To Mathijssen-Simons

To Mathijsen Simons vierkant
Aon de praot mee…To Mathijssen-Simons

’t Was hard werken maar ik deej ’t gèère genoeg...

Aon de praot mee…. To Mathijsen-Simons

ANTOON VAN TUIJL

Op een winterse dag in het nog jonge nieuwe jaar begeef ik me naar Loveren om ‘aon de praot’ te raken. Bij de voordeur waar een enclavegrens doorheen loopt, kies ik de de linker deurbel waarbij huisnummer 2 met een Belgisch vlaggetje tegen de muur zit. To Mathijsen doet open en even later zitten we aan de tafel in de ruime, helder lichte woonkeuken. Er hangen een schilderij en een prent van haar oude huis aan de muur. We raken goed aan de praat. Daar hoef je To niet voor aan te moedigen!

Wie is To Mathijsen?
Zij wordt geboren op 24 april 1932 en krijgt de doopnamen Catharina, Maria, Cornelia. Haar vader is Gustaaf Maria Simons (geb. 4 april 1890) en haar moeder is Elisabeth Braspenning (geb. 22 februari 1904). Deze ouders krijgen zes kinderen. To heeft twee broers en drie zussen. Een van haar broers is intussen overleden. De familie woont aan het plein van Loveren, recht tegenover haar huidige woning. “Ik ben als Nederlandse geboren”, zegt To, voordat ik er naar kan vragen. In Baarle weet je dat nooit! Haar ouders verdienen de kost met een boerderij, een gemengd bedrijf.
To kijkt tevreden terug op haar vroegste jeugdjaren.

Ook aan haar lagere schooltijd bewaart ze goede herinneringen. Ze zat op de bewaarschool bij zuster Emmanuel, die heel veel Nassause kinderen onder haar hoede gehad heeft. Ook in de basisschoolklassen kreeg ze les van heel goede zusters. “Maar d’r was ‘r ook een, dè waar een héél kaoi,” zegt To en laat daarbij haar stemvolume dalen. “Die kon héél kaod worre! D’r was ene keer een mèske vervelend. Dè moest van de zuster aachter in de klas gaon zitten, maar dè deej ’t nie. De zuster viet ‘r in de’r kraog en ze waren zóó aachter in’t lokaol. De opgezette vogels die daor in een vitrinekast stonnen, verschoten d’r van. Maar jao, het glas van die kast vloog dan ook aon scherven. Het mèske moest flink meej heuren haorbos schudden om er al de scherfkes uit te krèègen. Wij schrokken daor wel van,” weet To nog. “Zoiets blèft oe bij!” Het kind is wel naar de dokter geweest, want het had een aantal bloedende wonden van de vallende scherven. Geen prettige herinnering. To weet ook nog goed – en dat vond ze altijd heel fijn – hoe ze op weg naar school een vriendinneke bij Van Gompel ophaalde in het Blommestraotje (Burgemeester Van Gilsestraat. Red.) en verderop ook nog een. Samen liepen ze dan naar de Nieuwstraat, gingen langs het klooster van de zusters Dominicanessen, want de Gerardus Majella meisjesschool stond achter het klooster. (Later stond er de Amrobank. Nu vestigt begrafenisondernemer Creemers zich daar. Red.).

Angstige tijd
Wanneer we de oorlog aanroeren, blijkt To nog altijd zeer onder de indruk van de meidagen in 1940. Ze ziet nog steeds voor zich hoe onvoorstelbaar veel Duitse soldaten op Loveren aankomen. Lange rijen paarden met allerlei soorten karren en wagens en zóveel soldaten. Er is ook een keukenwagen bij. Die is de hele dag blijkbaar nog niet gebruikt. De mensen van Loveren ondervinden dezelfde dag dat veel van die soldaten honger hebben. Bij Simons zijn ze nauwelijks binnen of ze plukken een gerookte ham uit de schouw en zijn ermee weg. Op andere plaatsen vangen ze kippen. Ook worden er eieren geraapt waar die te vinden zijn. Nu komt de kok bij zijn keukenwagen in actie om alles wat de soldaten bijeen gescharreld hebben te bakken en te braden.
Tijdens de bezettingsjaren blijft het aanvankelijk, naar haar ervaring, vrij rustig. Maar eind 1942 breken er voor haar toch benarde tijden aan. In korte tijd worden er veel Baarlenaren, vooral schoolkinderen, ernstig ziek. Er heerst difterie! To raakt ook besmet en belandt in het ziekenhuis in Tilburg. Met de taxi van Leijten uit Ulicoten wordt ze weggebracht. Eerst komt ze geïsoleerd te liggen en komt later op een zaal terecht in een reeks barakken. Overdag wordt de volledig glazen wand van de zaal opengeschoven. Men denkt dat de buitenlucht de zieken goed zal doen. Van eind oktober tot begin januari verblijft To in het ziekenhuis. Haar vader komt met enige regelmaat op de fiets naar Tilburg. Die mag zijn dochter zien vanachter een hek op enkele meters afstand. Men is heel bang voor het doorgeven van de besmetting. Moeder Simons kan al die tijd maar twee keer op bezoek komen. De fietstocht naar Tilburg en terug is teveel voor haar daar ze in verwachting is. Achteraf blijkt dat de onderwijzeressen Toos en Tini Schobbers drager geweest moeten zijn van de ziekte. Zonder er zelf last van te hebben, gaven ze de vervelende kwaal ongewild door aan een aantal kinderen. “Niemand wist waar het vandaon kwaam en een remedie was er ook nie,“ zegt To. Ze heeft het er goed vanaf gebracht, dat wel.

Dit is niet de enige onderbreking in haar lagere schooltijd. De Duitsers hebben namelijk de meisjesschool gevorderd. Het onderwijs ligt tijdelijk stil. De zusters vinden alleen in de zomer een oplossing. Dan loopt het vee buiten. De boeren zijn gewend de stallen dan goed schoon te maken. Daarin kunnen de zusters enkele klassen inrichten. Ze mogen van de Duitsers hun schoolspullen verhuizen. Zo wordt school gedaan bij de families Kuijpers, Braspenning en bij Mathijsen.

Nog meer spanning ontstaat er naarmate de tijd vordert. Er komt een periode dat jongens en mannen zich moeten melden om te gaan werken in Duitsland. Ook Jef komt daarvoor in aanmerking. Die heeft daar geen zin in. Samen met een paar anderen bouwt hij een schuilplaats hoog in de schuur. Daar kruipen ze weg, wanneer de vervelende Duitser ‘Ferdinandje’ zijn ronde doet. To is maar wat blij dat ze Jef nooit weggestuurd hebben. Zij heeft een Baarlenaar die wel in Duitsland werkte, zien terugkomen in Baarle. Je kon heel goed zien dat hij heel hard had moeten werken en slecht te eten kreeg, weet zij zich nog goed te herinneren.
Radio luisteren wordt door de bezetter streng verboden. De toestellen moeten zelfs ingeleverd worden. Bij Mathijsen houden ze er toch een achter. Heel de buurt komt er luisteren, vooral na de landingen in Normandië. Iedereen volgt met spanning de vorderingen die de geallieerden maken bij het terugdringen van de Duitsers. “Toen de bevrijders in de buurt van Antwerpen waren, konden wij ‘den oorlog’ hier horen. Daar klonken harde doffe dreunen,” vertelt To. Eind september 1944 bereiken de bevrijders Merksplas en Zondereigen. Nu breekt er een angstige tijd aan. Pa Simons graaft een schuilkelder naast het huis. Hij bedekt de aarden binnenkant met strobalen, legt er palen, takkenbossen en stro overheen. Daar komt nog een laag zand over. Het hele gezin heeft daar meerdere keren gebruik van moeten maken.
Wanneer ze daarin tijdens een beschieting weer veiligheid zoeken, raakt een granaat het huis en de muur valt precies op de schuilkelder. Het luik om in en uit te gaan is versperd. Ze kunnen er niet uit! Dat zijn angstige momenten. Buren ruimen het puin weg, waardoor ze naar buiten kunnen.
Het front stagneert in Baarle. To weet nog goed dat de mensen niet begrepen waarom het allemaal zo lang duurde en heeft nog veel herinneringen aan deze beroerde periode.
Wanneer de Polen en Engelsen na ruim drie weken hun opmars voortzetten, denkt iedereen dat er nu dan toch vrede en veiligheid zal zijn. Dat is niet zo. Na de wekenlange beschietingen over en weer, volgen nu de V-1’s en de V-2’s. Die zijn zo verraderlijk. Er is er eens een gevallen even voorbij Loveren. De hele buurt trilde en dreunde. To was toen juist in de winkel van Bakker Remeijsen. “Op zo’n moment vloog iedereen de kelder in, waar ge ook waart,” weet To nog.
(August Klaasen, ook bewoner van Loveren, schreef een dagboek tijdens de bevrijdingsperiode. Zijn relaas staat in de vorige en in deze Van Wirskaante. Red.)

Aan het werk
Met leren heeft de jonge To weinig moeite en ze wil best graag verder leren na de lagere school. Maar dat zit er niet in! Haar moeder wordt ernstig ziek als To goed en wel dertien jaar is. Ze moet aan het werk, want thuis is er het gezin dat veel zorg vraagt en op de boerderij is ook altijd werk. Er wordt dus niet gedacht aan doorleren. To doet het huishouden, maar mag tot haar vreugde wel af en toe een dag naar school, waar zuster Gaudia kook- en naailessen geeft. Die komen voor To heel goed van pas. Intussen is het gezin Simons verhuisd naar de overkant van het plein.

Ze weet nog goed dat ze hard moest werken. Behalve in het eigen gezin, gaat ze ook regelmatig helpen bij de bij de oude tantes die nog in haar geboortehuis wonen. Er komt heel wat kijken bij zo’n dubbel huishouden. Ze herinnert zich ook nog haar vele tochten naar Groot Bedaf. Daar woonde toen een tante die ook wel hulp kon gebruiken, vooral als er weer een kleine kwam. Ze gaat er op de fiets naar toe. “De baon naor Bedaf was toen nog een zandweg. Die was dikwijls heel modderig. Aon de kaant lag een heel smal streepke waar ge moest fietsen.” Met haar handen wijst ze een breedte van amper twintig centimeter. “En ’t kon daor zó donker zèèn…. Jao, ’t was hard werken, maar ik deej ’t gèère genoeg!”

Buren
Naast de boerderij van de familie Simons staat het grote huis dat vroeger ‘Herberg De Zwaan’ was. In de jonge jaren van To woont daar de familie Mathijsen.

Een van de zonen heet Jef. Hij is zo’n tien jaar ouder als To. Jef laat zich tegen haar ouders eens ontvallen: “Gullie hè’t daor toch wel een schoon poppeke in huis.” “Maar we hadden verder niks,” haast To zich te zeggen. Zij kennen elkaar zoals alle jongelui van Loveren elkaar kennen. To komt regelmatig wel eens bij Jef in huis. “Ge moet er wel ‘ns wat haolen of brengen, zoals dè onder buren gebeurt,” verklaart To.
Jef blijkt enkele jaren later zijn ‘schoon poppeke’ niet vergeten te zijn. Ze ontmoeten elkaar vaker en bewuster en krijgen verkering. Jonge geliefden krijgen weinig vrijheid in die tijd. Uitgaan…? Alleen bij de kermis mogen ze samen in Zaal Olympia en bij Klaasen in de Kapelstraat gaan dansen. “Om tien uur wieren we terug thuis verwaacht en ge moest nie proberen om vijf minuten laoter aon te komen,“ herinnert To zich maar al te goed. Jef brengt haar netjes thuis, begroet haar ouders en neemt in de gang afscheid van To. Dat mag niet te lang duren! Al gauw wordt er geroepen of “dè daor onderhaand gedaon is.” Ze zucht eens diep. “A’s ge dè toch vergelijkt mee de jeugd van vandaog. Wè wieren we toch strak gehouwen!”

In het gezin van Jef verandert in vrij korte tijd heel wat. Moeder Mathijsen overlijdt. Broer Jan trouwt en verlaat de ouderlijke woning. Boerke Mathijsen, de vader van Jef overlijdt in 1952 en een jaar later trouwt zus Wies. Zij verhuist naar Antwerpen en broer Kees gaat met haar mee. Intussen heeft Jef de boerderij overgenomen.
To en Jef zijn er aan toe om trouwplannen te maken. Dan moet er toch iets geregeld worden, want ze zijn familie van elkaar. Jef en de moeder van To zijn neef en nicht. Ze krijgen dispensatie. Op 18 november in 1953 trouwen ze. Een maand later dan schoonzus Wies. Tegen de gebruiken van die tijd in draagt die een witte trouwjurk. “Ik vond die zó schoon…” en zo komt het dat ook To in het wit trouwt.

Vanaf nu woont To in het huis met de twee huisnummers. Aan werk is er geen gebrek. Ook hier verzorgt To het eigen huishouden en steekt ze de handen uit de mouwen op de boerderij. Ze weet nog als de dag van gisteren hoe ze – als de koeien buiten lopen – ’s morgens in alle vroegte mee gaat melken. Net als veel boeren, hebben ook zij hun gronden verspreid liggen. Voor hun weiden moeten ze helemaal naar de ‘Baol Haai’, een eind ten zuiden van Ulicoten. Ze schaffen al vrij vroeg een auto aan, maar daarmee rijden ze meerdere keren vast. De zandwegen zijn in natte perioden ook zo slecht. De koeien vormen het belangrijkste deel van de boerderij, maar ze gaan ook varkens houden. “Ge doet alles om ’t inkomen wè te verhogen,“ zegt To. Dat is nodig ook, want er komen mondjes bij die mee gaan eten. In de loop der jaren worden er namelijk kinderen geboren, vier in getal. To is er heel gelukkig mee en kan al het extra werk met haar nijvere handen aan. Het gezin groeit ook nog doordat Kees, een van de broers van Jef, in de grote stad Antwerpen niet kan aarden. Hij keert terug naar Loveren en wordt opgenomen in het jonge gezin. Verschillende jaren werkt hij mee op de boerderij. “De kinderen hebben heel gèère meej hem te doen. Hij kan daar goed mee overweg,” zegt To.

Ze weet nog dat ze vaak is gaan melken met de auto. De melkkannen gaan dan achterin en de twee oudste kinderen zitten daar bovenop. Oma zorgt intussen voor de twee kleintjes. To weet altijd oplossingen te vinden. Het gezin groeide ook nog doordat Kees, een van de broers van Jef, in de grote stad Antwerpen niet kon aarden. Hij keerde terug naar Loveren en werd opgenomen in het jonge gezin. Verschillende jaren heeft hij goed meegewerkt op de boerderij. De kinderen hadden heel graag met hem te doen. Hij kon daar uitstekend mee overweg.
Maar niet alles zit mee. Niemand kan vermoeden dat de man ziek wordt en in een periode van zeven jaar steeds meer verzorging nodig heeft. “Ik weet heel goed wat mantelzorg is,“ zegt To veel betekenend.

Ge moet door
Het noodlot heeft nog meer op zijn programma. Zo’n vijfentwintig jaar geleden slaat het genadeloos toe. Terwijl To nog een karwei af maakt in de stal, is Jef in de weer met het klaarmaken van de tafel voor een broodmaaltijd. Hij zet de koffiepot op tafel en zakt in elkaar. To, juist binnen, weet dat hij niet meer te redden is. Wat een slag! De kinderen zijn alle vier al de deur uit. Zij staat er alleen voor.
Gelukkig woont haar zoon Dré in het andere deel van het huis. Daardoor heeft To niet zo sterk het gevoel alleen te zijn, maar toch. Er moet zoveel geregeld worden en bovendien…, de varkens willen eten en de koeien moeten gemolken worden. Wanneer To zegt: “Ge móet door!” hoor ik in haar stem de wilskracht waarmee ze ook werkelijk door gegaan is.
Geleidelijk begint ze de boerderij af te bouwen. Het melkvee doet ze eerst van de hand. Dat scheelt al heel veel werk.

Met stukjes en beetjes
Natuurlijk ben ik heel benieuwd hoe To het ervaart om in zo’n historisch pand te wonen. Zij probeert een en ander in volgorde te vertellen. Dat het huis al heel oud is, weet ze wel. Maar als het over vroegere bewoners gaat, dan gaat haar geheugen terug naar Toontje Nijssen. Die is rond 1900 de eigenaar van ‘Herberg De Zwaan’. Hij heeft ook een kleine brouwerij. Daarin is veel water nodig. De waterputten zijn nog altijd op het erf aanwezig. Bovendien drijft hij een boerderij. Boerke Mathijsen – zo noemen ze de vader van Jef, zegt To – komt in 1915 vanuit Galder-Strijbeek naar Baarle en koopt de herberg met aanhorigheden. Al vrij snel sluit hij het café. Hij vindt het maar niks dat er ’s avonds een paar mannen langzaam zat zitten te worden. Pa Mathijsen moet dan tot laat naar hun gezever gaan zitten luisteren, terwijl ’s morgens al weer vroeg de wekker gaat, omdat er gemolken moet worden. Dat is hij beu! Na eeuwen is het gedaan met de herberg. Pa steekt zijn energie in de boerderij die zoon Jef later overneemt.

To denkt dat de ouders van Jef vooral aandacht hadden voor het boerenwerk. Daardoor zijn ze bijna hele dagen buiten bezig. Ze wonen eigenlijk hoofdzakelijk in een kleine aanbouw. De rest van het grote huis krijgt weinig aandacht en raakt zelfs in verval. Zoals eerder gemeld, overlijdt in 1952 Boerke Mathijsen. Na hun huwelijk wonen Jef en To in het grote huis. Ook zij huizen vooral in de aanbouw. De woonkwaliteit verbeteren is voorlopig niet aan de orde. Het goed op gang brengen van de boerderij gaat voor. Maar na zo’n jaar of tien beginnen Jef en To met het opknappen van hun huis. Dat kan alleen met mondjesmaat, want al het geld dat ervoor nodig is, moet eerst wel verdiend worden. In de loop der jaren slagen zij er in met stukjes en beetjes het hele huis te verbeteren en leefbaarder te maken. Het pand is groot genoeg om het te splitsen in twee woningen. “De verhuur van het Hollandse deel gaf ons toch wat extra inkomsten. Dè was welkom,” zegt To.
Zij herinnert zich nog goed dat er op de bovenverdieping een aantal bedsteden was. Die herinnerden aan het vroegere logement. De tussenwanden waren gemaakt van een soort vlechtwerk van takken en daar was een mengsel van leem, kalk en varkenshaar tegenaan gesmeerd. “Die muurkes waren overal aan het scheuren en brokkelen en dè gaaf zoveel rommel en stof, dè wij ze afgebroken en opgeruimd hebben,” verklaart To.
Zowel het Nederlandse als het Belgische deel van het huis zijn geregistreerd als monument. “Dè ’s allemaol heel mooi,” zegt To. “Daor horen heel veul regels bij. Ge moogt veul meer nie als wel! Wij hebben veel verbeteringen aangebracht maar nooit een cent vergoeding gekregen. Wij vroegen die ook nie! Maar d’r is ook nooit gereclameerd!” Ze kijkt er een beetje ondeugend bij…

Loveren kermis
In de jaren vijftig van de vorige eeuw doet burgemeester De Grauw van Baarle-Nassau pogingen om Loveren wat meer leven in te blazen. De gemeente legt op het plein een hertenkamp aan. Stan Braspenning – bewoner van Loveren – verzorgt de dieren. Later gaat gemeentearbeider Bartje Hereijgers dat doen.

Loveren krijgt een eigen ‘kermis’. De organisatoren willen graag een grote tent plaatsen om droog te blijven bij bepaalde activiteiten en om te kunnen dansen. Blijkbaar mag die tent niet op ‘Hollandse grond’ staan. “Zet ze dan maar op onzen Belse werft,“ zeggen Jef en To. Zoiets kan in Baarle. De Grauw wil nog meer. Hij komt een keer koffie drinken en vraagt aan Jef of die er iets voor voelt om weer een café te beginnen. De burgervader ziet dat helemaal zitten en denkt al aan groepen toeristen die Loveren bezoeken. Er zou achter ook nog een mooie speeltuin voor de kinderen moeten komen. Ja ja, dit zou hij heel mooi vinden voor Baarle. Jef is boer in hart en nieren. Met een knipoog zegt hij: “Als ik daoraon begin, ben ik over een jaor m’n vrouw kwèèt.” Er komt dus geen café.

Ruhe, Hugo, Christina en Albrecht
To weet nog dat ze lang geleden eens een onderzoeker op bezoek kreeg. Dat was de heer Ruhe, voormalig huisarts uit Hilvarenbeek, die studie deed naar bepaalde typen Kempische huizen. De voormalige De Zwaan voldoet aan de kenmerken. Hij doorkruist het hele huis, meet alles op en maakt tekeningen van de dakconstructie. Wat later krijgt ze een boek van de man, waarin haar huis beschreven staat. Daarbij is zelfs de Commissaris van de Koningin aanwezig.
(Dit betreft het boek: ‘Het dorpswoonhuis in de Kempen’ van Dr. H. Ruhe, 1980. Het is in Bidoc van Amalia aanwezig. Red.).

Het is To ook bekend dat er in het verleden enkele beroemde mensen in Herberg De Zwaan gelogeerd hebben. Zo kent zij bijvoorbeeld het verhaal van Hugo de Groot.

Die heeft volgens de overlevering in dit huis overnacht na zijn vlucht in een boekenkist uit slot Loevestein. Dit is nooit glashard bewezen. Pater Ed Loffeld – historicus en medeoprichter van Amalia – heeft deze zaak grondig onderzocht. Hij maakt aannemelijk dat Hugo de Groot op 22 maart 1621, na zijn ontsnapping naar Gorinchem reist en dan via Waalwijk en Tilburg naar Baarle weet te komen. De nacht van 22 op 23 maart brengt hij door in deze herberg op Loveren. Dan reist hij door naar Antwerpen. “Dit heeft allemaal in Ons Weekblad gestaan,” weet To nog.
In 1654 logeert ook koningin Christina van Zweden (1626-1689) in De Zwaan op Loveren. Zij heeft zeer waarschijnlijk haar vluchtroute gekregen van Hugo de Groot, die na zijn ontsnapping een tijd secretaris was aan haar hof.

Er is nog een beroemdheid in Herberg De Zwaan geweest. Het gaat om Albrecht Dürer (1471-1528). “Nee, ik geloof nie dè ik dieje naom ooit gehoord heb,“ zegt To. Dürer is een heel beroemde en veelzijdige Duitse kunstenaar die tekende en schilderde. Ook maakte hij houtsneden en gravures. Door de tijdens zijn leven uitgevonden drukkunst, kenden zijn houtsneden en gravures een snelle verspreiding. Iedereen kent zijn prent met de biddende handen.

In de jaren 1520 en 1521 maakt Dürer een rondreis door de toenmalige Bourgondische Nederlanden. In elke plaats waar hij verblijft, maakt hij een tekening. Via Den Bosch, Oisterwijk en Tilburg, doet hij ook Baarle aan. Hij wil in Herberg De Zwaan blijven logeren, maar is zo ontevreden over de geboden avondmaaltijd, dat hij direct in de nacht doorreist naar Hoogstraten. Zo krijgt Baarle geen tekening van hem.

De schuur die nu op het erf staat is zo’n honderd jaar oud. Vroeger zat daar, volgens To, een aantal kleine keldertjes in. “Dè moet iets te maoken hebben mee de vrugere pèèrdenstallen,” meent ze. Dat kan heel goed waar zijn. De Zwaan is lange tijd een halteplaats voor de postkoetsen op de routes Antwerpen-Den Bosch en Turnhout-Breda. De koetsiers kunnen hier hun paarden wisselen.

Het merkwaardige huis op Loveren trekt nog altijd veel belangstelling. “Ik zie alle daogen mensen die foto’s maoken en filmen en ik hoor hoe kinderen op en neer springen van Hollands naor Bels op de grenslijn.”
To vertelt hoe er in eerdere jaren regelmatig volle bussen toeristen voor de deur stopten. Dan stapten er tientallen Japanners of Chinezen uit. “Dikwijls belden die aan met de vraag of ze binnen mochten kijken. En maar foto’s maken! Daor doe ik tegenwoordig nie meer voor open. Ik ben daor toch mee gestopt. Dè doe ik nie meer. Ge he’t gewoon geen rust.” Toeristen mogen zoveel foto’s maken van haar huis als ze willen. Meestal merkt ze er niks van omdat ze achter bezig is. Maar ze vindt het wel heel gek dat er soms zelfs midden in de nacht foto’s van het huis gemaakt worden. “Soms denk ik dat het onweert, als ze daor staon te flitsen” lacht To. Het gebeurt nog wel dat ze journalisten en fotografen ontvangt. Die worden dan ‘aangemeld’ door een van de gemeentehuizen of door het VVV-kantoor. Deze mensen wil ze best te woord staan, al is er vaak wel een tolk nodig, want ze komen overal vandaan. To is beslist de meest geïnterviewde en gefotografeerde vrouw van Baarle. Al ruim zestig jaar levert ze gratis positieve reclame voor ons dorp!

Tot slot
Ondanks haar vorderende leeftijd, blijft To nog zeer actief. Zij zorgt nog altijd voor zichzelf en het gezin van haar zoon die naast haar woont. Wat is er al die jaren veel werk uit haar handen gekomen!

To, mede namens alle lezers van Van Wirskaante, wil ik je graag heel hartelijk bedanken voor de goede ontvangst en het fijne gesprek. Wij wensen je nog veel goede jaren, vol van geluk, samen met je vier kinderen en hun partners, je elf kleinkinderen met hun negen partners, je tien achterkleinkinderen en straks met de twee die nu nog ‘onderweg’ zijn. Wanneer ik de vitaliteit zie die je uitstraalt, dan komt dat beslist goed.

Scroll naar boven