André Moors en Jan Broos
Let op ! De hieronder uitgeschreven gerechtshofdocumenten bevatten detailbeschrijvingen van de moord en de aangebrachte wonden.
Als u klikt op de hieronder opgenomen paginanummers, krijgt u de originele documenten te zien.
Bron: BHIC, Gerechtshof in ’s Hertogenbosch, 1838-1930, toegangsnummer 22, inv.nr 102
In naam des Konings
Het provinciaal geregtshof van Noordbrabant
Gezien de acte van Beschuldiging, ten gevolge van het Arrest van dit Hof
van den 6 Maart 1872 door den Procureur-
Generaal opgemaakt, tegen:
Josephus van der Zanden oud volgens geboorteakte 29 jaren, geboren te Bladel,
Zadelmaker, laatst gewoond hebbende te Alphen – gedetineerd.
bij het voorzeide Arrest naar de openbare zitting van dit Hof verwezen, om door
hetzelve teregt gesteld te worden, overeenkomstig de bepalingen voorkomende in
den vijfden titel van het Wetboek van Strafvordering, houdende dezelve Acte van
beschuldiging:
Dat hij wordt beschuldigd van moetwilligen manslag
Gezien het Exploit van de Deurwaarder.
W. de Haan
Blok1:
Van den 6 april 1872 waarbij de beschuldigde is
gedagvaard om op den 18 april 1872 in persoon voor
dit hof te verschijnen.
Gehoord de mondelinge verklaringen der Getuigen.
Gehoord het Requisitoir van den Procureur-Generaal, schriftelijk en onderteekend
aan het Hof overgegeven, daartoe strekkende, dat het den Hove moge behagen den
beschuldigde te verklaren schuldig aan moet
willigen manslag en de schuldigverklaarde,
ter dier zaken te veroordelen tot eene
tuchthuisstraf voor den tijd van vijftien jaar.
Dat voorts de Beschuldigde zal worden gecomdemneerd
in de kosten van het Proces ten behoeve van den Staat, des noods bij lijfsdwang
te verhalen.
Dat het Hof wijders bevele, dat een Extract van deszelfs condemnatoir Arrest
de plano worde gedrukt en aangeplakt binnen deze stad te Baarle-Nassau
en te Alphen.
Gelet op de verdediging door den Beschuldigde en Mr Aulius zijne
Raadsman daartegen ingebragt.
Na te hebben beraadslaagd overeenkomstig de Wet;
Overwegende,
Dat ter openbare regtzitting door den
Den beschuldigde is bekend in overeenstem
ming met de omstandigeopgaven daar omtrent door
hem voor den regter commisa
ris blijkens diens procesverbaal van den 3e
februari 1872 gedaan.
Dat hij in de namiddag van 14 januari
1872 ten huize van Cornelis Verheijen te
Alphen heeft aangetroffen Adriana en
Elisabeth van Tilburg; dat zij van daar
naar Baarle-Nassau gaande, haar heeft
ingehaald en met haar een eindweg is
afgewandeld; dat hij altijd veel van
Adriana van Tilburg had gehouden,
haar niet kon verlaten en getracht heeft, onder
weg de kennis weer aanteknopen; dat
hij op al, wat hij zeide scheeve en
boosche antwoorden ontving; waardoor hij
woedend werd en zich zelven niet meester
bleef, dat hij in dien gemoedstoestand
Adriana van Tilborg heeft aangegrepen
op den grond geworpen, haar tusschen
zijne knieen heeft geklemd en het mes,
in judicio als overtuigingstuk voorhanden
uit zijn zak heeft genomen en haar
daarmede aan den hals gesneden; dat
hij zich alleen herinneren kan tweemaalen
te hebben gesneden en voor het overige
zich niet meer weet, dat hij toen hij later
het
het lijk zag, niet dacht haar zoo erg te hebben
verwond; en niet de bedoeling had gehad haar
te dooden, en dat hij na het gebeurde over de akkers
is weggelopen.
Overwegende dat de bekentenis in voegen
als volgt door de huidige verklaringen der
gehoorden getuigen is toegelicht en bevestigd;
Dat namelijk door de huidige getuige
Elisabeth van Tilburg is verklaard, dat zij en
haar zuster des namiddags als voorzegd, om
ongeveer half 3 ure ten huize van Cornelis
Verheijen te Alphen hebben vertoefd en de
beschuldigde aldaar is binnengekomen en
zich tusschen hen heeft geplaatst, dat hij
volstrekt niet dronken was en vruchteloos ge
tracht heeft met haar zuster in gesprek te
komen; dat zij spoedig daarop de woning
van Verheijen hebben verlaten om naar Baarle
Nassau te gaan, dat de beschuldigde
hen onderweg heeft ingehaald; dat zij met
haar zuster Adriana een gesprek heeft
aangeknoopt, doch van haar slechts korte
niet bevredigende antwoorden heeft ontvangen;
Dat namelijk de beschuldigde vroeger met
genoemde haar zuster had verkeerd, doch ten
gevolgen van twist waarbij hij haar mis
handeld had, zij niets meer van hem wilde
weten; dat, terwijl zij voortgaande, den grensoverschrijding
Pagina 5
Grensoverschrijding van Alphen en Baarle-Nassau
hadden overschreden, haar zuster Adriana neder
bukte om een een behoefte te voldoen, en
opstaande eenklaps door de beschuldigde werd
aangegrepen en op de grond geworpen; dat de
beschuldigde daarop een knipmes uit zijn zak
nam en haar zuster daarmede vermoed en
als het ware dol, over hals en aangezicht
sneed, zoodat het bloed over haar voorschoot l
iep; Dat zij getuige na vruchteloose
poging om tusschen beiden te komen, waarbij
hij ook haar bedreigde, zij luid om hulp roepen
de is weg gelopen en van ontsteltenis is gaan
liggen; Dat onverwijl de getuige Wouter Oude
geest, diens huisvrouw en een derde persoon
Meeuwese er bij zijn gekomen en zij getuige
toen gezien heeft, dat gemelde haar zuster
Adriana vreesselijk bebloed, onbewegelijk op
den grond lag en alsoo was gedood.
dat de beeedigde getuige Verheijen heeft
bevestigd, dat de gezusters van Tilburg en de
beschuldigde op voormelde namiddag ten
zijner huize zijn geweest en zijn woning
verlatende door den beschuldigde zijn opgevolgd;
dat hij ongeveer twintig minuten daarna
vernam dat Adriana van Tilburg vermoord
was, naar de reeds aangeduidde plaats waar
ze lag is heen gelopen en haar vreesselijk
bebloed
Bebloed, vermoord en levensloos aldaar heeft zien
liggen;
Dat de huidige getuige Verhoeven heeft verklaard
dat hij op het ogenblik dat de voormelde gezusters
van Tilburg en de beschuldigdevan het huis van
Verheijen den weg naar Baarle-Nassau opgingen
hij hen te paard is voorbij gereden, en slechts onge
veer honderd passen vooruit zijnde, hulp heeft
hooren roepen en omziende den beschuldigde
met Adriana van Tilburg doende heeft gezien,
Dat hij niets ernstig vermoedende is voortge
reden en den getuigen Oudegeest, dien huisvrouw
en Meeuwese heeft ontmoet, die hem naar de
oorzaak van hetgeen er voorviel vroegen, en
naar de plaatst waar het geschieddee zijn
opgegaan.
Dat de beeedigde getuige Oudegeest dit
heeft bevestigd en alverder heeft verklaard
dat hij Elisabeth van Tilburg geweldig
om hulp heeft hooren roepen en gezien heeft
dat zij op den grond ging liggen; dat hij
met zijn vrouw en Meeuwese genaderd
zijnde, hun door Elisabeth van Tilburg
werd toegeroepen, komt toch gauw, zij hebben
onze Jaan vermoord; Dat hij getuige onge
veer honderd passen verder Adriana van
Tilburg voorover op het gras heeft vinden
liggen met de voeten tegen de den straatweg
gekeerd.
gekeerd, het aangezicht met haar haren bedekt,
naast haar blijkbaar uitgerukte haren, en de
muts achter de voeten, dat hij een zware wond
aan den linkerkant van den hals heeft waarge
nomen en zij hevig bloedde, en hij terstond
bespeurde dat zij een lijk was, en zij naar
zijn gissing niet meer dan ongeveer vijf
minuten dood was; dat de zuster Elisabeth
van Tilburg hem daarop omstandig (uitvoerig) het voor
gevallene en de aanleiding daarvan heeft
verhaald in voegen als hiervoor is vermeld;
dat toen hij getuige bij het lijk kwam,
daarbij niemand aanwezig was.
== Doorgestreept ==
Dat hij getuige den
aankomende personen naar het gezegt te
Baarle-Nassau en Alphen heeft gestuurd
te, zijnde het toen ongeveer drie ure, en nader
de identiteit van het lijk heeft bevestigd.
Overwegende dat de geneesheer Gommers
onder eede heeft verklaard dat hij op genoemde
namiddag ongeveer kwartier voor 4 ure
door den burgemeester te Baarle-Nassau
is gerequireerd (gevorderd), om zich naar den plaats op
de grensscheiding van Alphen en Baarle-N
Nassau te begeven alwaar gezegd werd een
meisje te zijn vermoord; dat hij zich dadelijk
met
Met den veldwachter daarheen heeft gespoed
en ter plaatse voormeld het lijk de genoemde
Adriana van Tilburg voorover op de graszoden
heeft vinden liggen, met de voeten tegen de straat
weg, dat hem de verschillende wonden aan den
hals en het gezicht aanduidden dat het gesneden
wonden waren, en naar zijn oordeel
(Invoeging vanuit het linkerkader: Met welk oordeel het hof zich verenigd)
de dood
onmiddellijk door de wond aan de hals moet
zijn teweeg gebracht; dat nadat hij den dood
geconstateerd had, het lijk op last van den
burgemeester naar het gemeentehuis is over
gebracht.
Overwegende dat dezelfde getuige en de
getuige Hooreman, officier van gezondheid der
2e klasse verder onder eed hebben verklaard, in
overeenstemming van hun vroeger opgemaakte
visum tepertium, dat zij in den nacht tusschen
14 en 15 januari 1872 te Baarle-Nassau het door
den regter commisaris aan hen overgegeven lijk
van Adriana van Tilburg uit en inwendig
hebben geschouwd en daarop uitwendig hebben
waargenomen een wonde aan de linkerzijde
van den hals beginnende voor aan den hals
een centimeter links van het midden van de
zoogenaamde adamsappel, 13 centimeter lang
3 diep en 3 breed ,gapende en in horizontale
rigting verloopende naar den nek, met
doorsnijding van huid, huidspier – schildborstbeespier.
Schilborstbeenspier en strotslagader; dat behalve d
deze verwondingen nog 18 andere gesneden
wonden aan het lijk werden waargenomen.
Waaronder een, die de neus van het aangezicht
scheidde; dat hij de inwendige schouwing
van al de deelen des lichaams door hen
geen zichtelijke afwijkingen inwendig zijn aan
getroffen, dan uitbloeding en dat zij tot het
besluit zijn gekomen, welk besluit in allen
… door het hof wordt gedeeld, dat de dood
is toe te schrijven aan verbloeding uit de door
gesneden linker strotslagader, waarvan de
bloedarmoede der inwendige organen een
gevolg is geweest, dat de overige verwondingen
niet van dien aard zijn bevonden dat zij als
oorzaak der dood kunnen worden aangemeten
en dat de gesteltheid der omschreven
wonden, de gladde gave randen, de groote
lengte, de diepte, het bijna geheel afge
sneden zijn van den neus, aantoonden dat
die allen met een mes of ander snijdend
werktuig zijn toegebracht; blijkende uit
het ten processe voorhanden uitreksel der
akten van den burgelijke stand van de
gemeente Baarle-Nassau dat bedoelde
Adriana Maria van Tilburg, oud acht en
twintig jaren geboren en laatst gewoond hebbende
te Alphen den veertienden januari 1800
twee en zeventig.
Twee en zeventig, in de gemeente Baarle-Nassau
is overleden.
Overwegende dat door de vorenstaande bekentenis
van den beschuldigde toegelicht en bevestigd door
de beeedigde verklaringen de gehoorde getuigen
wettig en overtuigend is bewezen, dat in deze
is gepleegd moedwillige manslag, misdaad
waarin bij Artikel 302 2e lid in verband
met artikel 295 wetboek van strafregt
aan den beschuldigde bij de akte van beschul
diging ten laste gelegd mitsgaders (bovendien) dat hij
zich daaraan heeft schuldig gemaakt.
Verklaart den beschuldigde Josephus van
der Zanden schuldig aan moedwilligen manslag.
Gezien art 207, 216 wetboek van strafvordering
36, 52 van dat van strafregt.
Dit krachte van art 295 304 lid 2 wetboek
van strafregt art 2 der wet van 29 juni 1854
Luidenden:
Art 295. Nederlaag van eenen mensch
wordt doodslagof manslag genoemd.
Art 304-2e lid In alle andere gevallen
zal de doodslager met den eeuwigen dwang
arbeid gestraft worden.
Art 2. De straffen van algemene verbeurd
verklaring der goederen den schuldige toebe
horende, van het stellen onder bijzonder toezicht
der
Hooge politie, van eeuwig durenden of tijdelijk
arbeid, zijn voor zooverre zij hier te landen nog bestaan,
afgeschaft.
De dwangarbeid is en blijft vervangen : de eeuwig
durende door een tuchthuistraf van minstens vijf
en hoogstens 20 jaren, de tijdelijke door een tucht
huisstraf van minstens vijf en hoogstens 15 jaren.
Veroordeelt den schuldigverklaarde tot eene
tuchthuisstraf voor den tijd van vijftien jaren,
en in de kosten van het regtsgeding geschat en
verekend de somme van honderd een en twintig gul
den vijf en vijftig cents. Desnoods bij lijfsdwang bij op hem te
verhalen.
Beveelt dat dit arrest extractgewijze zal
worden gedrukt en aangeslagen te ’s Hertogenbosch,
Baarle-Nassau en Alphen , en dat de stukken
van overtuiging aan de daarop regthebbenden
zullen worden teruggegeven.