Broeder Jan Boeren

Image
Aon de praot mee… Broeder Jan Boeren

“Ik heb altij nogal veul munne eige gang gegaan en da botste wel eens”

André Moors

Boxtel, 19 april 2006

Wie is Jan Boeren

Jan is geboren op 7 januari 1931 in Ulicoten in de ouderlijke boerderij aan de Maaykantsestraat 2. Hij is nu dus 75 jaar. In het gezin zijn zeven kinderen.
Jan is de oudste. Zijn twee broers en vier zussen leven gelukkig allemaal nog.
Vader Victor Boeren werd geboren op 24 februari 1887 op de Nieuwe Strumpt in Ulicoten. Hij overleed op 5 mei 1964.
Moeder Maria Bax kwam op 1 mei 1895 in Weelde ter wereld. Zij overleed enkele weken na haar man, op 27 mei 1964.
Jan is zijn hele arbeidzame leven in de weer geweest voor anderen. Daarvan was hij gedurende niet minder dan dertig jaar werkzaam als broeder in de missie. Eerst vijftien jaar in Belgisch Kongo. Daarna vijftien jaar in Madagaskar.
Tegenwoordig woont Jan tot zijn genoegen in Boxtel. Hij heeft daar een fraaie aanleunwoning, behorend bij zorgcomplex Molenweide.
Dat Jan kan praten als Brugman, is mij meer dan duidelijk geworden. Niet alleen over zijn werk in de missie. Ook over zijn hobby. Jan is namelijk een zeer begenadigd beeldhouwer. Maakte in zijn leven al prachtige beelden. Vooral sinds hij weer terug is van zijn werkzaamheden in de missie. Wij als Heemkundekring zijn op zo’n lid bijzonder trots. Zo trots, dat op de eerste zondag in augustus in ons Heemhuis een tentoonstelling met zijn werk wordt geopend.
Jan steekt niet onder stoelen of banken dat hij aan kanker lijdt. Het geloof in God en een goed Hiernamaals, geven hem echter enorm veel sterkte.

Jeugdherinneringen
Jan Boeren denkt nog vaak terug aan zijn jeugdjaren in Ulicoten. Eerder met nostalgische, dan met weemoed-gevoelens, zegt hij.
“Wij hoorden bij ons thuis bij den Maaykant. Mar den andere kant van de weg was de Hazenberg. We hadden thuis goed te eten. In die zin was er zeker gin armoede. Meestal was het wel een gezellig huishouden.”
Jan ging in Ulicoten naar de lagere school. “Ik was nie zonne uitblinker, denk ik. Het beste was ik in kletsen! Ik had nie zo veul aandacht. Was nog al gemakkelijk afgeleid. Tekenen dee ik het liefste. Het Heilig Hartbeeld versieren vond ik ok altij wel interessant. De wandelingen mee mister Verschuren ook. Rekenen kos ik nie goed. Thuis moest ik dan tafels leren, mar dè deed ik nie. Zat er daarom altijd mee te hannessen.”
In zijn jeugdjaren bleek al dat Jan erg handig was met technische dingen. Spelen na schooltijd deed hij met alles wat draaide en bewoog. Deed iets het niet, dan had Jan dat zo voor elkaar.
Als er kattekwaad uitgehaald moest worden, was Jan ook altijd present.
“Ik weet nog, mee Nieuwjaar gingen ze bij ons in Ulicoten Nieuwjaar zingen. We han een onderwijzer, de Kanter heette ie en die was dan nóóit thuis en deelde dan dus ook nooit centen uit. Dat vonden we mar niks. Voor, aan zijn tuin, had ie van die hekketjes. Die hadden we toen in een waai gedragen. Toen de school wir begon was ut wel fist ja. Ik heb toen veul strafregels moeten schrijven.”
Jan denkt ook nog vaak terug aan de Bollekens waar vroeger een kerkje stond. Een aantal jaren geleden restaureerde hij er nog de kruisweg, behorend bij de ná de oorlog gebouwde Bernarduskapel.
Jan vervolgt zijn levensverhaal.
“Ik was den oudste thuis. Werd door onze vaoder wel eens de baan opgestuurd, want hij was ook verzekeringsagent. Hagelverzekeringen deet ie bijveurbild. Ik weet nog dè onze vaoder mij geleerd had hoe ge maten moest opschrijven. Hoe dè ge roeien om moest rekenen naar hectaren. Da moest je dan door drie delen, geloof ik. Dan kreeg je aren, docht ik.
In de oorlogsjaren ben ik eigenlijk nie dikwijls bang geweest. In het begin en op het lest van den oorlog zaten de Duitsers in ons boerderij. Ik vond het eigenlijk allemaol wel interessant. Heel de boerderij zat wel vol scherven en zo. Tussen 2 oktober en 28 oktober 1944 hebben we altij in de schuilkelder gezeten. Het huishouwen van Jaon Willemsen uit het dorp zat ook bij ons in de schuilkelder. Het was net of we op kamp gingen. Ik zag het allemaal irder as spannend, dan as bedreigend.
Vanaf augustus 1944 tot aan de bevrijding van Ulicoten op 28 oktober 1944 zijn we nie mir in Ulicoten naar school gegaan. Een of twee dagen in de week heb ik toen in de hongerwinter op school gezeten bij de Broeders in Baol.

Jan wil graag priester worden
“Na de lagere school ben ik in Huijbergen naar de Mulo gegaan. Ik wist toen nog nie goed wa ik zou worden. Ik heb daar toch wel wa heimwee gehad. Janus Sprangers van Ulicoten zaat er ook. Elk trimester mochten we naar huis. Ik heb daar één jaar gezeten.
Het priester worden kwam bij mij opzetten. Broeder Gumaris uit Halsteren kwam wel eens bij de pastoor in Ulicoten. Hij zou veur mij wel eens een congregatie uitzoeken. Ik weet nog dat den broeder zee, in Boxtel dragen die paters een schone riem.
In de vakantie ben ik toen mee onze vaoder naar Boxtel gaan kijken. Kort daarna ben ik naar Boxtel gegaan. Ik was in dieën tijd virtien jaar en dan witte eigenlijk nog van niks.”
Ik vraag hem nog maar eens, wilde jij toen echt zelf ook al priester worden?
Jan: “Priester worden was wel zó iets verhevens in die tijd. Het werd je misschien ook wel een bietje aangepraat door de ouders. Het werd wel als ideaal gesteld. Uiteindelijk wilde ik dat zelf ook wel. Ik ging in Boxtel naar het gymnasium van de Congregatie van de Assumptionisten. Die zen in Nimes in Zuid-Frankrijk begonnen. Hun patrones was Maria ten Hemel Opgenomen.
In Boxtel droegen de paters een Augustijnenpij. Ik zat er mee zo’n honderd studenten.
Mar dè Latijn en Grieks, da ging toch eigenlijk nie goed! En da waren nou net de hoofdvakken. Ik zat aan mijn plafond.
In dieën tijd kochten ze bij ons thuis den irste tractor. Ik zou er bijna veur naar huis zijn gegaan.

Toen kwam ik in de puberteit. Van alles speult je dan door je kop. Ik begon ook aan meskes te denken. Ieder jaar was er in Boxtel een fancyfair. Heel veul roepingen gingen er dan verloren, want ze hadden een meske gezien. Ge mocht op het fancyfair overal aan mee doen. Mar briefkes schrijven naar meskes, da mocht niet!
Uiteindelijk besloot ik toch maar om gin priester te worden. Vooral vanwege het Grieks en Latijn. Later heb ik daar wel eens spijt van gehad. Mar ik dacht ook wel eens: Het is mar goed dat ik gin priester ben geworden. Ik zou dan unne pater zijn geworden, die altij wa onder unne auto zou hebben liggen rommelen en zo!
Ik vond het heel fijn dat ik mee een pater in het park en de serre mocht werken. Da dee ik graag. Ik heb er nog wa planten leren kennen en zo.
Ik voelde mij wel verbonden met de congregatie en voelde me er toch ook wel thuis.”

Na zes jaar opleiding in Boxtel vertrekt Jan naar het noviciaat in Halsteren. Hij is daar één jaar geweest.
“Ik heb het daar wel gemakkelijk gehad. Hoefde eigenlijk niks te leren. Ik moest me er voorbereiden op het kloosterleven. Daar heb ik heel veul geboetseerd, bijvoorbeeld het beeld van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee van Steenbergen.”

Jan wordt broeder-timmerman
“Na da jaar ben ik terug gegaan naar Boxtel voor een technische opleiding. Ik ben er ook naar de avondschool gegaan. Ik was er leerling van broeder Jozef, timmerman in de timmerij.
Na een jaar ging dieën broeder naar de missie en hij zei toen dat ik het wel voort kon doen. Ik weet nie hoe het kan, maar men zag mij toen al als een volleerd timmerman. Ik was toen een jaar of drieëntwintig. In Boxtel heb ik toen het nodige timmerwerk gedaan aan nieuwe klaslokalen en een slaapzaal, want er waren toen nog veul roepingen. Ook heb ik dakkapellen gerepareerd en nog veel meer. Ik heb daar toen veel geleerd door de theorie in de praktijk te brengen.
Alles bij mekaar heb ik nog dertien jaar in Nederland as timmerman voor de congregatie gewerkt. In Boxtel, in Steenbergen en in Bergeijk.
Bij de paters in Bergeijk huisden zelfs fraters in de liftkoker. De lift werkte nie, daarom hadden ze in de liftkoker op iedere verdieping een kamerke gemaakt. Op ene zolder was het zo kou dè ze het daar Siberië noemden. Op ene andere zolder heb ik toen ook kamers gemaakt. De bedoeling was er zestig te maken. Voor de leste klaar was, kwam de grote uittreding en toen waren er nie mir zoveul kamers nodig. Ik hai toen niks meer te doen.
Dat was het moment waarop ik naar de missie wou. Vroeger was er een periode dat ze de broeders nie lieten gaan, want ze hadden ze hier veul te hard nodig.
Op ene dag vroeg de provinciaal: de missie, is da niks veur jou? En toen schrok ik er toch wel van. Ik zeg, ik moet er toch eens over denken….….
Ik denk dat ik den andere dag terug ben gegaan en ik zeg tegen de provinciaal: ik doe het! Dè was toen in 1966.
Van de broeders en paters in de Kongo had ik al zoveul verhalen gehoord. De provinciaal schreef naar de Kongo en kreeg achtermekaor antwoord terug, dat het in orde was. Voor ik vertrokken ben, hebben ze in Ulicoten nog een fancyfair veur mij gehouwen.”

Jan gaat werken in Kongo
Vol goede moed stapt Jan op 6 april 1967 op het vliegtuig en landt in Oeganda, op het vliegveld Entebbe in de hoofdstad Kampala. Daar werd hij met een auto afgehaald.
“Op weg naar de Kongo hebben we toen nog bij paters geslapen. In da klooster kregen een andere broeder en ik avocados. De zuster die opgediend had, vroeg of het goed gesmaakt hai. Wij zeeën dat het héél lekker was gewiest. Dieën andere broeder had zijn avocados echter in zunne broekzak gestopt, want hij kende die avocados nie. Hij dacht natuurlijk, wa ge nie kent dè vreet-te nie!
Toen de zuster vroeg waar de pitten waren, zeet ie dat ie ze mee opgegeten had. De zuster moest ook lachen en wist wel hoe laat het was!
Van Entebbe tot aan de grens mee de Kongo was een tamelijk goeie weg. Daarna alleen mar slechte zandwegen mee veel keien.
Uiteindelijk kwam ik op de missiepost aan. Die lag op zo’n 2000 meter hoogte. Op de evenaar, mee uitzicht op de besneeuwde top van de Ruwenzori, meer dan 5000 meter hoog. Omdat wij zo hoog zaten, heb ik daar altij een fantastisch klimaat meegemaakt. De temperatuur was er het hele jaar door zo’n 25 graden. Alles was groen. Fantastisch!
De inwoners daar spraken Kiswahili. Daar kende ik niks van. Mee handen en voeten kwam ik er toch wel uit. Ik woonde mee een paar paters en ene broeder in Buniuka. Dieën broeder, waar ik voor werkte, bouwde houten carrosserieën voor vrachtwagens. Hij was echt unne sjacheleir. Hij was ook héél handig.
Op een dag kreeg ie opdracht om een paar honderd deuren te maken. Ik weet nie meer voor wie ze waren. Ik denk voor een hotel of zo. Hij had mar één pers. Ik zeg, dan maakte er toch nog een paar bij. Zo gezegd zo gedaan. Op ene dag maakten we wel honderd deuren.
In de werkplaats werkte ik altijd mee timmerlui uit de plaatselijke bevolking, Wanande. Er was geen enkele beveiliging op de machines. Op een gegeven moment verloor er eentje z’n hand. Voorzover als ik da kende, heb ik toen beveiliging nagemaakt.
Voor de kinderen was er ook een school.
Pigmeeën kwam ik nie zo veul mee in aanraking. Die zag ik wel eens als ge in het oerwoud hout ging halen. Als we bomen moesten kappen werd daar irst een steiger tegen gemaakt van wel tien meter hoog. Op die plak was de stam niet zo dik als van onderen, maar nog wel zo dik als ik groot ben. Die mannen kapten den boom mee een klein bijltje. Alles wat er omhenne stond knapte as luciferhoutjes af. Dat maakte een verschrikkelijk kabaal. Van apen en zo was ik nie bang. Ik had wel een hekel aan insecten. Ik heb daar mee gemaakt dat er tussen de huiskes in een dorp, heel veel antilopen rondliepen.
Ik weet ook nog, ik was bij mensen aan het meer die bezig waren mee vis bakken op een ton mee kiepengaas er op. De vis was klaar, ik wou hem opeten en der komt toch een grote maraboe aangevlogen. Wa deet ie? Hij pikte menne vis mee en weg was ie!

De timmerwerkplaats werkte best commerciëel. Alles wat er mee verdiend werd, wier gebruikt om kerken van te bouwen.
Na een jaar kwam ik in Kiondo terecht. De mensen woonden er in hutten van leem mee un dak van gras of van golfplaten.
Daar moest ik toen ook een kerk gaan bouwen. Dè was mijn eerste kerk die ik bouwde. Irst zijn we begonnen mee een steiger te bouwen. Daar een toren bovenop.Toen de dakspanten er tegen aan. Het was best een mooi ding. Vijf of zes honderd mensen konden er wel in. Alles werd betaald door dieën carrosseriemaker. We kregen ook giften.
Ik heb wel eens virtig kerken in een jaar gebouwd. Sommige tamelijk groot. Mar de meeste zo als vroeger hier veldschuren werden gebouwd.

Met het stamhoofd van daar kon ik goed overweg. Die deed werkelijk alles veur de missie. Hij liep altij mee unne grote rozenkrans om, lachte altijd. Hij had dan ook verschillende vrouwkes! Toen hij christen werd, moest hij afstand doen van zijn harem. Maar vanlieverlee hield hij ze toch aan! Hij had nog tegen de Belzen gevochten, zeet ie. Hij vertelde ook dat de Belgen in 1932 nog niet in zijn dorp waren. In de verte zagen ze echter rook en zeiden toen: die Belgen kunnen óók vuur maken. Dan zijn we eraan!
Na een paar jaar ben ik naar Butembo gegaan. Daar moest toen een huis gebouwd worden voor de paters. Toen heb ik daar mijn timmerij flink opgebouwd. Ik kocht later unne generator. Daardoor draaiden de machines voortaan op electriciteit.
Voor ik het vergeet te zeggen, mijn zus Julia zat als zuster ook in de Kongo, maar dan wel
op zo’n 1500 kilometer van mij vandaan. Ik ben bij haar twee keer op bezoek geweest en zij twee keer bij mij. Da was heel fijn.”

Moeilijke tijden
“Op het lest dat ik in de Kongo was, heb ik nog een beroerde tijd meegemaakt. Mobutu confisqueerde alles. Pakte zo gezegd alles af. Mee mijn machines ben ik toen nog verkast naar een andere missiepost.
Op een gegeven moment vertrouwde de congregatie-econoom mijn boekhouding nie. Ik zei nog, ik ben ok ginne beroepsboekhouder. Ik denk da ze ook vonden dat ik te zelfstandig was. Dieën econoom, die nog ginne stoel kon maken, vond dat ik mijn boekhouding op zijn manier moest inrichten. Ik vond hem nogal wantrouwig. Enfin, ze vonden het toch maar beter dat er een andere broeder kwam. Het was een Engelse broeder die ik nog ingewerkt heb.
Enfin, ik ben toen daar weggegaan. Ik vond da verschrikkelijk. Verzet hielp nie. Het was de slechtste tijd van mijn leven. Ik ben toen naar het klooster van ons in Rome gegaan. Daar was een pater die mij wel begreep. Die zei, Europa, dat is niks voor jou. As gij eens naar Madagaskar gingt.
Maar vóór dat ik daar naar toe ging, wier ik ziek. In Rome kreeg ik een trombosebeen en later in Nederland een darmperforatie. Toen heb ik een stoma gekregen. Heb toen twee jaar in Nederland gewiest. Was hier in Boxtel, lag dikwijls in het ziekenhuis en was ook wel eens in Ulicoten.
Toen ik weer opgeknapt was, ben ik in maart 1984 naar Madagaskar gegaan. Ik heb er ruim virtien jaar gewerkt in Tulear, een vissersstadje in het zuiden van Madagaskar.”

Vakanties in Nederland
Voor Jan verder gaat met zijn levensverhaal vraag ik hem of hij in die totaal dertig missiejaren ook wel eens naar Nederland ging voor een vakantie. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn.
“Eerst kwam ik om de vier jaar terug naar huis. Later om de drie, weer later om de twee jaar. Ik was dan een paar maanden thuis op vakantie.
Maar ik had wel een bietje den aard van ons moeder. Die zei altij, as gu ut zelf nie doet, dan is ut nie gedaan! Daarom ging ik ook altij wir graag terug naar de missie.
Als ik in de vakanties in Ulicoten was, buurte ik graag mee Jan van den Brandt van de Oude Strumpt. Gust van Dun was er ook altij bij. Na de leste mis ging er dan zo’n clubke naar het café van Kusters. Gust van Dun was de vriend van Jan van den Brandt en die kos het hartstikke mooi vertellen. Ze waren wè ouder as ik. Die twee bij mekaar, da was wel zo schoon!
Mee hullie ben ik nog eens naar Duitsland geweest. Ook pastoor van Haoperen was daar bij. Toen ze een groepsfoto han gemaakt, zee Gust tegen mij: die foto krijde gij. Laot hum daor mar aon die negers zien en zeg mar, dè zen allemaol boeren en dieë ene, da is unne pastoor!”

Madagaskar, helemaal anders dan Kongo
Als Jan vertelt van zijn ervaringen in Madagaskar, een enorm groot eiland voor de oost-kust van Afrika, blijkt dat dat eiland een heel andere wereld is dan Kongo.
Jan: “Het belangrijkste verschil met de Kongo is dat er een héél ander volk leeft, die een héél andere taal spreken. Het is een Aziatische taal. De gramatica zit héél anders in mekaar. De grond in Kongo was heel vruchtbaar. In het zuiden van Madagaskar waar ik zat, was het een woestijn. Ge snapt nie, dat er mensen leven kunnen. Ik zat wel vlak aan de zee. Dus die vissers hadden wel de kost. Het was een leuk volk. Heb ik best veul mee samengewerkt. Ik had er ook contact mee herdersvolk. Daar koste niks mee aanvangen. Het waren wel heel goeie nachtwakers. Die hielden hun kuddes koeien wel zó goed in de gaten.
Mar een meske van daar wou ginne man, die nie un paar koeien had gestolen. Want dan pas was je in de ogen van die meskes een vent.”

Jan verschaft werk aan 90 timmerlui
“Van lieverlee ben ik daar ook begonnen mee een timmerwerkplaats. In het begin had ik niks. In een kleine werkplaats stond een ouwe combinatiemachine. Ik vroeg aan de provinciaal of ik da ding nie mocht hebben. Hij vond het goed. Ik heb hum wat opgeknapt en ik kon aan de gang.
Ik stond mee da ding vlak voor de deur van de bisschop. In de middag deed ie zijn siësta en omdat da ding nogal veel herrie maakte, mos ik er weg. Ondertussen had ik al een circelzaag in mekaar gezet. En ik kreeg een boormachine en meer van da spul. Het werkplaatske wier al rap te klein. Toen bouwde ik een grote hal van wel 12 bij 25 meter en daar kwamen al die machines en de hele ratteplan in te staan. We draaiden al vlug as een tierelier.
Mee de mannen die bij mij werkten, had ik veul plezier. Er waren veul jonge mannen bij. Dikwijls studenten. Werken hadden ze nog nooit gedaan, maar ze waren niet te beroerd om der handen uit de mouwen te steken. Dat is een mentaliteitsverschil mee de Kongo. Daar zouden studenten dat niet gedaan hebben. Maar hoe dan ook, in Madagaskar verdiende ik mee het timmerwerk een mooie cent.

Er werkten op een gegeven moment wel negentig man bij mij in de timmerij en wel zestig op de bouw. Tegenover ons was een privé-kliniek. Ik heb toen mee de directeur geregeld dat mijn arbeiders mee hullie vrouwen en kinderen voor een vast bedrag per jaar verzorgd konden worden. Da was fantastisch.
In Madagaskar hebben we heel veul schoolbanken gemaakt. Ook ramen, deuren en kasten. Bij die werkplaats had ik een kamerke gebouwd, later een keukentje er bij en op den duur bleef ik daar slapen. Mar mee dieën bisschop die mij toen wegjoeg voor zijn deur, kreeg ik het op den duur aan de stok. Mar ja, ook die had van timmeren geen verstand!”

Mot met de bisschop
“Ge gelooft het niet, ik had iedere dag drie grote containers krullen. We hadden drie freestafels en schaafmachines. Wij zaten aan de ingang van de stad. De houtleveranciers kwamen het eerst bij ons aan. Als da gin goei hout was, dan zei ik, da moet ik nie hebben hè. Maar was het hout goed, dan was ik de concurentie verderop in de stad voor.
Zoals gezegd, we maakten veel schoolbanken. Ook kasten, bureaus, deuren en zo
Mar die houtkrullen zaten mij dwars. Ik dacht, daar moet ik toch iets mee kunnen doen. Ik dacht, als ik er toch eens stenen mee kan bakken. Toen ik in Ulicoten op vakantie was ben ik mee de Smet uit Minderhout nog gaan kijken naar tweedehands steenbakkerijmachines. Ik heb toen geprobeerd om met die krullen te stoken. Mee een heel klein elcetriciteitsoventje heb ik proeven gedaan. Dan witte op een gegeven moment hoeveel zand dat je voor de stenen toe moet voegen. En ook welke temperatuur dè ge moet stoken.
Ik moest toen een semenarie gaan bouwen. Liefst 3000m2 meter onder de kap. Dat is nogal wat hè.
Om dat steenbakkerijproject te starten, had ik wa geld bij mekaar. Mar ja, de bisschop zei gin ja en gin nee. Hij vond dat ik voor da project te oud was. En toen was het gedaan.
Op een gegeven moment, ik computerde toen al, was hij op bezoek bij de paus en toen stuurde ik hem een e-mail. Toen was ie helemaal beledigd! Ik had een audiëntie moeten vragen. Met de provinciaal, een Fransman, kon ik hartstikke goed overweg. Maar met dieën bisschop..….
Uiteindelijk moest ik weg. En dat deed mij heel veul zeer.”

Jan probeert hier zijn draai te vinden
Na het vertek uit Madagaskar komt Jan weer in Boxtel terecht. Hij komt er in contact met zuster Schrama en pater Andriessen.
Jan: ”Die zeiden dat het beter was als ik op mijn eigen ging wonen. Toen ik bij de geminte Boxtel ging informeren naar een woning, zeiden ze dat er 300 gegadigden waren voor 100 woningen per jaar. Ik zeg, dan kan ik net zo goed de grens over gaan. Daar waren ze het wel mee eens. Maar ja, vind maar eens een woning. Ietske later ben ik dan toch, voor ik definitief in Boxtel ging wonen, in Weelde terecht gekomen. De provinciaal kwam daar kijken naar een leegstaand huis. Hij vond het goed.”

Prachtig beeldhouwwerk
Beeldhouwen, dat is vanaf dan de grote passie van Jan. In het zorgcomplex staan enkele prachtige grote en ook kleine beelden die Jan heeft gemaakt. Nu ik een gedeelte van zijn werk heb kunnen zien, weet ik het zeker: Jan is een natuurtalent! De tentoonstelling in het Heemhuis wordt zeer de moeite waard!
Jan legt uit: ”Ook in Madagaskar maakte ik al beelden en kruisbeelden. Eigenlijk zat het er al in toen ik nog klein was. Ik was virtien toen ik de eerste beeldjes maakte. Mijn vaoder maakte toen klompen. Zo’n beeldje als nou op de schouw in het Heemhuis staat, heb ik ook nagemaakt. Dè heeft nou ons Liesje. Toen ik Wim Geerts eens in Breda zag, zei ik hem: ik zou best de kruisweg bij de Bernarduskapel willen restaureren. Efkes later kwam onze Herman in het kerkbestuur. Da hielp ook nog wat. Zo is het zachtjes begonnen. Aan de lessenaar in de kerk van Ulicoten heb ik ook lang gewerkt. De gevouwen handen en de handpaal in Ulicoten heb ik ook gemaakt.”
Een door hem gemaakt Mariabeeld, werkelijk schitterend, staat in de Vredeskerk van Steenbergen. In Boxtel in zijn kamer en elders in het zorgcentrum, staan ook nog een paar topstukken. Kijk maar eens naar de foto’s.
Met de witte beeltenis in zithouding (van beton), een korenmaaier, wil Jan terugkijken op het verleden. Je moet respect hebben voor je voorouders. Ons leven van nu is voortgekomen uit het leven van toen. Wat we nu kunnen is in feite te danken aan de mensen van toen.
Op de foto waarop Jan naast een naar buiten kijkend beeld staat, heeft hij St. Augustinus (Heilige Vader) gestalte gegeven uit een stuk eikenhout. Hij gaat denkend de nieuwe toekomst van geloof tegemoet. De toekomst is voor een mens altijd wat onduidelijk, maar Augustinus durft er toch besluitvaardig en nadenkend naar toe te gaan.

Terugblik op zijn leven
“Als ik terug kijk op mijn leven, sta ik daar wel eens dubbel in. Op sommige plakken moesten ze mij nie. Ik heb altij nogal veul munne eige gang gegaan en da botste wel eens. Het is nou eenmaal zo, ik zit er overal kort tegen aan wat ge wel moogt en nie moogt. Ik heb dikwijls dingen nie gevraagd, maar gewoon gedaan. Mijn hele leven lang al.
Ik wou altij veel goei werk doen. Toen ik naar de missie ging dacht ik, ik wil héél de wereld bekeren, mee de omstreken er bij. Ik heb de mensen geleerd op eigen benen te staan. Hun kost te verdienen. Al mee al kijk ik tevreden terug op mijn leven. Ja, ik ben een contente mens.”

Zijn toekomstbeeld
Jan wil nog graag een aantal jaren op deze aardbol zijn. Heeft absoluut geen schrik van de dood, als het, zoals hij zegt, maar niet zeer doet. Hij wil nog een tijd graag verder gaan met zijn grote hobby, het beeldhouwen. Jan is ook heel erg blij met zijn scootmobiel. Hij is daardoor meer mobiel en hoopt nu vaker in Baarle en Ulicoten te komen. En al helemaal als ‘zijn’ tentoonstelling op de eerste zondag van augustus in het Heemhuis wordt geopend. “Ja, daar kijk ik naar uit. Iedere kunstenaar maakt toch dingen om te laten zien!”
Jan steekt echter niet onder stoelen of banken dat hij kanker heeft. Het is begonnen met prostaatkanker. Deze is later uitgezaaid naar botten en lymfklieren. Hij ziet het als een ouderdomskwaal. “Weet je, bijna alle mensen van mijn leeftijd hebben wat. Aan het hart of iets anders. Ik heb eigenlijk een heel goei hart. Wacht, ik heb wel eens last van opvliegers, net als vrouwen. Maar dat komt omda ik vrouwelijke hormonen krijg toegediend voor mijn prostaat!
Ja, ik heb het inmiddels een bietje uitgefilosofeerd. Wij kunnen nou denken zoals een mens dat doet. Dat zit in onze hersens vast. Maar het Leven blijft en dat schrijf ik bewust met een hoofdletter hoor! Hoe het Leven later is, weet ik niet. Maar er is absoluut een Hiernamaals. God is het Leven en God kent geen tijd. Dat stelt mij gerust.”

Afscheid
Bijna een volle dag waren Antoon van Tuijl en ik in Boxtel bij Jan. We hebben veel gelachen, lekker gegeten, gezellig gebuurt en genoten van enkele door hem gemaakte beelden.
Jan, het was fantastisch om bij jou te zijn. Namens alle leden van onze Heemkundekring wensen wij je het allerbeste. Vooral hopen we dat je ziekte beheersbaar blijft. Ga door met je beeldhouwkunst.
Zal ik je eens iets verklappen: ik weet zeker dat héél veel leden aanwezig zullen zijn in het Heemhuis op de eerste zondag van augustus bij de opening van jouw tentoonstelling.
Tot dan Jan! Het ga je goed!

Broeder Jan Boeren overleed op 3 mei 2007

Scroll naar boven