Emiel Van Dijck

“Wij zaten daar in Dixmuide onder die bommen die ge een oogenblik boven uw hoofd ziet hangen en dan uw graf boren met helsch lawijd en wij hadden geen bommen om weer te werpen. ’t Was een ramp: den eersten dag had de divisie honderd man buiten slag en voor den hulppost lagen de lijken opgestapeld in lange reken.

’t Was tijd dat wij afgelost wierden, want ik was ziek van vermoeidheid. Toen onze bommen weergekeerd waren, herbegonnen die helsche gevechten, de eene wil voor den anderen niet onderdoen. ’t Is in die omstandigheden dat onze meester met zijn divisie ons afloste. Toen hebben wij malkander gezien, ik keek hem nog na toen hij optrok ginder naar die hel waarin hij weldra omkwam met tal van kameraden.” (*1)

“Zeer deerlijk afgetakeld, doodlijk moe en afgelost door het Derde legerkorps, ontmoette ik een dorpsgenoot. Met zijn berrie trok hij op. Die berrie was voor zijn eigen lijk, eilaas voor vrouw en kroost!” (*2)

Emiel Van Dijck

“Onze meester” en “een dorpsgenoot” naar wie in bovenstaande teksten wordt verwezen, is Zondereigenaar Emiel Van Dijck: “Een hoogbegaafde onderwijzer, flink, met de edelste gevoelens van toewijding, opoffering en vaderlandsliefde in zijn hart. Sympathiek uiterlijk, warm en gloedvol woord, kalme redenering, hoog ideële levensopvatting, gezellige omgang, blijheid, levenslust, plichtbesef, moed, gewetensvolle plichtsbetrachting, liefdevolle gehechtheid aan familie, ware vroomheid, held in de hoogste betekenis van het woord.” (*3) Wie was de man die al deze kwaliteiten in zich verenigde?

Ouders

Emilius Cornelius Van Dijck werd in Zondereigen geboren op 29 september 1886 als zoon van Jaak Van Dijck (1852-1923) en Louise Verschueren. Jaak was afkomstig van Wuustwezel. Zijn grootvader was landbouwer en had naar ’t schijnt dertien zonen. Die “Van Dijcken” zwermden vervolgens uit over heel de Noorderkempen. (*4)

Begin 1878 kwam Jaak als onderwijzer in Zondereigen terecht. Hij volgde meester Cornelis Dierckx op, die een jaar eerder gestorven was. Meester Van Dijck logeerde in herberg De Pelikaan (nu het Schuttershof). Daar maakte hij kennis met Louise, een dochter van herbergier Jan Verschueren. Jaak en Louise trouwden met elkaar en vestigden zich tegenover de toenmalige gemeenteschool (nu brandweerkazerne) in het “schoolhuis” (nu parking naast het Schuttershof). (*5)

Daar werden hun acht kinderen geboren: Emiel, Gust, Dina, Marie, Josephine, Jos, Emma en Anna. Er kwamen tien kleinkinderen, waarvan er zeven nog in leven zijn. Marie had vijf kinderen, Emiel had er twee en Anna drie. (*4)

Onderwijzersfamilie

Vader Jaak, moeder Louise, Emiel zelf, zijn vrouw Marie, broer Jos, dochter Louise,… maar liefst 26 leden van de familie vonden een job in het onderwijs, uiteraard niet allemaal in Zondereigen. (*4)

Tot 1905 was daar een gemengde gemeenteschool met maar één lokaal, verdeeld in “de grote kant” en “de kleine kant”. Op het lesprogramma stonden lezen, schrijven en wat rekenen. Omdat de schoolplicht nog niet was ingevoerd, ging men vooral in de winterperiode naar school. Tijdens de zomermaanden hielpen de grotere kinderen op de boerderij. Heel wat leerlingen bleven na verloop van tijd weg uit de klas om te werken als koeter (kleine knecht). Zo’n kleine knecht deed allerlei licht werk zoals koeien melken, boodschappen doen, hakken, wieden, enzovoort. De schoolse kennis van de schoolverlaters was eerder beperkt en de meester werd dikwijls gevraagd om te helpen bij de briefwisseling. Na de komst van de zusters Annonciaden in 1905 gingen de meisjes naar een aparte school. Louise, de moeder van Emiel, gaf toen handwerkles in de meisjesschool. (*5)

Jeugd en huwelijk

Van Emiel’s jeugdjaren is niet veel gekend. Opmerkelijk detail is dat Emiel zijn communiefeest vierde samen met Mieke Van Beek (zuster Rumolda). Er werd “gepaard” omwille van de grote afstand van Ginhoven tot het dorp.

Omstreeks 1905-1906 behaalde Emiel zijn onderwijzersdiploma aan de normaalschool in Mechelen. Daarnaast was hij ook in het bezit van een pianodiploma. Op muzikaal gebied was hij zeer begaafd, net als zijn vader. Emiel volgde hem op als koster van de St.-Rumolduskerk. (*4)

Emiel was vrijgesteld van legerdienst omdat hij in 1906 werd vrijgeloot met het nummer 36. (*6) Omdat er op dat moment geen oorlogsdreiging was, nam hij op 17 juni 1906 de plaats in van een dorpsgenoot die kostwinner was van een arm gezin. Volgens zijn nakomelingen zou Emiel zonder het vervullen van die legerdienst niet gemobiliseerd zijn geweest bij het begin van de oorlog (en dus ook niet gesneuveld). Deze redenering klopt niet helemaal omdat de vrijstelling van legerdienst bij loting slechts van toepassing was in vredestijd. Volgens de overlevering zou Emiel eerst zijn afgekeurd omwille van zijn slechte ogen. (*4)

Na het vervullen van zijn legerdienst in Antwerpen werd Emiel secretaris van de onderwijzerskring “Onder Ons”, tot hij op 1 februari 1909 ter vervanging van zijn vader als hoofdonderwijzer werd aangesteld in Zondereigen. (*7)

Vader en moeder gingen met pensioen en verhuisden naar de overkant van de straat. Omdat moeder jaarlijks maar 70 frank pensioen trok, hield ze een winkeltje open. Emiel Van Dijck bleef in het “schoolhuis” wonen en trouwde in 1912 met Marie Vermeiren, een onderwijzeres uit Borgerhout. Ze hadden mekaar voor het eerst ontmoet op de kermis in Wuustwezel. Samen kregen ze twee dochters: Maria (1913-1988) en Louise (°23 februari 1915). (*4)

Het huwelijksgeluk was van korte duur. Dochtertje Maria was slechts tien maanden oud toen Emiel werd gemobiliseerd op 1 augustus 1914. Zijn vrouw was bovendien drie maanden zwanger.

Eerste Wereldoorlog

Op 3 augustus 1914 trok Emiel met de ambulancecolonne van de derde legerafdeling langs de hoogte van Bellaire in Luik naar het fort van Barchon. Daarna volgde een lange en gevaarlijke tocht van de Maasforten naar de Antwerpse vesting. (*3)

“Tijdens de bestorming van Antwerpen reeds onderscheidde hij zich als ziekendrager in de loopgraven. Hij was heldhaftig van natuur en de aandrang van zijn edel hart noopte hem tot weldoen, tot troosten, opbeuren en verplegen… Nog herinner ik mij den dag dat het mij gegund was hem naar zijn geboortedorp te vergezellen, waar wij eenige uren verlof kwamen doorbrengen. Nooit zal ik uit het geheugen verliezen hoe de brave menschen van Zondereigen hun meester met groote blijdschap kwamen begroeten, hoe zijn woorden met begeerigheid, met vertrouwen werden onthaald, hoe in de kerk tranen in de oogen welden bij zoo menige toehoorders wanneer onze vriend met zijn heldere stem den Credo zong. Ik herinner mij nog de blijde jubelende vreugde van die liefdevolle echtgenoote, van die gelukkige ouders.” (*3)

“Toen er tijdens den terugtocht van het leger uit Antwerpen hevige gevechten geleverd werden bezuiden de Moervaart, werden er in de colonne een tiental brancardiers gevraagd om de achtergebleven gekwetsten te gaan ophalen. Wij boden ons samen aan en in bliksemsnelle vaart trokken wij met een zestal auto’s naar Lokeren, waar onze vriend weer onder al zijn makkers uitmuntte om hulp te verleenen en zich overal te begeven waar de nood dringend was. ’t Is voor onze arme bloedende jongens, zegde hij! Slechts nadat de bruggen over de vaart opgeblazen waren, trok de kleine colonne westwaarts om de terugtrekkende legerafdeelingen over de vaart van Terneuzen te vervoegen.” (*3)

De schoonmoeder van Emiel vond met vluchtende familieleden uit Borgerhout onderdak in het schoolhuis. De vrouw van Emiel had zijn klas overgenomen en omstreeks de bevalling werd Marie tijdelijk vervangen door haar moeder. (*4)

Marie had ooit Duitse les gegeven. Dat kwam van pas. Geregeld werd haar hulp ingeroepen als er problemen waren met ingelegerde manschappen. Zelf bleef ze ook niet van inkwartiering gespaard. In het schoolhuis logeerde een Pruisische commandant. Een kwaaie, zo werd beweerd. Marie was bang en hield de deuren in huis goed gesloten. Gelukkig bleef hij niet lang. Hij werd vervangen door een commandant uit Beieren. Die was sympathieker en maakte zich populair door het uitdelen van chocolade. (*4)

Marie moest bevallen begin februari en Emiel was lange tijd ongerust omdat hij zonder nieuws bleef. Dat kwam mede omdat Louise drie weken te laat geboren werd. De familie beweert dat de commandant “de draad heeft afgezet” toen de bevalling zich aankondigde, om de overkomst van dr. Govaerts uit Baarle-Hertog mogelijk te maken. Dat is een merkwaardig verhaal, omdat de grens met Nederland pas medio 1915 volledig was afgesloten met een elektrische draadversperring. Zondereigen zou bijgevolg al in een vroeg stadium van Baarle-Hertog zijn geïsoleerd. Hoe het ook zij, dokter Govaerts kwam te laat voor de bevalling. Louise was al geboren. Het was de dokter zelf die het goede nieuws meldde aan Emiel. Zijn brief bereikte de Westhoek op 4 maart 1915, negen dagen na de geboorte. (*4)

Als baby was Louise zwak en haar vader was erg om haar gezondheid bekommerd. De contacten tussen Emiel en het thuisfront verliepen vlot, ook na het plaatsen van de elektrische draad aan de grens. Alle brieven werden over de grens gesmokkeld. Tante Marieke maakte hoeden en die werden samen met een brief in een hoedendoos verpakt en naar een kozijn in Nederland gesmokkeld. Van daaruit werd de brief naar Emiel doorgestuurd. Zijn antwoorden werden langs diezelfde weg voorbij de “dodendraad” gesmokkeld. (*4) Aan de Zondereigense draad zouden drie mensen verongelukt zijn. (*8) Eén van hen was Jaak Verstraelen van de Heikant. (*5)

Louise Van Dijck heeft twee dozen met brieven van haar vader bewaard. Emiel schreef nooit over het oorlogsgebeuren. Hij wilde zijn vrouw niet verontrusten en ook werd het de soldaten uitdrukkelijk verboden daarover te schrijven. Brieven konden onderweg immers onderschept worden, vandaar de militaire censuur. (*4)

Emiel was graag gezien, ook in de loopgraven. Eens had zijn compagnie hem voorgedragen voor een medaille, een verzoek dat door zijn oversten werd afgewezen. Daarop maakten de soldaten zelf een ereteken dat hem plechtig werd overhandigd. (*4)

Het leven aan het front was zwaar. Op een bepaald moment vroeg Emiel zijn overplaatsing aan omdat hij in de Dodengang voortdurend last had van keelpijn. Die overplaatsing werd hem geweigerd. Zijn overste liet hem weten: “Ik kan niets, ik mag niets en ik zal er niets aan doen… omdat ge Vlaming zijt.” (*4)

Ook psychisch had Emiel het moeilijk tussen de doden en de gewonden. Op sommige momenten was hij depressief. Een paar keer ontmoette hij zijn broer Gust, die aalmoezenier was in Frankrijk. “Ik zal ze niet meer zien,” wist hij te vertellen over zijn familieleden. “Hij heeft het maar al te best geraden.” (*9)

Dood

“Het was aan den IJzer, als brancardier bij de eerste compagnie, derde bataljon van het negende linieregiment, dat hij te midden van de vreeselijke Octobergevechten en gedurende anderhalf jaar lang de volle maat van zijn heldenmoed zou toonen… Zijn dienstvaardigheid, minzaamheid, goedhartigheid en kalmte hadden hem de harten gewonnen van de jongens van zijn compagnie zoodanig dat hij wellicht de hoogst gewaardeerde persoon was van gansch zijn groep. De jongens hadden hem naar de gevaarlijkste punten zien ijlen onder hevige beschieting om hulp te brengen, om te verplegen, om te troosten, weg te brengen. Vele levens heeft hij gered terwijl hij edelmoedig het zijne ten pand stelde. De jongens noemden hem “meester” en zij kwamen tot hem als kinderen vol vereering en vertrouwen.” (*3)

“De oversten ook hadden zijn schitterende hoedanigheden op prijs gesteld. Hij werd op het dagorder van het leger vermeld om zich verscheidene keeren tijdens een vreeselijk bombardement in de verbindingsloopgraven begeven te hebben om daar gewonden en stervenden bij te staan en weg te halen. Korte tijd nadien werd hij op het slagveld korporaal-brancardier benoemd. Het Oorlogskruis en de Leopoldsorde konden op geen edeler borst prijken dan op de zijne.” (*3)

Emiel bracht zijn verlof vaak door in Kaaskerke, bij een schoenmaker. Die had een vrouw met korte benen. Ze was een dwerg. Lang na het beëindigen van de oorlog gingen Marie en haar dochters hen opzoeken. Ze werden hartelijk onthaald maar verstonden nauwelijks wat er gezegd werd. De secretaris van Kaaskerke kwam het dialect vertalen. (*4)

Enige dagen voor zijn dood was Emiel te biechten geweest en op 10 mei ging hij ter communie in de kerk van Alveringem. Daags voor zijn overlijden had Emiel tegen de schoenmaker gezegd dat hij een slecht voorgevoel had. Hij wist dat hij niet zou terugkeren. (*10)

Zijn vriend P.J. Cornelissen was bij hem in de nacht van 11 op 12 mei: “Sedert mei hebben wij eenen nieuwen secteur overgenomen. De Duitschen, die slechts eenige meters van ons liggen, beschieten onze loopgrachten met bommen van alle kaliber, wier moorddadige werking verschrikkelijk is. Den 12den mei moest onze compagnie de voorposten leveren. Den 11den ’s avonds hadden wij stand genomen. Den nacht brachten wij grootendeels door met klappen. Ik herinner mij nog hoe Emiel met liefde sprak van zijn teerbeminde vrouw en zijne lieve kinderen, want hij kwam juist een brief te ontvangen van Mr. De Bont of Bonte van Baarle-Hertog. Deze heer had nog met zijn vrouw gesproken eenige dagen voordien.” (*10)

“Den 12den, rond half vijf ’s morgens, vliegt de eerste bom de lucht in en met een helsch gekraak ontploft hij op eenige meters van onze loopgracht. We maken ons gereed om wat achteruit te trekken buiten bereik der bommen. Maar helaas! Een tweede bom valt juist voor onzen abri. Een plank wordt afgerukt en honderden scherven vliegen binnen. Emiel werd getroffen in het hart, viel ten gronde en ademde spraakloos nog eenige seconden; intusschentijd ontving hij de absolutie van E.H. Stassin alsook het Heilig Olijsel. De dood had haar werk verricht. Mijn andere vriend, René Moreau, werd ook getroffen en stierf een uur later. Wij lagen met zeven man in het abri. Drie ervan werden getroffen; Emiel en René doodelijk en een soldaat lichtelijk.” (*10)

“Hij stierf als martelaar in de beoefening zijner taak van liefde en opoffering, in volle borst door een bomscherf getroffen vóór Dixmuiden, het land der dood. Nog verhelderde na zijn verscheiden een glimlach zijn gelaat als ware hij heengegaan met de visie der onsterfelijkheid voor de oogen… Groot was de verslagenheid in de compagnie, waarin hij slechts vrienden telde en ontelbaar zijn de bewijzen van genegenheid die mij voor hem zijn aangeboden.” (*3)

“Onze dooden worden vervoerd gelijk de gekwetsten en op groote soldatenkerkhoven begraven in onze vrijgebleven dorpen, met muziek en kerkelijke plechtigheden. En onder den lijkdienst maken soldaten de haag nevens de doodkisten, helm op den kop en de gevelde bajonnet op ’t geweer.” (*1)

De brancardiers van zijn regiment legden een kroon neer op het graf van Emiel. Zijn Kempische collega-onderwijzers aan het front zorgden voor een Vlaams heldenhuldekruis met daarop de letters AVV en AVK: Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristus. (*10)

“Op 19 juni geschiedde te Zondereygen om elf uren een plechtige dienst opgedragen tot lafenis zijner ziel, waarin al de parochianen, een menigte kennissen en een groot getal onderwijzers tegenwoordig waren. Na de dienst werd er eene schone lijkrede uitgesproken die bij velen tranen deed vloeien. Ook te Baarle-Hertog werd diezelfde dag een plechtige dienst gedaan.” (*11)

Na de oorlog

Toen de oorlog voorbij was, waren er twee grote rondedansen op de straat ter hoogte van het schoolhuis: één met kinderen en een groep met boeren en boerinnen. Marie Van Dijck-Vermeiren deed niet mee. Er was voor haar dan ook weinig reden om te vieren. Toen kort na de oorlog een nieuwe onderwijzer werd aangesteld (Jos Van Dijck, de jongste broer van Emiel), ging Marie lesgeven bij de zusters. Na een tijdje werd haar plaats ingenomen door een zuster en verhuisde Marie Van Dijck-Vermeiren met haar twee dochtertjes naar haar moeder in Borgerhout. Ze werkte even bij een bank en vond daarna terug een plaats in het onderwijs. (*4)

Naast de kerk in Zondereigen werd door de Vlaamsche Oud-Strijdensbond (V.O.S.) een gedenkteken geplaatst met daarop de namen van drie gesneuvelden: Emiel Van Dijck, Frans Jespers en Louis Van den Heuvel. Beginjaren ’20 werd nog een twintigtal Hongaarse kinderen in Zondereigen opgenomen om aan te sterken. (*4)

Toen de militaire overheid alle Vlaamse zerken van het kerkhof in Adinkerke wou verwijderen, tekende Marie beroep aan. Tijdens een droom zag ze machines over het kerkhof rijden en werden zerken verbrijzeld. Grafschennis was dat! ’s Anderendaags reden ongeruste familieleden naar de kust om vast te stellen dat de nachtmerrie was uitgekomen. Het leger plaatste uniforme zerken, ongeacht de bezwaren van de nabestaanden. (*4)

Bronnen (aanwezig in het archief van onze Werkgroep Zondereigen):

*1: Oorlogsdagboek, pater Ladislas Segers.

*2: Bardenlied op Belgisch Leger, pater Ladislas Segers.

*3: Theo Strauven, lijkrede geschreven in Le Havre op 20 mei 1916, voorgelezen na de plechtige dienst in Zondereigen op 19 juni 1916, gepubliceerd in Baarl’s Nieuws- en Advertentieblad op 8 juli 1916.

*4: Interviews met Louise Van Dijck, 23 augustus en 19 september 2003.

*5: Een Eeuw Zondereigen, Herman Janssen e.a.

*6: Militair zakboekje van Emiel Van Dijck.

*7: Brief van Kring “Onder Ons” d.d. 24 april 1909.

*8: Zondereigen in de loop der tijden, pater Ladislas Segers.

*9: Ongedateerde brief van Gust Van Dijck aan zijn ouders.

*10: Brief van P.J. Cornelissen aan August Van Dijck d.d. 27 mei 1916.

*11: Brief van pastoor Ghysels van Baarle-Hertog aan Gust Van Dijck d.d. 11 juli 1916.

Scroll naar boven