Aon de praot mee… Fons Cornelissen
ANDRÉ MOORS
Ongetwijfeld zullen veel mensen in Baarle Fons Cornelissen kennen. Immers, heel veel jaren was hij een geliefd schepen en burgemeester van Baarle-Hertog.
Een aantal jaren was hij maatschappelijk betrokken bij het wel en wee van collega’s bij Philips in Turnhout. Fons stond als vakbondsman altijd voor hen klaar. In het Baarlese verenigingsleven heeft hij decennia lang een bijzonder grote rol gespeeld. Volgens Liza, zijn vrouw, was Fons erg zorgzaam voor haar en voor hun drie kinderen. In deze ‘Aon de praot mee’ vertelt Fons ook over een dramatische gebeurtenis in zijn leven als zijn moeder, samen met de marechaussees van Gestel en Gerritsen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog worden gefusilleerd.
Een aantal jaren was hij maatschappelijk betrokken bij het wel en wee van collega’s bij Philips in Turnhout. Fons stond als vakbondsman altijd voor hen klaar. In het Baarlese verenigingsleven heeft hij decennia lang een bijzonder grote rol gespeeld. Volgens Liza, zijn vrouw, was Fons erg zorgzaam voor haar en voor hun drie kinderen. In deze ‘Aon de praot mee’ vertelt Fons ook over een dramatische gebeurtenis in zijn leven als zijn moeder, samen met de marechaussees van Gestel en Gerritsen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog worden gefusilleerd.
Kortom, het levensverhaal van Fons is het lezen meer dan waard.
Wie is Fons Cornelissen?
Fons wordt geboren in Baarle-Hertog op 21 augustus 1926. Dit jaar wordt hij dus 84. Hij komt uit een gezin met acht kinderen (hij wordt als derde kind geboren). Zijn vader Hugo, heel veel mensen kennen hem als ‘Pauwke’, wordt geboren in Hoogstraten op 21 december 1881. Pauwke is tijdens zijn arbeidzame leven facteur bij de Post. Hij overlijdt op 12 september 1966 in Baarle-Hertog. De moeder van Fons, Maria Verhoeven, ziet het levenslicht op 30 november 1898 in Hoogstraten. Moeder heeft lange tijd een textielwinkel. Zij wordt door de Duitsers op een dramatische wijze gefusilleerd aan het einde van de oorlog, op 10 september 1944.
Op 2 mei 1952 trouwt Fons met Liza Versmissen. Liza wordt geboren in Baarle-Nassau op 14 september 1930. Haar vader Adrianus wordt geboren op 3 september 1899 in Baarle-Nassau en overlijdt op 25 februari 1982 in Goirle. De moeder van Liza, Melania Broos, wordt geboren in Baarle-Nassau op 30 juli 1903 en overlijdt op 10 juli 1979 in Breda.
Fons en Liza krijgen drie kinderen. Zoon Hugo wordt geboren op 4 april 1955, zoon Adri op 8 juni 1958 en dochter Myriam op 26 april 1963. Bijzonder trots zijn Fons en Liza op hun vier kleinkinderen, Sandra, Bart, Jeroen en Nick.
Op 2 mei 1952 trouwt Fons met Liza Versmissen. Liza wordt geboren in Baarle-Nassau op 14 september 1930. Haar vader Adrianus wordt geboren op 3 september 1899 in Baarle-Nassau en overlijdt op 25 februari 1982 in Goirle. De moeder van Liza, Melania Broos, wordt geboren in Baarle-Nassau op 30 juli 1903 en overlijdt op 10 juli 1979 in Breda.
Fons en Liza krijgen drie kinderen. Zoon Hugo wordt geboren op 4 april 1955, zoon Adri op 8 juni 1958 en dochter Myriam op 26 april 1963. Bijzonder trots zijn Fons en Liza op hun vier kleinkinderen, Sandra, Bart, Jeroen en Nick.
Fons heeft een groot gedeelte van zijn arbeidzame leven, van 1956 tot 1982, gewerkt bij Philips in Turnhout. Daarvoor werkte hij gedurende acht jaar bij de Tilburgse Katoenspinnerij. In 1971 wordt hij gekozen tot schepen van Baarle-Hertog en blijft dat tot 1976. Dan belandt hij zes jaar als raadslid in de oppositie. De volgende periode van zes jaar is Fons weer schepen. Vanaf 1981 tot 2002 is hij onafgebroken burgemeester van Baarle-Hertog. Bovendien oefende hij tal van bestuurlijke functies uit in het verenigingsleven, zoals bij de Turnhoutse Maatschappij voor Huisvesting, de St. Remigiusparochie, het Kaarsenmuseum, Gehandicaptenzorg, de VVV, Stichting Ondernemend Baarle, het Kerststalcomité, Vrienden van Lourdes, Muziekschool en Muziekacademie, Gemeenschappelijke Bibliotheek en Jeugdwerk Baarle.
De jeugdherinneringen van Fons
“Onze vao was in Hoogstraten facteur bij de Post. Destijds moest hij ook wel eens te voet naar Baarle-Hertog om enkele poststukken te bezorgen. Als hij trouwt mee ons moeder, komt er un plaots vacant bij de Post in Baarle-Hertog. Hij solliciteert en wordt aangenomen. Da moet in 1924 gewiest zijn. Hij is facteur gebleven tot zijn vijfenzestig toe. Ons moeder is geboren tegenover het Spijker in Hoogstraten, vlak in de buurt waor onze vao woonde. Die was mee zun zeventien facteur en toen wier er in Hoogstraten un kiendje geboren. Da was Miet, ons moeder. En toen zee onze vao tegen de moeder van Miet, hou da kiendje maar veur mij! Het is lachend gezegd, maar het is uiteindelijk ook zo geworden ja! Ons moeder was in haar jonge tijd bode in Antwerpen, ergens in een rijk gezin.
Eerst woonden onze vao en ons moeder in de Kapelstraat, ter hoogte waor nu Harrie Loots woont. Daor is onze Jules geboren. Uiteindelijk zijn ze van daor uit vertrokken naor de Molenstraat waor de KBC gezeten hee. Nu zit daor de kranten- en tijdschriftenwinkel van Harrie Vriens en NicoleValgaeren. Daor is ons moeder begonnen mee unne textielwinkel. Onze vao noemden ze Pauwke. Da komt veurt uit het feit da hij pauwen hield. De eieren van die pauwen verkocht ie. Onze vao was un klein manneke, zodus wier ie ‘Pauwke’ genoemd. Héél de familie noemde hem nonkel Pauwke. Niemand zee nonkel Hugo.
Eerst woonden onze vao en ons moeder in de Kapelstraat, ter hoogte waor nu Harrie Loots woont. Daor is onze Jules geboren. Uiteindelijk zijn ze van daor uit vertrokken naor de Molenstraat waor de KBC gezeten hee. Nu zit daor de kranten- en tijdschriftenwinkel van Harrie Vriens en NicoleValgaeren. Daor is ons moeder begonnen mee unne textielwinkel. Onze vao noemden ze Pauwke. Da komt veurt uit het feit da hij pauwen hield. De eieren van die pauwen verkocht ie. Onze vao was un klein manneke, zodus wier ie ‘Pauwke’ genoemd. Héél de familie noemde hem nonkel Pauwke. Niemand zee nonkel Hugo.
In de Molenstraat ben ik geboren en grotendeels grootgebracht. Ik was unne echte speelvogel. Het was bij ons thuis gezellig. Ons moeder was streng. Die hoefde mar ene keer iet te zeggen en dan deden we da. Die had de touwtjes volledig in handen. Ze was un klein vrouwke, maar daor keek je tegen op. Die kos mee heur ogen dwingen. Onze vao moest het uiteindelijk wel drie of vier keren zeggen. Hij was unne hele zachte mens. Unne hele goeie.”
Uit zijn jonge jaren kan Fons zich nog leuke dingen herinneren. “Ik weet nog goed da ik misdienaor was. Pastoor Maes stond in dieën tijd tijdens de mies mee de rug naor de mensen. Wij keken dan de pastoor op zunne rug en waren dan gewoon mee un paor knikkers aon ut knikkeren. Tot da de pastoor da ontdekte natuurlijk en we straf kregen. Van dieën tijd herinner ik me ook dat Trien Timmermans uit de Kapelstraot bediend moest worden. Die had un houteren been. Ik moest toen bellen en ut wijwaotervat draogen. Wij kwamen da huis binnen en ik zag da houteren been daor neffe heur bed staan. Ik was heel bang, maar de pastoor trok mij naor veuren want hij mos mee dieë kwiespel in het wijwaotervat. Ik kwam thuis en ik was er gewoon nie goed van. Wa da betreft was ik unne bange, maar ik was wel unne vlugge. Ik speulde mee kinderen uit de buurt. Kattekwaod wa ge gedaon hebt, onthoud ge allemaol goed.
Vruger reden er lijnbussen naor Turnhout. Die hadden van achteren den ingang. Op de bus zat natuurlijk unne chauffeur mar ook unne conducteur. Als de mensen ingestapt waren, blies hij op zijn fluitje. Dan vertrok de bus en trok hij die deur diecht. Op unne moment had ik un fluitje weten te bemachtigen. De conducteur had altij de gewoonte om bij Celine Flaes efkes ut café binnen te wippen. Op unne gegeven moment, ja hoor, de conducteur zit bij Celine binnen en gelijk floot ik en de bus vertrekt. Mee komt den conducteur naor buiten gevlogen en zwaaide dit en dat. Meteen wiesen ze da ik da gedaon hai. Un paor daogen later hadden ze unne postzak genomen en mij daor in gestopt, diecht geknoopt, in de bus gezet en mij zo efkes meegenomen! Un bietje verder wier ik wir losgelaoten.
Ik speulde veul mee Jos Kennis, Huub Gulickx, Walter Marcelis de zoon van de veldwachter en nog enkelen. Veul ravotten deeën we. We gingen ook naor de bossen op den Tommel. We zetten dan in ut bos un tentje neer en speulden er soldaotje. Ik zal dan un jaor of negen, tien gewiest zijn. Daor wieren we dikwijls weggejaogd door die boeren. Om thuis weg te geraoken maokten we in de tuin een gat da we mee bladeren bedekten. Onze vao mocht namelijk nie zien da wij daor door kropen om de straot op te gaon.”
Als Fons naar school gaat, zit hij volgens zijn zeggen in de klas bij o.a. Louis Adriaensen, de mannen van Van Casteren en Van der Flaes. “Ik was mar unne middelmaat. Kos nie zo goed leren. Aardrijkskunde en godsdienst dee ik nie gère. Munne catechismus van buiten leren was gin succes. Daor dee ik bitter weinig veur. Het irste jaor zat ik bij juffrouw Mercelis in de klas. In de tweede, derde en vierde klas bij mister Somers en de leste jaoren bij mister Slockers. Da was de slechtste klas om in te zitten want Slockers was unne hele strenge. Die strafte ontzettend gemakkelijk. Zijne bureau stond op unne verhoog en als ge straf kreegt, dan moest je op oe knieën op dieë verhoog gaon zitten. Un kwartier of un half uur. Heb ik ook dikwijls genog gemotten. De lessen gingen dan gewoon door. Onze vao kwam dikwijls van de Post brieven en zo afgeven. Hij zee tegen de mister: Is ie wir stout gewiest? Laot hum mar un kwartier langer zitten! Maar werkelijk, mijn jeugd is héél, héél goed gewiest, tot mijn achttien.” Fons doelt met die leeftijd op de dramatische gebeurtenissen met zijn moeder aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Daarover later meer. Eerst nog even iets over de vervolgstudies van Fons.
Wel of geen roeping?
“Mee mijn dertien, in september 1939, ben ik naor Kortrijk gegaon. Was daor un jaor bij de paoters. Witte, we sliepen met veulen in un grote slaapzaal en droegen dan geen pyjama’s maar lange ponnen! Mar enfin, er zat wel iets van roeping bij mij in. Wa, da weet ik nie. Ik had een geweldige veurliefde veur paoter Damiaan. Op 10 mei 1940 hoorden wij ‘s morgens de vliegtuigen. We werden gewekt en moesten naor de kapel. Er wier gezee dat het oorlog was en da we onze koffers moesten inpakken en naor huis moesten. Pater Koks begeleidde ons in de trein. Ik herinner me nog dat onze trein wier beschoten. In Turnhout aongekomen zijn we mee de waogen van Adriaensen naar Baol gekomen.
Op het einde van 1940 ben ik naor het klein seminarie in Hoogstraten gegaon. Ik was daar intern. Er zat ook weer wel iets in om priester te worden, maar eigenlijk was ik zoekende. Het was un goeie school. Mee Latijn en Grieks had ik geen problemen. Vooral Latijn ging goed, want ik moest dikwijls straf schrijven in het Latijn! Ik wier eigenlijk best dikwijls gestraft. Op unne keer kregen we sprotjesvisjes te eten. Da zijn gedroogde visjes. Die luste ik helemaol nie. Wa doen we deugnieten, mee unne andere student hadden we twee viesjes in ut wijwatervat van de kapel gegooid. Da wordt ontdekt. Zeshonderd studenten waren daor hè! De superior komt ’s avonds de kapel binnen. Op het einde van het avondgebed zegt hem: gij jongens die hier door priesterzorgen wordt omringd, hetgeen vanavond is gebeurd kan absoluut niet. Diegenen die da gedaan hebben, krijgen tot morgenmiddag twaalf uur de tijd om vergiffenis te vragen. Zo niet en we ontdekken het later, worden ze meteen van school af gestuurd. Ik zeg tegen mijne compagnon, wa doen we? Hij zegt, niks. Ik zeg, ik heb unne medestudent van de superior zien komen en die zat bij ons aan tafel. Wij uiteindelijk naor de superior. Hij vond het toch tof da we bekend hadden en we kregen vijfendertig noten. Wat da is? Als ge zesendertig strafnoten kreeg, dan vloog de buiten. Noten waren dus als het ware een symbolische strafmaat. Afhankelijk van wa ge uitgespookt had, kreeg je bijvoorbeeld zes, zeven of tien strafnoten. Da wier per maond bijgehouden. Om de zes weken kregen we ‘sortie’ en mochten dan naor huis. In juni 1944 ben ik weer terug uit ut seminarie naar huis gegaon want toen was de invasie in Normandië.”
Op het einde van 1940 ben ik naor het klein seminarie in Hoogstraten gegaon. Ik was daar intern. Er zat ook weer wel iets in om priester te worden, maar eigenlijk was ik zoekende. Het was un goeie school. Mee Latijn en Grieks had ik geen problemen. Vooral Latijn ging goed, want ik moest dikwijls straf schrijven in het Latijn! Ik wier eigenlijk best dikwijls gestraft. Op unne keer kregen we sprotjesvisjes te eten. Da zijn gedroogde visjes. Die luste ik helemaol nie. Wa doen we deugnieten, mee unne andere student hadden we twee viesjes in ut wijwatervat van de kapel gegooid. Da wordt ontdekt. Zeshonderd studenten waren daor hè! De superior komt ’s avonds de kapel binnen. Op het einde van het avondgebed zegt hem: gij jongens die hier door priesterzorgen wordt omringd, hetgeen vanavond is gebeurd kan absoluut niet. Diegenen die da gedaan hebben, krijgen tot morgenmiddag twaalf uur de tijd om vergiffenis te vragen. Zo niet en we ontdekken het later, worden ze meteen van school af gestuurd. Ik zeg tegen mijne compagnon, wa doen we? Hij zegt, niks. Ik zeg, ik heb unne medestudent van de superior zien komen en die zat bij ons aan tafel. Wij uiteindelijk naor de superior. Hij vond het toch tof da we bekend hadden en we kregen vijfendertig noten. Wat da is? Als ge zesendertig strafnoten kreeg, dan vloog de buiten. Noten waren dus als het ware een symbolische strafmaat. Afhankelijk van wa ge uitgespookt had, kreeg je bijvoorbeeld zes, zeven of tien strafnoten. Da wier per maond bijgehouden. Om de zes weken kregen we ‘sortie’ en mochten dan naor huis. In juni 1944 ben ik weer terug uit ut seminarie naar huis gegaon want toen was de invasie in Normandië.”
Smokkelwinkel en …..
Als Fons in juni 1944 thuis komt van het klein seminarie, is het gezin Cornelissen-Verhoeven al verhuisd naar het Oosteind. “Ons moeder had daor unne smokkelwinkel. Zodus, de kaomer zat altijd vol mee smokkelaars. Vrouwen die overdag shag en vloeikes onder hun kleren meenamen. ’s Avonds kwamen de mannen mee de plunje op hun rug. Die gingen dan ’s nachts te voet naar Tilburg. Ook die namen shag, vloeikes, elastiek en ecrukatoen mee. Op een gegeven moment zegt ons moeder tegen mij, ge mot uit de kaomer weg blijven. Daor zijn smokkelaars en dat is een speciaal volkske. Daor motte oe eigen nie mee ophouden. Maar da was ut nie. Achteraf heb ik gehoord dat in die kamer ook geallieerde piloten kwamen die op de vlucht waren. Zodus, ik mocht niemand aonspreken, want die zouden zich kunnen verraden. Dat deed ik dus nie. Ook smokkelaars nie, omdat da ons moeder gezee hai. Op een gegeven moment kijk ik op de kalkmuur van de wc en daar had iemand gekrast ‘july’. Ik dacht toen nog, die kent ook nie fatsoenlijk Nederlands. Aon taofel zee ik da tegen ons moeder maar die zee, och, da zijn van die smokkelaars, die kunnen nie goed schrijven. Verder stond ik daar niet meer bij stil.
Witte wa het is André, van al hetgeen ons moeder in den oorlog gedaon hee, weet ik niks af.
Onze vao wies er wel van wa ons moeder allemaol veur de geallieerden dee. Later schijnt hij gezee te hebben, Miet waor bende toch allemaol mee bezig. Mar onze vao mos eigenlijk ook niks zeggen, want die dee da ook mee post. Via unne koerier kwamen wel eens geheime zendingen in Baol en dan ree hij er mee naor Turnhout.”
Dolle dinsdag
Het is 4 september 1944. Die dag wordt ‘Dolle Dinsdag’ genoemd. Dan wordt op de geheime zender van radio Holland gemeld dat Breda bevrijd zou zijn.
Fons: ”Hier in Baol liep er toen iemand mee un vlag over straot en riep ‘we zijn bevrijd’. Dieë man wordt opgepakt door de Duitse patrouille, meegenomen naar Breda en daar wordt hij met grof geweld gehoord. Hij wist wat ons moeder deed en praatte in Breda zijne mond veurbij door op te merken dat er onder de marechaussees twee illegale werkers waren, Gerritsen en van Gestel. Die hielpen ons moeder mee om piloten en ander personeel van vliegtuigen, gevangenen die uit een kamp gevlucht waren en Joden over de grens te brengen, naar Ravels en Weelde. Da gebeurde mee unne motor mee zijspan. De twee marechaussees verkenden de zaak dan eerst. Ook ons moeder verkende regelmatig de route. Ze deed dat mee un fiets met houten slekvangers. In Ravels en Weelde wieren de geallieerden wir overgenomen door andere helpers van de Escape-line, richting Turnhout en zo wir verder naar Antwerpen, Brussel en zo naar het onbezette gebied van Frankrijk. De Escape-line was eigenlijk een ketting van helpers. Van de ene schakel naar de andere. Enfin, dieë man die in Breda was verhoord, wier in de waogen van de Duitse patrouille gezet en naor de kazerne in Baol op de Singel gereden. Die kazerne zaat op de plek waor nou de textielwinkel is, naost eetcafé de Pomp. Van de Duitsers moest een van de marechaussees uit de kazerne regelen dat zijn collega’s Gerritsen en van Gestel, zich kwamen melden. Die marechaussee zegt echter tegen Gerritsen en van Gestel, die op dat moment op patrouille waren, maokt da ge weg komt! Hoe dan ook, Gerritsen en van Gestel durfden nie mir naar de kazerne terug. Ons moeder zee toen, kom maar bij ons in huis. Ik wier naor de buurvrouw gestuurd waor ik moest gaon slapen. Overdag kwam ik thuis eten. Gerritsen en van Gestel hadden van ons moeder boven un kamer gekregen, waor ze konden onderduiken.”
Verraad
Acht september 1944 is een dag die Fons ook nog heel helder voor de geest staat. “In de middag, rond drie uur, komen bij ons thuis twee jonge dames binnen, Polina Vlamings en Marie Louise de Meij uit Antwerpen. Die kwamen, zeeën ze, bij ons moeder de groeten overbrengen van onze Jules en Sooi die in Antwerpen op de Escape-line werkten. Maar achteraf is gebleken dat die twee jonge vrouwen door de Duitsers geïnfiltreerd waren in de Escape-line en de opdracht hadden om bij ons moeder te gaon kijken of er piloten in huis waren. Ons moeder presenteerde ze koffie. Die hoefden ze nie want ze mossen om vijf uur in Breda zijn. Ons moeder vond het allemaol maar vreemd. Achteraf is gebleken dat die twee vrouwen bij ons in de gang aan de kapstok twee petten van marechaussees hadden zien hangen. Die vertelden da tegen de Duitsers in Breda. Toen was het veur de Duitsers heel duidelijk. Temeer omdat de man die op 4 september mee de vlag op de Singel had gezwaaid, had verteld dat er bij de marechaussees twee illegale werkers waren. Omdat ons moeder het steeds minder vertrouwde, nam ze ’s middag nog contact op mee de Escape-line voor vluchtelingen. ‘s Avonds wist ons moeder al dat het niet in de haak was. Zeker toen dokter Bloem, de vaoder van Theo, dezelfde aovond kwam zeggen, Miet, zorg da ge weg zijt mee die marechaussees, want er is verraad in ut spel door die twee vrouwen. Hij kon da weten omdat hij zelf ook in het verzet zat. Oh, zee ons moeder tegen dokter Bloem, die twee vrouwen hebben hier niks ontdekt, maar morgen zal ik zorgen dat die twee marechaussees weg zijn. Zelf goi ik nie weg, zee ons moeder. Want als ik da doe en er is verraad in het spel, dan nemen de Duitsers altij represailles en dan worden misschien mensen uit de buurt tegen de muur gezet door het werk dat ik doei. Ik blijf en ik red mij wel.”
Traumatische gebeurtenis: moeder wordt gefusilleerd
Op 9 september ‘s morgens om vijf uur gebeurt er iets dramatisch in het gezin van Pauwke en Miet. Er vindt in hun huis een inval plaats door ruim dertig Duitse militairen.
Fons: “Ik heb daor niks van gemerkt. Ik sliep bij de buren in de kelder. De Duitsers namen onze vao, ons moeder en de marechaussees Gerritsen en van Gestel mee. Wij as kinderen wieren opgevangen door de familie de Bont, die tegenover ons woonden. Die hebben ons héél goed opgevangen. Onze vao, ons moeder en de twee marechaussees zijn toen in Breda in de gevangenis opgesloten, verhoord en gemarteld. Ons vao wier vrijgelaten. De dag daarna, tien september 1944, zijn ons moeder en de twee marechaussees om tien voor tien gefusilleerd in het Mastbos in Breda. De jas van ons moeder mee ut kogelgat heb ik hier thuis. Twee daogen later, op twaalf september, zijn hun lichamen naakt gedumpt in Baol voor de Hollandse kerk. Dan hebben de nonnekes Dominicanessen zich over de drie lichamen ontfermd. ‘s Morgens heb ik ons moeder nog mogen groeten in het patronaat. We mochten nie stil blijven staan, moesten meteen deurlopen. Op virtien september vond om half een in de Belgische kerk de begrafenis van ons moeder plaats. Er waren heel veel Duitsers op de been en er was een massa volk op de uitvaart afgekomen. In de kerk mochten we maar mee vijftien personen aanwezig zijn. De pastoor, de koster, de dragers en de familie. Alles was door de Duitsers afgezet. Tijdens de absoute, er mocht geen mis worden opgedragen, mocht pastoor Pelkmans niks bijzonders zeggen. Via de sacristie zijn we toen naar het kerkhof gegaan. Daar moesten we wachten tot de kist gezonken was en toen moesten we passeren. Mochten niet stil blijven staan. Op het bidprentje mocht van de Duitsers ook niet staan dat ze gefusilleerd was. Er stond op: zij gaf haar schone ziel aan de Heer te Breda.”
Ontreddering
Fons vertelt vervolgens, toen Baarle op vier oktober 1944 werd bevrijd, dat hij dikwijls momenten heeft gehad ook liever dood te zijn. “Het was bij ons thuis un totale ontreddering. Onze vao deed wat ie kon maar kon ut niet aon. Dan is mijn grootmoeder gekomen. Zij heeft er toen voor gezorgd dat de drie kleinste kinderen, onze Guido, Emma en Lea opgenomen zijn bij de familie Verhoeven. Onze Sooi was in Antwerpen bij de rijkswacht. Vier kinderen, waaronder ik, bleven thuis. Die irste jaren na de oorlog zijn voor mij ontzettend moeilijke jaren gewiest. Ik was zoekende. Dat kwam omdat mensen op verschillende manieren reageerden op de dood van ons moeder. De een zei, ze had beter bij haar gezin kunnen blijven. De ander zei, ze hee heel goed werk verricht en veul mensen geholpen. Hoe dan ook, moeder was er niet meer, ik had heel veul angsten voor en tijdens de bevrijding toen het centrum van Baarle in brand stond. Dat alles bij mekaor brengt je uit evenwicht. Enkele jaren na de bevrijding, had ik gesprekken mee leden van de Escape Line. Toen pas kwam ik aan de weet hoeveul werk ons moeder in het verzet had gedaan.
Dan besluit ik om avondcursussen te gaan volgen in het bedrijfsleven en bij het ACW. Op 1 maart 1948 ga ik aan de slag als voorwerker bij de Tilburgse Katoenspinnerij. Later werd ik er magazijnier. Vanaf toen voelde ik me weer wat beter, alles was een beetje genormaliseerd. Uiteindelijk ben ik bij de Katoenspinnerij gebleven tot 1956 en ben toen begonnen bij Philips in Turnhout. Daar werd ik bandleider van een veertigtal mensen,” aldus Fons.
Dan besluit ik om avondcursussen te gaan volgen in het bedrijfsleven en bij het ACW. Op 1 maart 1948 ga ik aan de slag als voorwerker bij de Tilburgse Katoenspinnerij. Later werd ik er magazijnier. Vanaf toen voelde ik me weer wat beter, alles was een beetje genormaliseerd. Uiteindelijk ben ik bij de Katoenspinnerij gebleven tot 1956 en ben toen begonnen bij Philips in Turnhout. Daar werd ik bandleider van een veertigtal mensen,” aldus Fons.
Als we het ook nog even over de Eerste Wereldoorlog hebben, vertelt Fons dat zijn moeder als jong meisje toen al actief was om mensen te helpen. Ze hielp mensen die vanuit Hoogstraten door de dodendraad naar Nederland wilden. “Eerst deed ze dat met behulp van flessen. Later door zo’n houten raamwerk tussen de stroomdraden te spannen en het raamwerk uit te klappen. Zo konden mensen dan door dat raamwerk ontsnappen. Toen was er iemand zo stom om haar een bedankbriefje te sturen. De brieven werden echter gecensureerd met het gevolg dat ons moeder gepakt wier. Ze was minderjarig, dus nog te jong voor de doodstraf. In plaats daarvan heeft ze elf maonden in de gevangenis van Hoogstraten vastgezeten. Na de Eerste Wereldoorlog was er in België nog geen stemrecht voor vrouwen. Ons moeder kreeg dat in 1939 toch vanwege haar goede werk tijdens de Eerste Wereldoorlog.”
Fons en Liza worden verliefd en trouwen
Het gezin waarin Liza opgroeide, Liza is geboren in de Huisvennen, vertrekt op een gegeven moment naar Molenschot. Omdat ze zich niet veilig voelen in de buurt van vliegveld Gilze-Rijen, dat ook gebombardeerd wordt, verhuizen ze naar de Heesboom in Baarle, bij haar grootouders, de familie Broos. Bij de bevrijding wordt het huis op de Heesboom in brand geschoten en vluchten ze naar het centrum van Baol. Aan de Turnhoutseweg, bij Koop Willemsen, kunnen ze tijdelijk verblijven in een stal die leeg staat. Op dat moment leert Fons Liza kennen. Eigenlijk niet meer dan dat. “Maar na un paar jaar wordt ze bevriend mee mijn zus Maria. Vanaf dan heb ik haar beter leren kennen en kwam van het een het ander. Alles bij mekaar hebben we vier jaar verkering gehad. Het was de ware liefde. Ik ging in die tijd niet veel uit. Nou vooruit, een paor keer heb ik zo wa ‘zatsel’ opgelopen. Ik was ginne echte drinker. Ik kos er ook nie tegen. Ons Liza ging wel gère uit mee haar vriendinnen. Da was veur mij gin probleem. Toen we getrouwd zijn, hebben we da heel simpel gevierd mee un koffietafel in ut café van Miel Gillis, op de hoek van de Nieuwstraat en de Stationsstraat. We zijn toen gaan wonen in een houteren chalet in de tuin van Harrie Van Haeren in de Uitbreidingsstraat. Da was eigendom van ene Bierings. We betaalden ene gulden per dag aan huur. We hebben er maar een paor jaor gewoond. Toen zijn we op de Turnhoutseweg gaan wonen.” Fons en Liza krijgen drie kinderen.
Vakbondsman bij Philips
Als Fons in 1956 vertrekt bij zijn eerste werkgever T.K.T. in Tilburg, krijgt hij een aanstelling bij Philips Turnhout. Daar werken dan niet minder dan 2700 mensen. Fons blijft er tot 1982, het jaar waarin hij met prepensioen gaat. Bij Philips Turnhout richt hij al snel de syndicale delegatie voor bedienden op. De arbeiders krijgen er volgens Fons een weekloon en de bedienden een maandloon. De arbeiders worden betaald naar prestatie. De bedienden krijgen een vaste wedde. Fons: “Op een gegeven moment merkte ik dat er een geweldig verschil zat in belonen. Een gevolg van veural vriendjespolitiek. Ik zat al in het bestuur van het ACW in Baarle en dacht, ik ga dat toch eens uitzoeken. In het begin vertelden de mensen mij niet graag wat ze verdienden. Ik zei hen, hou er rekening mee, er zijn er die één derde meer verdienen dan gij veur het zelfde werk. Op een gegeven moment kreeg ik alle medewerking van de bedienden. Ik wilde met de gegevens via de vakbond naar de arbeidsrechtbank. Dat lekt uit en ik word bij de directie geroepen. Ik moest alle verzamelde gegevens op taofel leggen en anders vloog ik er uit. Ik zeg, al waochten jullie nou nog un uur, da krijg je nog nie van mij. Ik moest terug naar de afdeling en na een uur terug komen om te horen wat het besluit was van de directie. Toen ik terug was op de afdeling, belde ik mee de vakbond. Daor zeggen ze, dan gaon we nu de syndicale delegatie (vakbondsafdeling van het bedrijf) oprichten en gij bent de veurzitter. Twee afgevaardigden van de vakbond kwamen meteen naar Turnhout en wij mee z’n drieën naar de directie. Toen de directie hoorde van de oprichting van de syndicale delegatie, waren ze aanvankelijk heel boos op mij. Maar na een tijdje komt er koffie op tafel en de directie tekent ook akkoord te zijn met de oprichting. Ik ben aan de slag gegaan en binnen twee of drie jaar waren alle lonen rechtgetrokken. Het was toch weer een soort roeping, om op te komen voor de mensen, die mij zover dreef. Na vijftien jaar stopte ik als veurzitter nadat ik een goeie opvolger had gevonden. Toen de directeur da hoorde werd ik bij hem geroepen. Ik kom binnen en er staot champagne op tafel! Ik kreeg een tinnen schotel en een bedankje en er wier getoast. Dat was nog al eens anders dan de start.”
Fons in de dorpspolitiek
In september 1970 komt burgemeester Jules Loots al heel vroeg bij Fons op bezoek. Hij vraagt Fons om op zijn lijst te komen staan voor de verkiezingen. De lijst van Jules Loots was de enige die meedeed aan de verkiezingen. “Er was gin programma of niks. Ik had het raadslidmaatschap altij afgehouwen. Ik kijk ons Liza aan. Ze reageert mee un blik in haar ogen, da moet je zelf weten. Ik zeg tegen Jules, schrijf me dan maar op. Een tijdje laoter vraagt hij of ik schepen wil worden. Ik zeg, a.u.b. niet. Ik ken van politiek niks. Bij de gemeenteraadsverkiezingen winnen we de negen te verdelen zetels. Efkes laoter is de schepenverkiezing. Ik had afgesproken op Frans Adriaensen te stemmen en Frans zou veur zun eigen stemmen. De stemmen worden geteld. Wa blijkt, twee stemmen voor Frans Adriaensen en zeuven voor Fons Cornelissen. Dan witte gij ut wel! De schepencolleges duurden in die tijd nie lang. Hooguit un uur. Er wier volop gebuurt. Maar als ik veur het Jeugdwerk iets vroeg, da wier altij goed gevonden. Bijvoorbeeld unne vrachtwaogen mee unne chauffeur om kerstbomen te verkopen.”
Ik vraag Fons of hij ooit beseft heeft dat hij als burgemeester zo geweldig goed lag bij de bevolking. Fons: “Nee, toch nie. Ik heb ook mensen moeten teleurstellen. Langs de andere kant, ik ontving de mensen altij mee un tas koffie. En dan telefoneerde ik veur die mensen waar ze bij waren. Zo hoorden ze zelf dat ik hun vraag of probleem serieus nam.” Dat Baarle-Hertog zo klein is, heeft volgens hem ook nadelen. “Je hebt de financiële mogelijkheden niet van gemeenten die groter zijn. Ik heb ook altijd heel goed kunnen samenwerken met mijn collega’s van Baarle-Nassau. Ik heb hen nooit benaderd mee un addertje onder het gras. Ik was heel open. Ze wisten wa ze aon mij hadden.”
Gevraagd naar hoogtepunten in zijn politieke loopbaan hoeft Fons niet lang na te denken. “Dat is de aankoop van het voormalige broederklooster waarin het Cultureel Centrum is gekomen. Vergeet niet, vroeger zaten de verenigingen in allerlei hokskes en cafés. Broeder Jan van der Eem, Jan Laurijssen en ik maokten in 1971 un discussienota welke de basis is gewiest veur de realisatie van het Cultureel Centrum.” Maar dan corrigeert Fons zijn eigen woorden. “Eigenlijk is het Jeugdwerk het hoogtepunt. Ik was veurzitter van het Belgisch Jeugdwerk en Jan Laurijssen van het Hollands Jeugdwerk. We zijn bij mekaor gekomen en zijn vrienden geworden. Wij hebben samen aan de wieg gestaan van Jeugdwerk Baarle. Niks meer apart. Eén Jeugdwerk veur heel Baol. Toen het Cultureel Centrum er was, kwam alles in een stroomversnelling. De Gemeenschappelijke Bibliotheek wier opgericht en kreeg er onderdak. Dat geldt ook voor de Muziekschool Baarle.”
Wakker liggen heeft Fons ook wel eens gedaan. Dat was om in Baarle een Kaarsenmuseum te krijgen. De familie van de Giessen kocht de kaarsencollectie en stelde die gratis ter beschikking van het Baarlese museum dat intussen was opgericht. “Ik heb heel wat inspanningen moeten doen om het benodigde geld bij mekaor te krijgen. Van de gemeenten, de plaatselijke ondernemers en van de banken had ik f 150.000,– nodig. Uiteindelijk zijn er de centen wel gekomen.”
Baol is achteruit gegaan
Over de ontwikkeling van Baarle maakt Fons zich best veel zorgen. “Als mensen van Alphen, van Turnhout en van Chaam Baol binnenrijden, da ziet er nie uit. Ge ziet bouwvallen, grote open plakken en leegstaonde winkels en andere bedrijfsgebouwen. Dan denk ik, jongens, jongens wa is er gaonde. Die leegstand heeft nie zo zeer mee de crisis te maoken denk ik. Het hee gewoon te maken mee het feit dat er in Baol te veul van ut zelfde is. De zwakkeren die de huur niet meer kunnen betalen vallen dan uit de boot. Zaken die kwaliteit bieden, vallen nie om. Baol ziet er al geruime tijd nie zo mooi meer uit. Er is veul te veul hoogbouw gekomen. Het dorpse is verdwenen.”
Liza en Fons kunnen elkaar niet missen
Ze konden elkaar alle voorbije jaren al niet missen, maar dat kunnen ze nog steeds niet, zo blijkt. Fons: “Ik heb altij heel veul steun gehad van ons Liza. Altij. Ik had nooit kunnen doen wa ik gedaon heb, als ons Liza nie zo tolerant gewiest was. Ik was veul weg. Maar als het nodig was, was ik ook thuis hoor. Liza: “Da klopt. De kinderen hebben er nooit iets van gemerkt da Fons veul weg was. Ik zelf was er nie veul bij als Fons op pad was als burgemeester. Ik was ut liefste thuis. Ja, wij zijn nog altijd heel gek op mekaor.” Fons: “Wij zijn inderdaad héél gek op mekaor. Ge kunt elkaar nie meer missen. Liza: “Mar er komt un moment dat een van de twee er nie mir is. Daor praoten wij wel eens over.” Fons: “Ik heb gin schrik van oud worden of dood gaon. Als ik dement zou worden, da zou ik heel erg vinden veur de omgeving. Ik voel me nog heel goed gezond. Ik slik elke dag van de apotheker wa onderhoudsproducten en dan voel ik mij prima. En als ik als irste dood ga, is alles geregeld veur ons Liza en de kinderen. Ik heb mijn bidprentje ook al gemaokt.”
Desgevraagd zegt Fons eigenlijk maar één hobby te hebben: altijd bezig zijn voor het Baarlese verenigingsleven. “De leste tijd vooral veur Stichting Ondernemend Baarle, de VVV en de parochie St. Remigius. De laatste twee jaor heb ik het archief van de parochie op orde gebracht. En heel af en toe kijk ik ’s avonds un bietje TV mee ons Lieske.” Als Fons dat zegt kijkt Liza liefkozend naar hem. Fons: “Schenk nog mar eens un bakske in vrouwke!”
Afscheid
Fons en Liza, ik vond het bijzonder aangenaam om bij jullie te zijn om te buurten en om fotoalbums door te kijken. Ik weet zeker Fons, dat onze leden jouw levensverhaal met heel veel aandacht zullen lezen. Privé heb je heel veel leuke dingen meegemaakt maar ook heb je heel veel droefenis gekend. Zakelijk heb je je sporen in Baarle meer dan verdiend. Tot in lengte van jaren zullen mensen denken aan jouw geweldige invulling van het burgemeesterschap en het vele dat je door jouw inspanningen tot stand hebt gebracht.
Namens al onze leden spreek ik uit dat wij hopen dat jullie samen nog heel lang in goede gezondheid bij elkaar zullen zijn. Het gaat jullie goed!