Fons Geerts


Aon de praot mee….missionaris Fons Geerts

“Wij moeten méér delen. Dan is er méér vrede. Als wij alleen maar aan ons eigen denken, zal er heel veel onrust en onvrede in de wereld komen”  

ANDRÉ MOORS

Wie is Fons Geerts?

Fons Geerts, geboren op 9 november 1930, is niet minder dan 43 jaar (vanaf 1956 tot eind 1999) missionaris geweest in de Afrikaanse landen Oeganda en Kenia.

In Oeganda van 1956 tot 1975. In Kenia vanaf 1978 tot eind 1999. Dan stopt hij vanwege zijn slechte heupen. Sindsdien woont hij weer aan de Chaamseweg-Hazenberg in Ulicoten, het dorp waar hij opgroeide en zijn jeugd doorbracht. Fons heeft zich in die missielanden vooral ingespannen om eenvoudige scholen te bouwen ten behoeve van het onderwijs aan kinderen. Toen hij er kwam konden de kinderen niet lezen en schrijven. Hij vertelt in dit interview uitgebreid over zijn belevenissen en over het wel en wee van de plaatselijke bevolking. Aanvankelijk was zijn grootste handicap dat hij de taal totaal niet machtig was. Hij maakte er kennis met de voor ons onbekende woon- en leefomstandigheden van de plaatselijke stammen en vertelt heel veel boeiends over o.a. de natuur, de dieren die er leven, het feestvieren door en de angsten van de mensen; veel interessants vertelt hij over de plaatselijke tovenaars en de medicijnmannen, de boerenbedrijfjes en de eet- en feestgewoonten van de mensen en het ruilen van koeien tegen vrouwen.
Mede door zijn inspanningen is er in zijn missiegebieden vooruitgang geboekt. En sinds twee maanden heeft het dorpje in zijn laatste missiepost elektriciteit gekregen en kan hij voortaan mailtjes uitwisselen met enkele mensen daar! Aan het einde van het interview steekt Fons niet onder stoelen of banken dat hij een diepgelovig mens is en heel veel vertrouwen heeft in God.
Ik wens u veel leesplezier!       

Fons, op 9 november 1930 geboren in het Moederheil in de toenmalige gemeente Ginneken/Bavel, is nu dus 81 jaar. Hij groeit op in het gezin van vader Adrianus (Janus) Geerts en moeder Celina (Celine) Geerts (toevallig ook dezelfde achternaam). Vader en moeder hebben een gemengd agrarisch bedrijf aan de Chaamseweg-Hazenberg in Ulicoten. Naast Fons telt het gezin nog vijf kinderen, drie jongens en twee meisjes. Als eerste komt broer Jan ter wereld. Dan achtereenvolgens Fons, Piet, Annie, Wim en Ria. Zus Annie is helaas op 12 maart 2007 overleden.
De eerste drie kinderen waren dus jongens. Fons: “Ons moeder wou toen eigenlijk wel een meisje. Toen heeft ze beloofd aan de Heilige Maria dat als het vierde kind een meisje zou zijn, dat meisje gedurende zeven jaar kleding alleen in de kleuren van Maria zou dragen, blauw en wit. En zo is ook gebeurd vanaf het moment dat ons Annie ter wereld kwam. Vermeldenswaard is dat mijn broers, zussen en ik allemaal geboren zijn in het Moederheil. Dat gebeurde omdat vader een heel trieste ervaring had meegemaakt toen zijn eerste kindje en zijn eerste vrouw Catharina Oomen uit Teteringen hier in huis bij de geboorte van het kindje overleden.”

Vader Janus wordt geboren op 5 mei 1886 in Ulicoten en overlijdt er op 17 maart 1975. In één klap verliest vader, zoals eerder vermeld, zijn eerste vrouw en zijn eerste kind. Een paar jaar later leert vader Celine Geerts uit Rijkevorsel (België) kennen en trouwt in 1928 met haar. Moeder Celine wordt geboren op 1 april 1901 in Rijkevorsel en overlijdt in Ulicoten op 31 december 1981.
De opa van Fons aan vaderskant is Gerardus (Graad) Geerts. Hij ziet het levenslicht in Ulicoten op 28 december 1848 en overlijdt er op 26 januari 1931. Geruime tijd was opa wethouder in de gemeente Baarle-Nassau. Oma Maria van Gorp komt uit Alphen. Ze wordt er geboren op 6 februari 1856 en overlijdt in Ulicoten op 7 juni 1929.
Aan moederskant is de opa van Fons, Alfons Geerts, geboren in Rijkevorsel op 5 januari 1871 en daar overleden op 17 februari 1948. Oma heet Maria Meeuwesen, eveneens geboren in Bavel (Ginneken) en wel op 4 december 1874. Ze overlijdt er op 20 februari 1919 bij de geboorte van haar negende kind.
Vermeldenswaard is dat de overgrootvader van Fons aan moederskant, Karel Geerts, in Rijkevorsel wordt geboren op 4 december 1836. Hij is getrouwd met Joanna van Roey. Overgrootvader overlijdt in Rijkevorsel op 14 augustus 1917. Hij is gedurende 37 jaar burgemeester van Rijkevorsel geweest. De Duitsers die toen in de Eerste Wereldoorlog de bezetters in België waren, wilden overgrootvader met militaire eer begraven. Maar dat weigerde ie. Op blz……is een prachtige familiefoto van bijna 110 jaar oud geplaatst waarop ook nog overgrootvader en overgrootmoeder te zien zijn!
Fons: “Als mensen vandaag de dag aan mij vragen van wie ik er eentje ben, dan zeg ik altijd: ik ben Fons van Janus, van Graad, van Janus, van den brouwer. De vader van laatstgenoemde Janus, had aan de Dorpsstraat naast de kerk een café en een uitspanning voor paarden. Hij maakte zelf bier. Vandaar van den brouwer.”

De jeugdherinneringen van Fons

In de kleuterschool in Ulicoten, naast het klooster van de zusters, zwaait zuster Gonzales in zijn jonge tijd de scepter. Fie Seeuws, die een eindje voorbij Fons woonde en al op de lagere school zat, haalde hem en zijn broertje Jan in die tijd elke dag op. Zijn oudste, duidelijke herinnering is er eentje van ongeveer 1937. Hij gaat dan ná de kleuterschool voor het eerst naar de iets verder gelegen jongensschool. Daar waar nu de Bernardusstraat uitkomt in de Dorpsstraat. Fons: “Ik weet nog dat we toen in een rijtje door de Dorpsstaat wandelden. In dat rijtje jongens liepen o.a. Gust Voeten, Frans Kusters, Tjeu van Oosterhout, Piet Tielemans en Harrie de Kort. Ik denk dat we ongeveer mee vijftien jongens waren. Het huis van het hoofd van de school, meester Verschueren, staat er nog. Daar woont nu een zoon van Sjaantje Theeuwes.
Elke morgen gingen we eerst vanaf de Chaamseweg-Hazenberg waar wij woonden, te voet naar de kerk. Die weg was toen net een jaar of acht verhard met kleine klinkers. In de mis van half acht zaten de jongens rechts en de mèskes links. Pastoor van Steen dee dan de mis. Daarna weer vlug naar huis, eten en weer te voet naar school.”
Fons was, zegt hij, een gemiddelde leerling. Geschiedenis en aardrijkskunde vond hij interessant. “De eerste jaren, klas een en twee, zaten we bij juffrouw Reintjens. Meester de Kanter dee klas drie en vier. Die kon trouwens heel goed tekenen. Bijvoorbeeld met Sinterklaas tekende hij op het bord een grote Sinterklaas op een paard. Meester Verschueren deed de hoogste klassen. Gymnastiekles kregen we niet. Bij goed weer deden we wat op de cour.
Na schooltijd aten we eerst boterhammen met heel het gezin. Wij aten vier keer per dag, ’s morgens, ’s middags warme kost, om vier uur brood en ’s avonds weer brood en wat er over was van het warme eten van twaalf uur. Na het eten om vier uur speelden we meestal thuis op en rond de boerderij. Vooral mee de kinderen van Tinus Oomen. Die hadden zeventien kinderen! Zij woonden tegenover ons. We gingen ook veel naar het bos hier achter de boerderij en naar het Nonnenven, un bietje verderop. Het Nonnenven was nie diep. Het Diepven, un bietje verder, was wel dieper. Daar kwamen we niet. In het Nonnenven gingen we pootje baden. Er was toen veel meer bos dan vandaag de dag. We klommen in bomen om eksters uit te halen en we zochten er eieren van eenden die we thuis door onze kippen lieten uitbroeden. Als er ijs lag in de winter gingen we er schaatsen. Onze schaatsen stelden trouwens nie veel voor. Ik ben ook nog bij de welpen en de verkenners geweest. Dat was ook een fijne tijd.”

Fons groeit op in een gezellig gezin  

De sfeer in het ouderlijke gezin van Fons is altijd heel goed geweest, zo blijkt. Fons: “Het was bij ons thuis heel gezellig. Vader was een heel rustige man. Was niet veel aan het woord. Hij werkte hard met zijn inwonende knecht. Vader had een gemengd bedrijf met koeien, varkens, zeugen en kippen. Hij teelde wat haver, rogge en gerst. Het werk werd gedaan met een paard. Als er meer paarden nodig waren, werd er over en weer samengewerkt met Tinus Oomen van de overkant. De inwonende meid hielp ons moeder. Moeder was altijd in de weer met het huishouden. Ze kon heel goed schilderen en was ook heel actief bij de plaatselijke boerinnenbond, later de KVO. Vanaf de oprichting in 1928 was ze er bij betrokken.”
Fons en zijn broers en zussen hadden veel contact met hun neven en nichten uit Rijkevorsel. Die bezochten ze regelmatig. “We hadden echter niet genoeg fietsen. De helft van de kinderen reed dan met de fiets tot halverwege Meerle. Daar werden die tegen een boom gezet en dan liepen ze door naar Meerle. De andere kinderen die te voet onderweg waren vanaf huis, stapten halverwege Meerle op de gereedstaande fietsen en reden naar Meerle. Daar stapten we samen op de tram die stopte bij een café aan het einde van de Kerkstraat. Die tram kwam van Meersel-Dreef en reed via Meerle, Minderhout en Hoogstraten naar Rijkevorsel. Je kon er droog binnen zitten maar ook buiten staan, terwijl je je vasthield aan een railing.”

Het begin en het einde van de Tweede Wereldoorlog

Als Fons bijna tien jaar is, breekt de oorlog uit. “We liepen op een vrijdag in mei 1940 ’s morgens vroeg naar school. En toen waren er plots overal ontploffingen. Ik denk dat toen Hollandse militairen alle bruggetjes opgeblazen hadden om daarmee de Duitsers te beletten door te stoten. Op school werd al gauw verteld dat het oorlog was en toen konden we weer naar huis. Franse soldaten waren toen al met vrachtwagens onderweg om Nederland te helpen. Ik weet nog goed dat zo’n konvooi vanaf  Meerle deze kant in kwam. Ze wilden doorrijden naar Chaam. Ze pakten echter een afslag te vroeg, daar wat wij nou de Weistraat noemen. Na een paar honderd meter zaten ze in de modder. Omdat ons moeder vroeger in België op kostschool was geweest en daar Frans had geleerd, werd ze erbij gehaald en heeft zij die militairen uitgelegd hoe ze moesten rijden. De Duitsers vlogen in het begin van de oorlog met drie vliegtuigen heel laag over. Dat was heel griezelig. Even later werden wij door de Duitsers bezet. Paarden van Duitse militairen stonden bij ons in de wei. Bij ons in de schuur sliepen een aantal Duitse soldaten. Toen de paarden en de militairen uitgerust waren, trokken ze weer verder. Toen het weer rustiger werd, zijn we weer naar school gegaan.”

Jaren verstrijken. De laatste maand voor de bevrijding slaapt de familie Geerts in de kelder. Vlak voor de bevrijding stort de kerk van Ulicoten in. Fons: “Op 1 oktober 1944 werd Baarle-Nassau bevrijd. Toen heeft het nog tot 28 oktober geduurd voor wij aan de beurt waren. Duitse officieren zaten bij ons in huis en Duitse militairen daarachter in de bossen. De Duitsers hingen toen bommen in de twee kerktorens want ze wilden voorkomen dat de Engelsen de kerk gingen gebruiken als uitkijkpost. Vlak voor de geallieerden naar Ulicoten kwamen, hebben de Duitsers de twee torens opgeblazen. Tot overmaat van ramp vielen die op de kerk waardoor er ook onherstelbare schade aan het kerkschip ontstond. Opmerkelijk is toch ook wel geweest dat een van de Duitse militairen later bij ons thuis is geweest toen hij op huwelijksreis was. Het was unne gewone boerenjongen uit Zuid-Duitsland die ook geen oorlog had gewild.”

Naar de middelbare school en het seminarie

Als Fons klaar is met vijf klassen van de lagere school in Ulicoten, vertrekt hij naar de Broeders van Huijbergen voor het zesde schooljaar. “Bij ons thuis dachten ze dat je daar meer kon leren dan in de zesde klas in Ulicoten. Die broeders hadden een dependance in IJpelaar in Breda. Ik was er samen met drie anderen van hier, Janus Peerden, Frans Remeijsen en Jan Verheijen. Iedere maandagmorgen fietsten wij naar IJpelaar en reden op vrijdagavond weer naar huis. Na dat jaar ben ik voor zes jaar op kostschool gegaan naar Eindhoven, bij de broeders Augustijnen. Ik had het idee om veearts te worden. Een broer van mijn moeder was dat ook. Maar al gauw kwam ik tot de conclusie dat ik liever missionaris wilde worden, onder invloed van de missieclub van de Augustijnen. Een missionaris op verlof kwam daar dan namelijk wel eens vertellen hoe het was in de missie. Ik koos voor mijn seminarieopleiding bij Mill Hill omdat je er dan zeker van was dat je geen functie kreeg in Nederland maar dat je naar de missie kon vertrekken. Na mijn zes jaar studie in Eindhoven vertrok ik voor de eerste twee studiejaren filosofie naar het groot seminarie in Roosendaal, bij de paters van Mill Hill. Daarna ging ik naar Engeland, naar Mill Hill in Londen voor vier jaar studie theologie. Van september tot juli was ik daar. Tussendoor mocht je niet naar huis. Natuurlijk heb ik toen ook wel eens gedacht, waar ben ik aan begonnen. Om heel eerlijk te zijn, toen ik in Eindhoven op kostschool zat ben ik een tijdje op een meisje verliefd geweest. Dat is niks geworden want ik heb dat aan haar nooit verteld. Ook niet aan anderen trouwens! Had ik wel met haar contact gemaakt, dan had het misschien best iets kunnen worden. Maar spijt dat ik missionaris ben geworden, heb ik nóóit gehad,” aldus Fons.

Priesterwijding en vertrek naar Oeganda

In juli 1956 wordt Fons na afronding van zijn studie tot priester gewijd. “Vader, moeder, enkele zussen en enkele broers waaronder onze Jan die al priester was, waren er bij. Ook twee tantes waren overgekomen. Wat later moesten alle wijdelingen een voor een bij de algemene overste op de kamer komen en op dat moment kreeg je pas te horen naar welk missieland je zou vertrekken. Voor mij was dat Oeganda. Ik was heel blij. Waar Oeganda precies lag, wist ik niet. In de recreatiezaal ben ik dat gaan opzoeken in een atlas. Oeganda is ongeveer acht keer zo groot als Nederland.”

Fons is eerst nog een paar maanden thuis in Ulicoten. Op het station in Roosendaal neemt hij afscheid van zijn familie. “Ons moeder vond het heel erg. Vooral omdat ik van de congregatie maar om de acht jaar voor acht maanden naar huis mocht komen. En als je dan telkens een periode van acht jaar weg bent, dan gebeurt er thuis heel veel zoals de geboorte van neefjes en nichtjes. Zo lang als ik in de missie ben geweest schreef ons moeder mij elke week een geweldig mooie brief. Gewoon over de dagelijkse dingen die ze meemaakte en over Ulicoten. Als het effe kon schreef ik haar elke week terug.”
Op 20 oktober 1956 vertrekt Fons met een boot met meer dan duizend passagiers vanuit Marseille naar Mombasa in Kenia, buurland van Oeganda. “De boot vertrok naar Port Said, tot vlak voor de ingang van het Suezkanaal. Maar toen draaide hij om want er was oorlog uitgebroken tussen Egypte, Engeland en Frankrijk, vanwege onenigheid over het Suezkanaal. Onze boot is toen teruggevaren naar Marseille. Na een paar dagen zijn we weer vertrokken via een enorme omweg, via de Kaap in Zuid Afrika! De reis duurde zes weken. Na in Mombasa tien dagen op de eerst beschikbare trein gewacht te hebben, kon ik doorreizen naar Oeganda. De treinreis duurde twee dagen en kwam door het stadje Tororo en daar ben ik uitgestapt. Dit stadje lag ook in het bisdom Tororo waar ik kwam te werken, ” aldus Fons.

Aan de slag in Oeganda en Kenia

Het werken in Oeganda en Kenia verschilde volgens Fons niet veel. Belangrijkste verschil was dat er andere stammen wonen. De officiële taal in Oeganda is Engels. Makkelijk zou je denken. Niets is echter minder waar. De bovenlaag van de bevolking spreekt inderdaad in meerdere of mindere mate Engels. De gewone bevolking echter spreekt haar eigen taal. En dan te weten dat in Oeganda niet minder dan veertig inlandse talen worden gesproken!
Fons: “Gedurende de eerste zes maanden heb ik mij dan ook heel intensief beziggehouden met het leren van de taal. Een missionaris die er al langer was hielp mij daarbij. De taal heet Lango en is ontzettend moeilijk. Ook moest ik de gebruiken en gewoonten van de bevolking leren begrijpen.
Na een paar dagen wachten op de bisschop werd ik door hem benoemd voor het noordoosten van het bisdom. Oeganda kent een open steppenland met heuvels. Het is grasland met hier en daar wat bossen. Oerwoud is er niet. Gemiddeld is het er altijd tussen de 25 en 30 graden. Er zijn ieder jaar vier seizoenen. In november begint het lange, droge seizoen. In februari/maart tot juli komen de lange regens en dan wordt er geploegd en gezaaid. Augustus is het korte droge seizoen en wordt er geoogst. In september komt er weer regen tot november.
Mensen daarginds wonen niet in straten zoals hier, maar allemaal verspreid over het land, vlak bij hun eigen grond. Toen ik er kwam woonden bijna alle mensen nog in grashutten. Mijn eerste missiepost was ongeveer 100 km lang en 30 km breed. Van de opbrengst van een fancy-fair en een collecte in de kerk van Ulicoten – vlak voor mijn vertrek – kocht ik in Oeganda al gauw een motor en later een Volkswagen Kever. Benzine haalde ik in een klein stadje in de buurt. Daar waren ook winkels waar je iets kon kopen. Harde wegen waren er niet.”

Fons werkte in Oeganda samen met de pastoor. Die kwam uit Made. Fons was de kapelaan. Aanvankelijk begon de werkdag om zes uur ’s morgens, bij opkomst van de zon. Die ging om zes uur ’s avonds weer onder. Later kwam er een landstijd en toen begon de dag niet overal meer op het zelfde tijdstip. Al gauw ging Fons met die pastoor naar de dorpen. Die lagen ver weg en ze bleven er dan slapen.
“Ik was de enige daar die auto reed! Jonge moeders die problemen hadden met het bevallen, bracht ik naar een medische hulppost. Soms werden de kindjes onderweg al aan de kant van de zandweg geboren. Ik deed in die dorpen veel werk zoals pastoors dat hier in Nederland ook doen. Op zondag hadden we dan toch al wel twee- of driehonderd mensen in de kerk, meestal trouwens gewoon in de open lucht. Maar daarnaast deed ik veel ontwikkelingswerk. Mijn belangrijkste taak was het opzetten van scholen in de dorpen. Kinderen van gewone mensen hadden nog nooit les gehad. Konden lezen noch schrijven. In het begin bouwde ik scholen met hulp van de bewoners. Als materiaal gebruikten we klei voor de muren en gras voor de daken. In het eerste schooljaar zaten kinderen van zes of zeven of ze waren al tien of elf jaar. Vrijwilligers die wat onderwijs in de missiepost hadden gehad, waren dan zogenaamd onderwijzer.”
De benodigde financiën om scholen te bouwen kwamen vooral uit Nederland. Van de regering daar kreeg hij niets. “Mijn familie en andere mensen uit Ulicoten stortten geld op mijn bankrekening bij de congregatie in Nederland.” 

Idi Amin aan de macht

Aanvankelijk was Oeganda een Engelse kolonie, bestuurd door Engelsen. In 1962 werd Oeganda onafhankelijk. De eerste president was Obote, gekozen door de bevolking. Fons: “Je had er twee partijen, zeg maar de democratische partij en de socialistische partij. Veruit de meeste mensen hadden geen idee van politiek en konden lezen noch schrijven. Op de twee stembussen stonden daarom tekens. Op de democratische bus stond een hand afgebeeld. Op de andere een aap. Zo wisten de mensen op wie ze stemden. Na een paar jaar is de president in het buitenland. Dan pleegt legerleider Idi Amin een staatsgreep en komt aan de macht. In het begin deed hij het wel aardig. Ik heb hem nog de hand geschud toen hij in ons district op bezoek kwam. Al gauw bleek dat hij tegen alle oppositie was. Hij was erg bot. Oppositieleiders kwamen in de gevangenis en werden vaak vermoord. Europeanen keerden toen terug naar hun thuisland. De missionarissen waren de enige Europeanen die bleven. Toen ik in 1975 een nieuwe werkvergunning nodig had, kreeg ik die niet meer van Amin. Op den duur is hij door soldaten van Tanzania uit Oeganda verdreven. Hij kwam als Mohammedaan terecht in Saoedi-Arabië, daar is ie ook overleden.”                     

Koeien als bruidsschat

Er wordt wel eens gezegd dat Afrikaanse mannen lui zijn. Fons is het daar niet helemaal mee eens. Fons: “Mannen hadden vroeger als taak om de stam te verdedigen. De Kisii-stam waar ik was, telde ongeveer 500.000 stamleden. Als je hun woongebied verliet, kwam je in niemandsland. En verderop woonde dan de volgende stam. De mensen van de ene stam probeerden bij de andere stam koeien en vrouwen te gaan stelen. Hoe meer koeien je hebt, hoe meer aanzien. Die vrouwen werden gestolen om nieuw bloed te krijgen in hun eigen stam. Binnen de eigen stam werd voor een vrouw een bruidsschat betaald van ongeveer twaalf koeien. Dat hoefde niet meteen afgerekend te worden, want als de vrouw in kwestie geen kinderen kon krijgen, ging de deal niet door. Gezinnen bestonden gemiddeld uit vijf, zes of zeven kinderen. In ieder gezin waren er kinderen die op jonge leeftijd overleden. De vrouwen zorgden voor het gezin en hielpen mee op het land. Er werd o.a. miletzaad verbouwd. Dat maalden ze en dan kreeg je bloem en daar werd weer deeg van gemaakt. In grote delen van het land hebben ze bananen, die door de bevolking gestoomd worden. Weer in andere gebieden zag je veel maïs.”

Verdriet om zijn hond

Volgens Fons werden de mensen er niet lastig gevallen door bijvoorbeeld leeuwen. Die waren er wel, maar leeuwen en luipaarden leefden vooral in uitgestrekte gebieden waar nauwelijks iemand woonde. “Op een keer was ik ruim een halve dag met mijn hond, een border collie, te voet op weg naar een heel ver afgelopen dorpje in een eenzaam gebied. ’s Avonds zaten we met dorpsbewoners naast een hut in aanbouw gezellig rond het kampvuur. Ik bleef er met enkele anderen onder een afdakje in de open lucht slapen. Midden in de nacht hoorden we plotseling een korte, harde schreeuw. De assen van het uitgedoofde kampvuur kregen we over ons heen. Dorpsbewoners vlogen naar buiten. Die vertelden mij dat een luipaard met zijn krachtige kaken en tanden de nek van mijn hond had gebroken en dat het de hond was die zo hard had geschreeuwd. Hij was op slag dood, vertelden ze me. De luipaard had zich met mijn hond meteen uit de voeten gemaakt. Wat vond ik dat toch erg dat hij dood was!”

Hoe dan ook, het waren volgens Fons vooral de kleine dieren die er miserie brachten. “De muskieten brachten er de malaria, de zandvlooien veroorzaakten er heel veel voetproblemen en de termieten, mieren zo gezegd, aten alles op. Onvoorstelbaar. Hout van de huisjes en daken vraten ze helemaal op!”

Ziekten en wonderdokters

De eerste taak van ouders was volgens Fons om het leven door te geven. Omdat er regelmatig kinderen overleden, werden er meerdere kinderen geboren. Mannen werden er volgens hem gemiddeld zestig à zeventig jaar. Vrouwen ongeveer vijftig à zestig. Een op de vijf kinderen stierf aan malaria. Fons: “Ik heb zelf ook dikwijls malaria gehad maar dat zette niet door omdat ik gedurende twintig jaar preventief malariapillen slikte. Malaria gaat gepaard met koorts en rillingen. De mensen konden die pillen niet slikken want daar was geen geld voor. Ieder dorp had een medicijnman, dat ging van vader op zoon. Die hadden best wel verstand van kruiden en zo.”
Als kinderen of ouderen overleden, werden die volgens Fons naast hun hut begraven. Dat was omdat ze bij hun nog levende familieleden hoorden. Ze leefden verder via de geest van de overledenen.
Besnijdenissen uitvoeren is volgens Fons in Afrika de normaalste zaak van de wereld. “Dat meisjes besneden werden vond ik heel jammer. Maar ja, volgens hun opvatting was je pas vrouw als je besneden was. Als jongens zo tussen de tien en twaalf waren, werden die op een bepaalde dag in groepsverband besneden door de medicijnman. Hygiëne, ho maar!  Die jongens mochten niet huilen, ze moesten zich flink houden.”

Tovenaar

Elk dorp had ook nog een tovenaar. Het grootste probleem voor de mensen daar is namelijk angst. Ze hebben angst voor de geesten van overleden voorouders. Als er in een gezin iets fout gaat, is de veroorzaker daarvan die geest. Die tovenaar gooide dan steentjes op de grond. Aan de figuur van die steentjes las hij af welke geest problemen maakte. Maar die tovenaar sloeg er ook een slaatje uit. Met een geit, schaap of kippen werden die vaak betaald. Ik vertelde dan altijd aan mensen die mij er over aanspraken dat ik in God geloofde en dus in veilige handen was.”

Eten koken, bier drinken en dansen

Fons: “De mensen waren er erg gastvrij. Ze accepteerden ons omdat ze zagen dat wij er waren om hen te helpen. Altijd vroegen ze om te blijven eten. De kip moest dan nog wel gevangen, geslacht en klaargemaakt worden. Geen probleem voor die mensen, ze hebben er alle tijd. De vrouwen konden heel goed koken. Midden op tafel stond het deeg. Daar pakte je wat van en sopte dat in een pannetje waarin een kippenbout met soep zat. Die deeg was gemaakt van maïs, bananen of miletzaad. Dat eten gebeurde meestal buiten onder een boom. Ik zal jou nog eens iets vertellen. Bijna alle vrouwen kunnen bier maken. Ze gebruiken daarvoor maïsbloem, milet of bananen. Die laten ze gisten. Dat wordt een soort brei en doen ze in een aarden pot. Na een paar dagen gisten, wordt er kokend water op gedaan. Na het voormiddagse werk op de akker spraken dan de mannen af bij welke hut ze ’s middags bier zouden gaan drinken. Met een rietje met onderaan een zeefje werd dan het warme bier opgezogen. Op den duur heb ik het ook heel lekker gevonden. De mannen daar vonden het zó lekker, dat ze er regelmatig zat van werden.
Als de vrouwen ergens een trommel hoorden, gingen ze meteen dansen. Dat zit gewoon in hun genen. Er was al gauw een aanleiding om iets te vieren. Vooral geboorten en naamgevingen werden volop gevierd. Ook de overgang van jeugd naar jongvolwassenheid.”

Terug naar Ulicoten

Eind 1999 komt een einde aan zijn werk in de missie vanwege zijn grote problemen met zijn heupen. Fons is dan 69 jaar. Omdat zijn vader en moeder dan al lang zijn overleden trekt Fons in bij zijn ongehuwde zus Annie in een nieuwbouwgedeelte aan de ouderlijke boerderij. “Ik kon het heel goed vinden met ons Annie. In 2005 heb ik gedurende twee maanden samen met haar mijn missiegebieden in Oeganda en Kenia nog bezocht. Helaas overleed ze in 2007.”

De laatste jaren helpt Fons mee in verschillende parochies hier in de omgeving. Hij rijdt daar met zijn auto naar toe. Al verschillende jaren zamelt Fons geld in voor een onderwijsproject in Etago Kenia. Het credo van Fons was en blijft: ‘Zonder onderwijs geen ontwikkeling’.

De R.K. Kerk vandaag de dag en de Hemel

Fons stoort er zich verschrikkelijk aan dat sommige politieke partijen in Nederland er voor pleiten om geheel of gedeeltelijk te stoppen met het verstrekken van ontwikkelingsgelden.  “Wij moeten méér delen. Dan is er méér vrede. Als wij alleen maar aan ons eigen denken, zal er heel veel onrust en onvrede in de wereld komen. Heel veel mensen in Nederland beseffen gewoon niet hoe goed ze het wel hebben. Er zijn in Nederland volksvertegenwoordigers die haat prediken. Dan kan toch niet!”

Fons maakt zich ook, zo blijkt, grote zorgen over de ontwikkeling van de R.K. Kerk. “De kerken lopen steeds verder leeg. Ik hou me er maar aan vast dat de Kerk door meer diepe dalen is gegaan. Misschien is het aan het einde van deze eeuw allemaal weer beter.” Fons vindt ook dat de paus iets te conservatief is. “Op den duur moeten plaatselijke bisschoppenconferenties meer zeggenschap krijgen hoe het in hun gebied het beste aangepakt kan worden, vind ik. Dat is misschien wel gemakkelijker gezegd dan gedaan, want hij is wel baas van een Wereldkerk. Alle kindermisbruikzaken die boven water zijn gekomen, ik vind het verschrikkelijk. Ik denk trouwens dat wat dat betreft de hele maatschappij eens in de spiegel zou moeten kijken, dus niet alleen de Kerk.
Ja en dan dit, vast blijven houden aan het celibaat is niet haalbaar. Het tegen blijven houden van vrouwelijke priesters heeft ook zijn langste tijd gehad. Maar ja, de Kerk gaat niet over één nacht ijs.”
Desgevraagd zegt Fons dat hij er van overtuigd is dat onze dood niet het einde betekent. “Jezus zei, ik ga terug naar mijn Vader en ik zal een mooie plaats voor jullie voorbereiden. Dat is heel de strekking van het Evangelie. Natuurlijk, in het Hiernamaals zal het een heel ander leven zijn. Bij de verrijzenis uit de doden krijgen we allemaal een verheerlijkt lichaam. Wat dat is weten we niet.”

Afscheid 

Beste Fons, ik vond het ontzettend fijn om met jou te buurten. Je had ontzettend veel waardevols te vertellen. Vooral jouw liefde voor de medemens zal mij altijd bij blijven.
Namens alle leden van Heemkundekring Amalia van Solms spreek ik de hoop uit dat je nog lang in ons midden zal zijn. Blijf gezond en blijf genieten van je contacten met mensen, jouw computer en jouw wandelingen door de mooie Ulicotense natuur.  Het ga je goed!   

Fons is op 16 mei 2020 overleden

Scroll naar boven