Aon de praot mee…Stan Aerts
“Ik woon hier goed, maar de grens ligt verkeerd!”
Aon de praot mee…Stan Aerts
ANTOON VAN TUIJL
Het miezert weer eens zo druilerig als maar kan, wanneer ik op een januarimorgen, braaf met zestig kilometer per uur de lange Hoogstratensebaan afrij om tegen tien uur te arriveren op Groeske 11. Alle miezerigheid verdwijnt als Stan en zijn vrouw Martine me vriendelijk ontvangen en we al gauw de sfeer van een goed gesprek gevonden hebben. Enkele bidprentjes en een fotoalbum liggen klaar.
Wie is Stan Aerts?
Stan wordt in Hoogstraten geboren op 16 oktober 1949. Hij is in hart en nieren een ‘Castelnaar’ maar wel geboren in Hoogstraten! “Thuisbevallingen komen in Nederland meer voor dan in België”, zo verklaart Stan zijn geboorteplaats. Om allerlei praktische redenen is het Groeske sterk gericht op Minderhout en de Schootsenhoek meer op Wortel. Waar nodig zoeken beide buurtschappen Hoogstraten op. Geen wonder dus dat moeder Aerts in het Hoogstratense Moederheil bevalt. Na tien dagen komt Stan thuis en hij blijft zijn hele verdere leven honkvast. Hij woont namelijk nog altijd in het ouderlijke huis, dat uit 1743 stamt. Zijn vader is Ludovicus (Louis) Aerts en zijn moeder heet Maria Martens.
Uit zijn vroegste herinneringen weet Stan nog dat bijna alle wegen in Castelré onverhard zijn. Alleen tussen Schootsenhoek en Groeske ligt een klinkerweg. Na de asfaltering daarvan, zijn de klinkertjes gebruikt om de paden rond de ‘plaetse’, het driehoekige plein van het Groeske, te verharden. Tegenwoordig zijn de wegen rond het Groeske nog steeds zandwegen. “Die zijn niet altijd goed begaanbaar”, zegt Stan. “Bij droogte is het stof en bij nat weer moet je door het slijk!” De weg van hier naar de Stenen Brug over het Merkske is vanouds heel slecht. Dat kan bijna niet anders. Hij gaat dwars door het beekdal. In de Landinrichting hebben ze er een dikke laag zand opgereden. “Veel verbetering heeft dat niet gebracht”, is de ervaring van Stan.
Hij weet ook nog dat een stuk van de huidige Hoogstratensebaan tussen het kruispunt en Minderhout-brug nog niet bestond. Wie van Baarle kwam, moest bij het kruispunt even rechtdoor en bij de boerderijen naar links, dan rechts aanhoudend langs het kleine huisje waar een kleermaker woonde naar de Schrans om zo bij de brug over de Mark aan te komen.
“Dat laatste stuk van de Hoogstratensebaan werd in 1959 aangelegd”, herinnert Stan zich. Ik vertel hem dat ik daar ook nog herinneringen aan heb. Blijkbaar kreeg de hele Hoogstratensebaan toen een opknapbeurt. Een oudere broer van mij was in die tijd stoomwalsmachinist bij het wegenbouwbedrijf dat de klus klaarde. Hij heeft al dat nieuwe asfalt met die oude machine glad gemaakt. Na het afronden van dat werk is hij een hele zaterdag onderweg om die zware stoomwals op eigen kracht terug te brengen, dwars door Tilburg en dwars door Den Bosch, naar zijn thuisbasis in oost-Brabant. Zo ging dat toen. Er waren nog geen diepladers.
“In mijn jeugd woonden er in Castelré meer mensen dan nu”, meent Stan. Niet omdat er meer huizen stonden. Dat is niet zo. Er zijn nu meer een-persoons-huishoudens, terwijl er eerder zeven, acht of meer mensen in zo’n huis verbleven. De gezinnen waren veel groter. Voor het gezin Aerts geldt dat overigens niet. Stan heeft twee zussen, Paula en Josepha.
De bevolking is trouwens nogal veranderd. Vrijkomende huizen werden bijna steeds gekocht door mensen van buiten Castelré. Mijn vraag is dan ook hoe Stan dat ervaren heeft. Hij denkt even na en zegt: “Wij hebben die mensen eerst het voordeel van de twijfel gegeven. De meesten hielden zich in het begin een beetje afzijdig. Er zijn er ook die zich heel goed aangepast hebben”. “Maar”, merkt Martine op, “het is toch niet echt in het voordeel van Castelré”. Zij is meer gehecht aan de oude gemoedelijkheid en de rust van haar woonomgeving. “Een enkele keer probeerde er iemand ons wel eens de wet voor te schrijven”, vult Stan aan. Hij ervaart dat er niet heel veel onderling contact is, “maar we helpen mekaar voort als dat zo uitkomt. Het gebrek aan contact met buurtgenoten heeft ook een andere oorzaak”, meent Stan. “Vroeger gingen mensen te voet of op de fiets door de omgeving. Kwamen ze dan iemand tegen, dan stopten ze en ze maakten een praatje. Dat was vanzelfsprekend. Zo gaat dat tegenwoordig niet meer. We zitten in de auto om onze boodschappen te doen. Maar dit zal zo niet alleen in Castel zijn”, verwacht Stan.
Laten we terugkeren naar de jeugdjaren van Stan. Bij mijn vraag naar de speelmogelijkheden in zijn kindertijd, denkt hij meteen aan het karretje dat zijn vader voor hem maakte. Het was een eenvoudig bouwseltje van hout, met wielen die uit planken gezaagd waren. Stan heeft er veel mee gespeeld. Hij haalde er regelmatig zand mee uit de bosrand van de Vogelenzang. “Daar lagen gegraven kuilen waar mensen uit de buurt wel eens zand haalden. Dat was mooie gele zavel. Zo maakten we thuis zelf een zandhoop waarin we konden spelen”.
Ik weet dat het bosgebied van de Vogelenzang een heel bijzonder reliëf heeft. Naast zandheuvels zijn er ook vochtige laagten te vinden. Er wordt beweerd dat de mensen uit de buurt daaruit vroeger turf wonnen. Mijn vraag is dan ook of Stan daar weet van heeft. Dat bevestigt hij. In zijn jonge jaren heeft hij dat niemand meer zien doen. Maar van zijn grootmoeder hoorde hij hoe daar in haar tijd moer gedolven werd. Die laag blubber moest eerst een tijdje drogen. Na die droogperiode werd zo’n laag tot turfblokken gestoken. Zo kregen de mensen brandstof voor het haardvuur. “Nee, in mijn tijd heb ik niet meer gezien dat mensen daar nog brandstof gingen halen”, zegt Stan.
Motoriek oefenen?
We hebben het ook over zijn schooltijd. Zijn herinnering aan de bewaarschool (kleuterschool) roept geen vreugdevolle beelden op. “Ik meen dat we heel veel met de armen strak over elkaar in onze bankskes zaten. En we kregen een lapke stof en dan moesten we draadjes uit dat weefsel trekken”. Op mijn vraag of er dan een bepaald patroon tevoorschijn moest komen, zegt Stan: “Dat weet ik echt niet meer. Ik denk eerder dat dit werk diende om onze motoriek te oefenen!” Nee, van die twee jaar is hem nauwelijks iets bij gebleven. Ook aan de tijd van de basisschool bewaart Stan niet veel herinneringen. Hij zat in Minderhout op school. Zo’n dorpsschooltje had niet veel leerlingen. De meesters Adriaensen, Lambrechts en Vleugels zorgden ieder voor twee leerjaren.
“Later is de school toch wel goed gegroeid”, weet Stan. Voetballen en knikkeren waren meestal de spelmogelijkheden op de speelplaats. Hoepelen deden ze ook. Een fietsenwiel zonder spaken werd dan met een glad gemaakt stokje voort geduwd. “Zo’n wiel was op de boerderij altijd wel een te vinden”.
Stan bezoekt na de basisschool twee jaar de landbouwschool in Hoogstraten. Daarna werkt hij thuis mee op de boerderij. Zijn vader heeft een gemengd bedrijf waar het accent ligt op melkveehouderij. De meeste Castelrésche mensen zijn boer. Stan weet nog dat er enkelen werkten met een paard voor de oude kar. Ze gebruikten een hoogkar en een stootkar of stulpkar. Die hadden van die heel grote houten wielen. “Zo’n kar moet mijn pa ook een gehad hebben, want wij gebruikten die zware ijzeren hoepels als weidesleep”, vertelt Stan. Maar op de boerderij van zijn vader zijn de grote houten karren al afgeschaft. Alle vervoer wordt gedaan met de platte wagen en het paard heeft plaats gemaakt voor een tractor.
Er zijn dagen dat Stan stevig moet aanpakken. Zijn vader is namelijk een van de eersten in Castelré die een auto aanschaft. Daarmee wordt hij regelmatig als ‘taxichauffeur’ gevraagd. Op verzoek brengt hij mensen naar het ziekenhuis als ze naar een specialist moeten of op controle. Het komt ook nog al eens voor dat hij op woensdag afwezig is doordat hij met boeren en veekooplui naar de veemarkt rijdt in ’s-Hertogenbosch. Intussen moet het werk op de boerderij toch gedaan worden. Dat gaat Stan goed af.
Geen traktatie
Veel vrije tijd is er niet, maar we willen het toch ook even hebben over vertier en vermaak van het jonge volk in Castelré. “Hier was niet veel te beleven”, zegt Stan. “Wij zochten ons vertier meer in Hoogstraten en op de kermissen in de omliggende dorpen. In Castel was vroeger wel één op de drie huizen een café, wordt wel gezegd”, vertelt Stan in een adem. “Sommige mensen maakten zelf hun bier”, weet hij nog. Zijn pa probeert dat ook eens. Hij heeft een oud recept. Daarin staat bijvoorbeeld ‘voor 5 frank gist’. Zo geeft het recept wel de prijzen van de ingrediënten, maar niet de hoeveelheden! Pa Aerts moet maar een beetje gokken. Zijn bier wordt dan ook geen traktatie! “Nee”, zegt Stan, “dat deden ze bij op d’n Brouwer op de’n Hooiberg beter! Daar was een echte brouwerij”. In de volksmond blijven leden van de familie nog lange tijd ‘die van d’n Brouwer’ genoemd worden.
Op zeker moment neemt Stan de boerderij van zijn vader over. “Ik denk dat ge vroeger meer afhankelijk waart van weer en wind dan tegenwoordig. Ge had wel eens tegenslag, maar een kaoi jaor is nog geen slecht leven”, oordeelt hij met wijsheid. In de loop der jaren treden er stelselmatig allerlei veranderingen op in de agrarische wereld. De eerste tekenen van schaalvergroting en een meer industriële aanpak in de landbouw en de veeteelt doen zich voor.
Bij de invoering van de melkquota gaat Stan niet mee in die nieuwigheid. Hij doet de melkkoeien weg, schakelt over op vleesvee en bouwt een mooie kudde op van een kruising tussen twee Franse runderrassen: donkerbruine Limousins en heel lichte Blonde d’Aquitaines. “Ge hebt er niet zo heel veel werk mee”, vindt Stan. “Als ge niet hoeft te melken, scheelt dat een paar uur per werk dag. Dat geeft meer rust. Behalve in de tijd dat de kalveren geboren worden. Dan dien’de in de buurt te zijn om te zien dat het kalfke en de moeder elkaar weten te vinden. Als de kalfkens goed drinken bij de moeders, dan ben’de gerust”.
Stillekens afbouwen
Deze kleinschalige vorm van agrarische bedrijvigheid levert geen volledige kostwinning op. Bovendien is het werk voor het houden van deze kudde geen dagtaak. Stan zoekt werk buitenshuis. In de bouw kan hij meteen terecht, maar hij voelt er niet zo veel voor om in weer en wind op de steiger te staan. Hij kiest voor een job in een slachthuis en gaat daarvoor naar Rijkevorsel en later naar Meer. Omdat hij op den duur zijn vak goed verstaat, komen er regelmatig nieuwe gasten bij hem die hij dan ‘opleert’. In de laatste jaren zijn dat steeds vaker mannen van buitenlandse afkomst. “Als ze hun best deden om het werk goed te doen, dan had ik daar helemaal geen moeite mee”, zegt Stan. Hij is intussen met pensioen.
“Het wordt tijd om mijn veehouderijtje stillekens af te bouwen”, vertelt Stan. “Ja”, mijmert hij verder, “Ge wordt ouder en ik heb op medisch gebied al een en ander meegemaakt…” Stan heeft al vijftien jaar geleden nieuwe heupen gekregen. Er zijn ook al eens problemen met zijn hart geweest en hij heeft de intensive care al eens van binnen gezien! “Daar hou ik toch wel rekening mee. Ik weet dat de Martenskant in mijn voorouders niet zo’n sterke stam is! Ik voel me nu heel goed, maar ik ga toch stillekens afbouwen”. Zijn vrouw Martine mengt zich in het gesprek met: “Dan zal het toch goed zijn om een nieuwe invulling voor je vrije tijd te zoeken”. Maar daar maakt Stan zich blijkbaar geen zorgen over. “Dat dient z’n eigen wel aan”, is zijn overtuiging.
Veel te vroeg
Over Martine gesproken: Martine Hellings is met Stan getrouwd. Zij krijgen samen twee kinderen: een tweeling, Paul en Greet. Die worden geboren op 23 december 1984. Alleen… ze komen veel te vroeg. Het ziekenhuis in Turnhout is niet voorzien op zulke kwetsbare mensenwezentjes. Per ambulance gaan ze direct naar de ‘Gasthuisberg’, het universitaire ziekenhuis in Leuven. Daar zijn meer kundigheid en voorzieningen beschikbaar. Het worden spannende weken voor Martine en Stan. Gaan hun twee hummeltjes het redden? De reizen naar Leuven zijn altijd al lastig en nu nog meer, want het wintert hevig begin 1985. De kindjes komen er door. Leuven laat hen terugkeren naar Turnhout en na nog een verblijf van enkele weken in het ziekenhuis, komen ze eind maart eindelijk thuis.
We zijn intussen jaren verder. Martine en Stan zijn gelukkige grootouders. Hun kleinkind is een dochtertje van Greet. De vader is van Afrikaanse oorsprong. Daardoor is het meisje donker van huidskleur. Dat inspireerde de kersverse grootouders om haar de naam Cleopatra te geven, met als roepnaam Cleo. “Ik heb gelezen dat Cleopatra een mooie en een slimme koningin was. Mooi vinden we ons Cleo nu al en slim kan ze nog worden!” verklaart Stan hun keuze. En Martine vult aan: “Ze verkeert nu in een periode dat ze heel graag knutselt”. Dat is in huize Aerts goed te zien, want overal in de huiskamer hangen, staan en liggen de ‘kunstproducten’ van hun koninginnetje. Martine en Stan zijn gek met hun kleinkind en zorgen er goed voor. Daarmee zijn ze een grote steun voor dochter Greet.
Binding met Minderhout
Ik leg Stan natuurlijk ook de vraag voor hoe het voelt om zo sterk georiënteerd te zijn op België maar toch Nederlander te zijn. Hij reageert snel en duidelijk: “Met de Belgen leven wij samen en door Nederland worden we achter de veren gezeten!” Hiermee vertolkt hij zijn gevoel kort en helder. Als voorbeeld heeft hij het over de zorg. “Ik werkte in België en daar was alles via de ziekenkas goed geregeld. Ik heb bij alle medische zaken geen problemen gehad. Ze hebben in Turnhout al mijn medische gegevens. Maar na mijn pensionering heb ik met Nederlandse zorginstellingen van doen. Ge loopt verloren in de formulieren! Ge bent onderhand genezen eer ge naar een specialist kunt of medicijnen kunt ophalen!” En Stan vat zijn gevoel nog eens goed samen met: “Ik woon hier goed, maar de grens ligt verkeerd!”
Zijn binding met Minderhout begint al vroeg in zijn jeugd. Hij wordt misdienaar in de St. Clemenskerk. Dat wil wat zeggen. Er is in die tijd elke weekdag een H. Mis om zeven uur. Stan is dus al in de vroege morgen in touw. Op de zondagen heeft hij het helemaal druk. Dan dient hij de vroegmis om zeven uur, een tweede dienst om half negen, de Hoogmis om tien uur en na de middag nog het Lof. Door de week moet hij soms ook paraat staan voor een uitvaart of een trouwerij. Hij krijgt hierdoor geen hekel aan de kerk. Dat blijkt wel uit het feit dat hij intussen al twintig jaar lid is van de Kerkfabriek (kerkbestuur van de St. Clemenskerk).
Bij een bezoek aan de kerststal van Minderhout zag ik zijn naam staan op het bordje met vrijwilligers van de kerststalgroep. Stan beaamt dat hij actief is bij de vrijwilligers die de kerststal in Minderhout verzorgen. “Sinds twee jaar hebben we een nieuwe stal”, vertelt Stan. “De vorige was zodanig aan het verslijten dat we aan een nieuwe moesten. Daar komt bij ons geen ‘deskundige’ aan te pas. Iedereen van de werkgroep heeft thuis wel wat oud materiaal liggen of staan. Dat brengen we bijeen en samen bekijken we hoe we daar een mooi geheel van kunnen maken. Wij zijn daar redelijk goed in geslaagd, meen ik”, oordeelt Stan. Er is nog een andere binding met de kerk. Hij is bij toerbeurt koster.
Ook heeft hij zitting in de dorpsraad van Minderhout. Dat is toch eigenlijk wel merkwaardig, een Nederlander die volwaardig meepraat in een commissie van een Belgische gemeente. “Dat kan”, verklaart Stan, “doordat de gemeente Hoogstraten Castelré erkend heeft als een buurtschap van Minderhout. Die verhoudingen zijn heel goed tegenwoordig”. Dit herinnert hem aan oude verhalen die zijn vader wel eens vertelde. Castelré was ook toen gericht op Minderhout maar tussen bepaalde buurtschappen en het Groeske was de band niet altijd even vriendelijk. ‘Die Hollanders…’, hoorden ze in Castelré wel eens. Echte ruzie kwam zelfs voor. “Het gebeurde dat ze het niet bij woorden lieten en dan schoot er iemand zijne klomp uit en sloeg zijnen tegenstander daarmee op zijne kop!” Dat waren nog eens tijden…
Ik vertel Stan dat ik in de jaren zeventig eens een verzoek kreeg van José van Gestel (van het winkeltje op de Schootsenhoek). Of ik een gedicht zou willen maken voor ‘Kapellekenskermis’? Dat heb ik toen gedaan maar nog steeds is bij mij de vraag blijven hangen: wat hield dat in? Stan heeft daar nog wel herinneringen aan. “Dat was een evenement voor de buurtschappen van Minderhout. Castelré wordt vanouds gezien als het negende gebuurt en was er dus bij betrokken”. Hij legt uit wat er dan zoal gebeurde.
Er is in 1965 behoefte aan een nieuw parochiehuis en om daar geld voor te vinden, bedenkt men een soort wedstrijd tussen de gebuurten. Naar de kapel van O.L.Vr. van den Akker is de naam Kapellekenskermis bedacht. Het wordt een jaarlijks terugkerend evenement en elk jaar zoekt ‘de leiding’ een bepaald thema. Op een zekere zondag is er een bijenkomst waarop het thema bekend gemaakt wordt. Een tijd later wordt van de buurtschappen verwacht dat ze hun prestatie komen presenteren.
Opdrachten zijn bijvoorbeeld: welk gebuurt laat de langste boom zien, of wie bouwt de origineelste trein? Ook moet er eens een vlag gemaakt worden. Bij de presentatie hoort ook een quiz tussen de buurtschappen. Het gebuurt dat wint krijgt een beker. “Castelré heeft één keer gewonnen! Ik hen d’n beker altijd nog bewaard”, zegt Stan. Dit evenement brengt elk jaar veel volk op de been en heel wat geld in het laadje. Toch is het op den duur doodgebloed. Het gebouw staat er lang en waar gaan de opbrengsten dan naar toe…? “Daarna hebben we enige jaren meiboomfeesten gehouden”, herinnert hij zich. Die bestaan nu ook niet meer.
Tot slot
Wij bladeren nog even rustig door het album, waarbij Stan me van de nodige uitleg voorziet bij foto’s die in ons verhaal van pas komen. Ook kan ik een foto maken van zijn oude boerderij en van de knop op de voordeur, die 277 jaar oud is. We vergeten ook niet het merkwaardige bordje dat hoog tegen de gevel bevestigd is. Daarop staat: ‘Verboden te venten of te bedelen’. Stan is er zuinig op! Het verhaal gaat dat de gemeente hiermee vroeger aan vreemdelingen liet weten, dat deze activiteiten niet gewenst waren. Hangt het daarom bij het eerste huis dat je ziet als het Groeske nadert? We troffen nog eens zo’n zelfde bordje aan op het huis van de familie Boeren aan de Maaijkantsestraat. Dat hing er ook voor wie de buurtschap naderde!
Stan en Martine, namens de lezers van Van Wirskaante dank ik jullie hartelijk voor jullie gastvrijheid en vooral Stan veel dank voor je openhartige verhalen. Dat het jullie goed moge gaan, (ook al zit je aan de ‘verkeerde kant’ van de grens!)