag in Fontainebleau tussen de Oostenrijkse keizer Jozef II (bestuurder van de Zuidelijke Nederlanden) en de Republiek der Verenigde Provinciën werd vanaf 1785 van de gelegenheid gebruik gemaakt om de grensgeschillen tussen de twee landen aan te kaarten. De inwoners van Baarle-Hertog lieten onmiddellijk hun stem horen. Zij wezen op het economische belang van het dorp. Daar zij het voorgevoel hadden dat de enclaves zouden worden geruild tegen de Nederlandse gehuchten Castelré en Ulicoten, onderstreepten ze de wanverhouding: die gehuchten hadden weinig waarde. Om tot een billijke gebiedsruil te komen moest de keizer volgens hen twintig maal zoveel grond eisen als hij er zou afstaan. Zij verwezen ook naar het Verdrag van Münster en de Blijde Inkomst, waarin de vorst beloofde geen delen van zijn domein in Brabant te vervreemden of te ruilen.

Verder was men van oordeel dat een dorp met zijn inwoners anders moest worden behandeld dan een pachthoeve en een kudde vee, waarvan de eigenaar zich naar believen kon ontdoen. Er werden nog godsdienstige argumenten naar voor gebracht. Zo werd de keizer aangemaand de tempel van de Heer niet prijs te geven en het geweten van zijn trouwe onderdanen niet in gevaar te brengen. Overigens werden deze argumenten van Nederlandse zijde verworpen door te stellen dat de in Baarle-Hertog gevestigde handelaars en fabrikanten slechts aan deze gemeente gehecht waren om er te kunnen frauderen. De gezagsdragers van Baarle-Hertog stelden een ruil voor in tegengestelde zin: Baarle-Nassau moest maar bij de Zuidelijke Nederlanden komen, mits de Republiek elders iets in de plaats te geven.

In 1789 besloten de commissarissen van beide regeringen officieel om door vreedzame onderhandelingen en het ruilen van grondgebied te komen tot opheffing van de enclaves. Er waren inderdaad concrete plannen om de enclaves onderling te verwisselen met Castelré en Ulicoten. De grenzen van Baarle-Hertog waren uiterst vaag en onduidelijk zodat het nodig was een nieuwe grenslijn uit te stippelen. Bij de voorgestelde ruil zou de keizer maar liefst 58 maal meer grond ontvangen dan hij zou afstaan: Nederland was dus ruimschoots bereid om tegemoed te komen aan de eisen der Zuidelijke Nederlanden. Wellicht wegens de traagheid van de administratieve procedures vond dit plan uiteindelijk geen doorgang. De Oostenrijks-Franse oorlog van 1792 belemmerde de uitvoering ervan.

Het gekibbel in Baarle hield aan. In de zomer van 1790 protesteerde de schepenbank van Baarle-Nassau dat de inwoners van Baarle-Hertog het Nederlandse territorium zouden schenden. Het betrof meer bepaald het transport van de gevangenen naar Turnhout. Het antwoord van de schepenen van Baarle-Hertog was heel lakoniek: zij stelden vast ‘dat die van Baerle Hertog, zoo min als die van Baerle Nassau, geen vleugelen konnen aantrekken om daar mede van het eene territoir op’t andere te vliegen’.

In augustus 1794 werd geheel Baarle door de Fransen bezet. Baarle-Hertog ging horen tot het Departement der Beide Nethen, rechtstreeks onder de Franse Republiek. Baarle-Nassau maakte tot 1810 deel uit van de Bataafse Republiek.

De scheiding bleef dus bestaan. Nochtans maakte ook de Franse Revolutie een einde aan veel middeleeuwse enclave-toestanden. Zo werden de enclaves Ravenstein, Megen, Boxmeer, Gemert en Bokhoven aan de Bataafse Republiek overgedragen in ruil voor Opper-Gelre, Maastricht en de landen van Overmaze. Op papier werden ook Luycksgestel en Baarle-Hertog bij de ruil betrokken, maar om de een of andere reden is de overdracht van die twee dorpen nooit uitgevoerd.

De Baarlese parochiekerk werd door de Fransen een paar jaren gesloten, waarna op Nassaus grondgebied schuurkerken werden ingericht, met name in de Nieuwstraat, op de Eikelenbosch en op de Veldbraak. Er werd zelfs de toestemming verkregen om in een vervallen hervormde kapel de Rooms-Katholieke mis op te dragen. Zover is het echter niet gekomen: de godsdienst was hersteld vooraleer de kapel kon worden gerestaureerd.

Van 1810 tot 1813 werden ook de Noordelijke Nederlanden bezet door het Franse leger. Breda werd ingelijfd bij het Departement der Beide Nethen. Beide Baarles behoorden op dat moment tot één land, één departement, maar… tot afzonderlijke arrondissementen. De scheiding bleef weer bestaan!

In 1815 werden de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verenigd in één koninkrijk. Beide Baarles behoorden tot één land, maar tot verschillende provincies. Er werden steeds opnieuw plannen gemaakt om tot heldere provinciegrenzen te komen. Er werd weer gediscussieerd over de bijzondere situatie van de enclaves naar aanleiding van problemen die verband hielden met het onderhoud van armlastige inwoners van het gehucht Castelré door de gemeente Minderhout. De provincies Antwerpen en Noord-Brabant maakten verscheidene plannen voor een grensregeling. Castelré zou worden gevoegd bij Minderhout, wat echter voor de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant niet bespreekbaar was zonder Baarle-Hertog bij wijze van compensatie over te hevelen naar de gemeente Baarle-Nassau. Daarop eiste de provincie Antwerpen zowel Castelré als Baarle-Nassau op als billijke compensatie voor het afstaan van Luyksgestel in 1807.

Beide partijen bleven op hun standpunt tot in 1826 een nieuw ontwerp van grensafbakening werd opgesteld: Antwerpen wilde Baarle-Hertog afstaan in ruil voor de Noord-Brabantse gemeente Putte. Dit voorstel werd verworpen omdat de streek van Putte reeds kadastraal was vastgelegd. Uiteindelijk lag in 1829 een nieuw plan op tafel waarin werd voorgesteld de beide Baarles te handhaven, maar met een duidelijk afgebakende grens. De grenslijn zou worden getrokken van de brug aan de Hoogstratensebaan tot aan het kerkhof van Baarle-Hertog. Dan langs de ringmuur van het kerkhof en langs de baan naar Turnhout tot het kruispunt met de baan naar Weelde. Alles tussen de Hoogstratensebaan en de Turnhoutseweg zou volgens het plan tot de provincie Antwerpen gaan behoren. Antwerpen zou op die manier drie vierde van de dorpskom toegewezen krijgen. Bovendien eiste zij nogmaals de gemeente Putte op.

Noord-Brabant kwam op haar beurt met een tegenvoorstel: Putte en Castelré in ruil voor Baarle-Hertog, inclusief Zondereigen. Wellicht zou dit voorstel zijn goedgekeurd door de beide provincies, maar het uitbreken van de Belgische Opstand besliste er anders over.

België en Nederland sloten vrede in 1839 en alle grensgeschillen werden aan de onderhandelingstafel ter sprake gebracht. Weer kwamen de enclaves in gevaar! In 1841 namen de twee onderhandelende partijen een verschillend standpunt in: Nederland wou o.a. Castelré ruilen met Baarle-Hertog. De Belgische commissie maakte niet zozeer bezwaar tegen het afstaan van gronden aan een vreemde staat. Ze was vooral gekant tegen het verlies van de bevolking die er leefde, te meer omdat deze actief betrokken was geweest bij de schermutselingen ten voordele van de Belgische Onafhankelijkheid. Besloten werd de status-quo te handhaven. Het Tractaat van Maastricht van 8 augustus 1843 legde de rijksgrenzen vast tussen België en Nederland. Overal… behalve in Baarle! De tekst van de overeenkomst vermeldde volgende passage: ‘In Baarle wordt de grens onderbroken ten gevolge van de onmogelijkheid om ze zonder onderbreking vast te stellen’. Van elk van de 5.732 kadastrale percelen die samen het grondgebied van de twee gemeenten vormen, werd vervolgens de nationaliteit bepaald. De uiterst merkwaardige toestand in Baarle werd in 1846 opnieuw onderzocht maar men kwam geen stap verder.

Nieuwe problemen dienden zich aan. Sinds mensenheugenis was er in het centrum van Baarle een gezamenlijke school. De gemeentebesturen droegen samen de kosten: de onderwijzer ontving drie vierde van zijn wedde van Baarle-Nassau en één vierde van Baarle-Hertog In 1858 besloot Baarle-Nassau een eigen openbare school te bouwen. Godsdienstgeschillen lagen aan de basis van de scheiding: Nederlandse wetten stelden de neutraliteit verplicht terwijl men aan Belgische zijde vasthield aan het katholieke karakter van de openbare school.

De problemen culmineerden toen pastoor De Kater in 1859 eervol ontslag kreeg omwille van gezondheidsproblemen. Er ontstonden problemen tussen de kerkelijke overheden betreffende de benoeming en de salariëring van de nieuwe pastoor. Van Nederlandse zijde wenste men over te gaan tot de splitsing van de Remigiusparochie. We lezen daarover hetvolgende: ‘Groote voorzichtigheid was noodig want én Hollanders én Belgen waren tegen een nieuwe kerk, en zouden trachten zulk een plan te verijdelen, omdat verwijdering werd gevreesd tusschen Hertog en Nassau, die tot den huidigen dag in eene en dezelfde kerk en onder het bestuur van eenen en dezelfden pastoor zoo vriendschappelijk onder elkaar geleefd hadden. Altijd nog als bedekte titel werd bouwgrond gekocht. Toen bekend was geworden dat de grond zou moeten dienen voor de nieuwe kerk, was de teleurstelling, verbazing en verwondering te Baarle even groot als algemeen.’

Oud-pastoor De Kater slaagde erin de gemoederen te bedaren. Er werden twee pastoors benoemd en een houten noodkerk werd opgericht. De betrokken overheden slaagden er echter niet in de moeilijkheden onder mekaar te regelen, wat leidde tot meerdere rechtszaken.

Maar alvorens de rechter had gesproken, gingen de parochianen met elkaar op de vuist. En tijdens een kerkvisitatie antwoordde een der jeugdige Baarlenaren op de catechismusvraag van de deken: ‘Waar is de strijdende kerk?’ zonder aarzelen ‘In Baol!’. Er werd op mekaar gescholden en er werd heen en weer gespot. Uit die tijd dateren gezegdes als ‘Bels vèrreke’ en als welgemeend antwoord daarop ‘Liever Bels vèrreke as Hollaanse meens’.

Uiteindelijk beslisten de rechtbanken van Breda en Den Bosch dat de scheiding geen splitsing kon zijn, maar dat er van Nederlandse zijde moest worden overgegaan tot de oprichting van een geheel nieuwe parochie. De Remigiuskerk en bijna alle inkomsten kwamen toe aan de inwoners van Baarle-Hertog. Terwijl zij hun victorie uitbazuinden, legden die van Baarle-Nassau zich wijselijk neer bij de rechterlijke uitspraak, zodat grote onlusten werden voorkomen. In 1868 vond de afrekening plaats van het verenigd armbestuur. Hiermee kwam een einde aan de gezamenlijke zorg voor de behoeftigen die sinds 1729 bestond.

De opheffing van de enclaves kwam opnieuw ter sprake. Nederland wees in 1865 onderhandelaars aan en vroeg aan België hetzelfde te doen. Dit gebeurde,… maar pas na tien jaar, in 1875. Een jaar later was men het erover eens dat door de dorpskom geen grens kon worden getrokken. In 1882 was de Belgische regering bereid Baarle-Hertog af te staan in ruil voor een billijke compensatie. Gedacht werd… aan een ruil met de gehuchten Castelré en Ulicoten. Nederland echter zag dit niet zitten. Rond 1892 leek het alsnog tot een akkoord te zullen komen. De bevolking van Baarle-Hertog reageerde daarop met een smeekschrift aan Koning Leopold II en aan de Kamer: “Een kreet van algemeene verwondering, verontwaardiging en misnoegen is uit de harten van ons allen Belgen opgestegen…”. Alleen de bewoners van Castelré bleken tevreden met de plannen. De pastoor van Ulicoten schreef reeds eerder een persoonlijke brief aan Koning Willem III: “Sire, ontneem me alles, ontneem me mijn geld, ontneem me mijn goederen, ontneem me mijn leven, maar laat me mijn vaderland!”

De regeringen van België en Nederland wilden van 1909 tot 1911 Baarle opnieuw verdelen zodat er een duidelijke grens zou lopen dwars doorheen de dorpskom. De gesprekken leidden niet tot een resultaat. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Baarle-Hertog een onbezet stukje België. De enclaves van Baarle-Hertog bleven onbezet omdat de Duitsers die niet konden bereiken zonder de neutraliteit van Nederland te schenden. In één van de enclaves werd zelfs clandestien een station voor draadloze telegrafie opgericht. Zo stonden verzetslui in contact met de troepen aan het IJzerfront. Op een dag vervoerde ene Nijs met zijn kruiwagen een zak steenkolen naar het zendstation. Onderweg werd hij door een Nederlandse patrouille tegengehouden. Er ontstond een discussie: op welk grondgebied bevond zich de kruiwaken? Geen van beide partijen wil een duimbreed wijken. Na een halfuur kwamen de Belgische en Nederlandse gezagdragers ter plekke, ontvouwden de kadastrale plans en vergewisten zich van de toestand. Na berekeningen en opmetingen bleek dat Nijs zich wel degelijk op Belgisch grondgebied bevond en wel op veertig centimeter van de grens. Hij kon niet worden gearresteerd.

Een poging om in 1919 te komen tot een aantal grenscorrecties tussen België en Nederland, o.a. in Baarle-Hertog, stuitte op het verzet van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Vervolgens moeten we wachten tot 1935: Heerkens, een Nederlands kamerlid, wou komen tot de opheffing van Baarle’s enclavesituatie. Hij sprak: ‘Ik geloof dat de regering met mij wel de overtuiging zal hebben, dat het een landsbelang is om een zoo voor de hand liggende bron van smokkelarij uit de weg te ruimen.’ Na een afwijzende reactie van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken werd dit idee door niemand overgenomen.

Hoe bestaat het! Dhr. Sassen, een Nederlands Eerste Kamerlid, diende in 1945 met betrekking tot Baarle een nieuw voorstel tot grenswijziging in. Het werd echter snel terzijde geschoven.

De laatste poging om over te gaan tot de opheffing van de enclaves, laat ons hopen althans, dateert van 1993. Het idee werd geopperd door Jan Houben, voorzitter van de CDA-statenfraktie in Noord-Brabant. De burgemeester van Baarle-Hertog reageerde meteen en verweet Houben bestuurlijke onbekwaamheid. Naar aanleiding van dit incident hielden acht ex-VN-militairen (net teruggekeerd uit Bosnië-Herzegovina) een ludieke actie in Baarle-Hertog, waarbij een VN-checkpoint werd ingericht. Bestuurders van Nederlandse auto’s die Baarle-Hertog binnenreden, moesten beloven geen actie te ondernemen die kon leiden tot de annexatie van Baarle-Hertog.

Besluit

De wederzijdse betwisting van een groot aantal percelen grond en het ontbreken van een degelijke registratie leidde tot een groot aantal rechtszaken tussen de beide gemeenten. Steeds vaker werden hogere overheden geconfronteerd met Baarlese ruzies. Een drastisch ingrijpen, deze keer zonder plaatselijke inbreng, kon dan ook niet uitblijven. Na mislukte militaire en juridische pogingen in de 17de en de 18de eeuw werd voor het eerst geprobeerd om door middel van diplomatiek overleg te komen tot een oplossing voor de Baarlese grensproblemen. Vele mislukkingen zouden volgen en vaak lag de traagwerkende bureaucratie aan de basis. Zo had men ooit tien jaar tijd nodig gewoon om onderhandelaars aan te stellen. Zo lang stond Baarle uiteraard nooit bovenaan de politieke agenda: altijd brak er wel ergens een oorlog uit of kwam één of andere gebeurtenis roet in het eten gooien. Bovendien stonden België en Nederland vanaf het begin erg vijandig tegenover mekaar. Geen van beide landen wilde zijn stukje Baarle afgeven zonder doorslaggevende compensaties. Zelden ook ervaarden ze gelijktijdig de noodzaak om te komen tot een oplossing voor de grensproblemen.

7. Periode vanaf 1959

Het Internationale Hof van Justitie in Den Haag deed op 20 juni 1959 uitspraak in de kwestie van de “Grensenclave”. De zaak was aangespannen door paardenkoopman Sooi van den Eynde. Hij kocht in 1953 een stuk grond met 9 huizen van de Nederlandse Spoorwegen. Volgens Sooi lag die grond in een Belgische enclave en daarom rekende hij huurprijzen aan overeenkomstig de Belgische normen. Op alle mogelijke manieren probeerde hij een proces uit te lokken.

Uiteindelijk besloten België en Nederland hun politieke geschillen bij te leggen en de kwestie over te laten aan het gezonde verstand van de rechters. Sooi van den Eynde kreeg zijn zin… en zijn gelijk. Bij het overschrijven van de lijst der 5.732 kadastrale percelen in 1843 bleek namelijk een fout te zijn gemaakt waardoor het betreffende perceel ten onrechte tot Baarle-Nassau was gaan behoren. Sooi van den Eynde wist met goede papieren en met ophefmakende acties gedaan te krijgen dat België ruim veertien hectaren groter werd. Wellicht nog belangrijker dan de uitspraak zelf was de impliciete internationale erkenning van de Baarlese enclavesituatie zoals die voortvloeide uit de grensovereenkomst van 1843.

In 1974, 131 jaar na de ondertekening van die grensovereenkomst tussen België en Nederland, werden een aantal gemeentegrenzen in Baarle officieel als rijksgrenzen erkend.

Het betrof de gemeentegrenzen tussen Baarle-Nassau enerzijds en anderzijds de Belgische gemeenten Poppel, Weelde, Turnhout, Zondereigen, Merksplas, Wortel, Hoogstraten, Minderhout en Meerle: alles samen zo’n 50km gelegen tussen grenspaal 214 en 215. Daarmee was “het gat in de grens” eindelijk gedicht. Na een voorbereiding van vijftien jaar kadastrale metingen werden in 1995 ook de enclavegrenzen officieel erkend als rijksgrens. Voorheen waren dat gewoon gemeentegrenzen!

Talloze kleine Belgische gemeenten fuseerden per 1 januari 1977 naar aanleiding van een grote gemeentelijke herindeling. Baarle-Hertog bleef zelfstandig. Ook Baarle-Nassau ontsnapte aan de gemeentelijke herindeling in 1996.

Besluit

De industriële revolutie met de daarop volgende technologische ontwikkeling en bevolkingsgroei noopte de beide regeringen de voorbije decennia tot vergaande reguleringen. In Baarle werd door de steeds groter wordende verschillen tussen de Belgische en Nederlandse wetgeving het dagelijkse leven dusdanig gecompliceerd, dat beide gemeenten niet meer los van mekaar konden functioneren. Omdat de hogere overheden niet tot een akkoord kwamen, moest voor meer en meer problemen een praktische oplossing worden gezocht. Er werd naar mekaar geluisterd en compromissen werden uitgewerkt. Eerst nog sporadisch en met veel argwaan, later gestructureerd en op basis van wederzijds vertrouwen. De laatste grondbetwisting tussen de twee gemeenten werd bij de definitieve vaststelling van de rijksgrenzen in 1995 geregeld. Baarle is thans geen probleem meer, eerder een uitdaging. Kan deze positieve benadering de definitieve redding van de enclaves inluiden? Laat ons hopen.

 

Scroll naar boven