Aon de praot mee…Kees Norbart
“Mijn salaris krijg ik van de gemeente, maar ik ben in dienst van de bevolking van Baarle-Nassau”
Aon de praot met…Kees Norbart
Jos Jansen
Bovenstaande uitspraak van Kees is eigenlijk altijd zijn motto geweest, zolang hij ambtenaar was in Baarle-Nassau. En dat was een hele tijd, zo’n vierendertig jaar. In januari 1960 kwam Kees in Baarle-Nassau op de gemeentesecretarie werken. Langzamerhand werd hij voor velen ‘het gezicht van de gemeente’: bij hem moest je zijn om een kind aan te geven, als je een nieuw paspoort of rijbewijs nodig had. Misschien was hij ook wel degene die jouw burgerlijk huwelijk voltrok. Bijna 8 jaar lang legde hij dagelijks twee keer 40 kilometer af van Made naar Baarle en weer terug. Eerst met zijn scooter, later met zijn autootje. Daarna kwam hij – inmiddels getrouwd – met Gerda in Baarle-Nassau wonen: 49 jaar in de Titus Brandsmastraat, sinds ongeveer twee jaar aan de Boschovenseweg.
Heftige eerste levensjaren
“De eerste herinneringen die ik heb zijn niet de leukste”, begint Kees zijn levensverhaal. “Wij zaten in een schuilkelder. Ineens grote paniek, veel lawaai en geschreeuw. Een man laat zichzelf bloedend in de schuilkelder vallen. Grootmoeder scheurt haar schort aan repen om de wonden te verbinden. Het slachtoffer – zo bleek achteraf – was mijn vader. ”De vader van Kees was bouwvakker en had aan het begin van de oorlog in hun grote hof een schuilkelder gemaakt. Ook mensen uit de buurt vonden daar veiligheid. Toen zijn vader op de fatale dag keek of iedereen binnen was en hij de klep wilde sluiten werd hij geraakt door een granaat. “Zo is mijn vader omgekomen. In november ’44 werd hij getroffen en naar het ziekenhuis in Breda gebracht. Daar is hij begin 1945 overleden. Kees was toen 3 jaar.
Als weeskind uit de oorlog gekomen
Zijn moeder was al gestorven toen hij 2 was. Ze had een tand moeten laten trekken en de wond ging ontsteken. De Duitsers hadden alle medicijnen opgeëist. Daardoor kon de dokter haar niks geven, geen antibiotica. Dat heeft ervoor gezorgd dat ze is gestorven. Gewoon een bloedvergiftiging. Hoeveel stomme pech kan een mens hebben: de oorlog voorbij en allebei je ouders verloren. Kees was de jongste van het gezin van zeven kinderen. Zes van hen werden ondergebracht bij familie: in Rotterdam, in Delft, in Roosendaal, in Valkenswaard, in Breda, in Made. “Maar ik was de jongste en niemand in de familiekring zat op zo’n kleine mee-eter te wachten.” Op de hoek van hun straat, op het adres C 96, woonden Bart de Ridder en zijn vrouw Ida Diependaal.
Zij waren al in de vijftig en hadden zelf geen kinderen. Ze zeiden: “Je kunt die kleine toch slecht buiten laten staan.” Bij hen kreeg Kees een plekje en daar is hij gebleven. “Zij hebben mij opgevoed en opgeleid als hun eigen zoon.”
De kinderen hadden na de oorlog vanwege de grote afstanden weinig contact meer met elkaar en dat is lang zo gebleven. Toen Kees in 1994 vervroegd met pensioen ging dacht hij: Nou wil ik wel eens weten uit wat voor nest ik eigenlijk kom. “Toen ben ik naar mijn broers en zussen gegaan en hebben we afgesproken: We komen minstens één keer per jaar – in ieder geval met verjaardagen – bij elkaar op bezoek. Sindsdien zijn we eigenlijk steeds meer met elkaar gaan optrekken, maar het echte praten over vroeger lukt niet. Ik ben een paar keer bij onze Theo geweest. Die is 10 jaar ouder dan ik. Dan zei ik: Theo, ik wil eens een praatje met jou maken over ons vader en moeder. En dan vroeg ik: “Waren ze chagrijnig? Waren het strenge mensen of zorgzaam? Waren ze aardig? Hij zei: “Die mensen zijn dood en die moet je met rust laten.”
Ik ben – achteraf gezien – nog het best terecht gekomen. Ons Bets kwam namelijk in huis bij mensen die ook geen kinderen hadden. Toen die later alsnog zelf kinderen kregen werd ons Bets steeds slechter behandeld en meer gezien als een inwonende werkster. Daarom is ze tijdelijk terug gegaan naar ome Jan, onze voogd. Ons Sjan is bij tante Katrien – dat was een zus van mijn moeder – in Delft gebleven. Die was getrouwd met Willem de Bruijn en die verkocht warm water. Hij had een metershoge dik geïsoleerde ketel in zijn winkel staan. Die begon hij ’s zondagsavonds te stoken tot 90 graden. Met het hete water vulde hij tonnetjes van 25 en 40 liter en die verkocht hij. Mensen bestelden ze bij hem en hij bracht de tonnetjes op de bakfiets rond. Thuis op een vuurtje kookten mensen zelf ook wel water, maar de tonnetjes gebruikte men voor de was.”
Kees wie?
“In de buurt kenden ze mij niet anders dan Kees de Ridder”, zegt Kees. Het is zelfs zo gek geweest dat zijn chef – hij werkte toen nog op het gemeentehuis van Made – hem op een zaterdag nodig had, maar hij leek onvindbaar. De man wist in welke buurt Kees ergens moest wonen, maar toen hij daar mensen op straat over aansprak kreeg hij te horen dat hij dan toch echt verkeerd zat. In die buurt woonde beslist niemand met die naam, dat wisten ze zeker. Zijn chef hield vol dat het toch niet ver uit de buurt kon zijn en dat die Kees Norbart op het gemeentehuis van Made werkte. “O, bedoelde die?”, was de reactie, “Maar die heet geen Kees Norbart. Dat is Kees de Ridder. Die woont daar.”
Nadat Kees opendoet is het eerste dat hij zegt: “Vertel me nu eerst maar eens hoe jij eigenlijk heet.” Niet ‘Kees de Ridder’ dus, al had Bart dat wel graag gewild. Regelmatig blijkt hij namelijk aan de voogd van Kees, zijn ome Jan, gevraagd te hebben of er geen naamswijziging aangevraagd zou kunnen worden. Maar die was resoluut in zijn afwijzing: “Hij is een Norbart en hij blijft een Norbart.” Bart de Ridder dacht dat Kees niet wist dat hij geen kind van hen zelf was, maar hij mocht het daar niet over hebben. “Mijn opoetje woonde op het einde van de straat en dan zei ik wel eens: Ik ga even naar opoe toe. Als ik dan terug kwam vroeg ik wel eens: Waarom noem ik haar ‘opoetje’? Bart zei dan: Iedereen noemt haar opoetje. Einde verhaal. Ons Bets woonde bij ome Jan, onze voogd. Daar mocht ik ook wel eens naartoe. Dan vroeg ik ook wel eens: Waarom noem ik haar ‘Ons Bets’? Antwoord: Iedereen zegt toch ‘Ons Bets’.”
Toen pleegvader Bart op 5 juni 1956 plotseling overleed, zat Kees op de Mulo. Hij moest de volgende dag bij broeder overste komen. Het gesprek ging ongeveer zo, herinnert Kees zich: “Kees”, zei de broeder, “ik weet niet goed hoe ik moet beginnen. Ik zal het meteen maar vragen: Hoe heet jij?” Ik: Kees Norbart. Hij: “Hoe weet jij dat?” Ik: “Zo heet ik toch? Sinds wanneer weet jij dat? Dat wist ik altijd al”. Toen zei hij: “Dit vind ik eigenlijk een triest verhaal. Jij weet dat je Kees Norbart heet en je durft het niet te zeggen en ánderen noemen jou Kees de Ridder en dat laat jij gewoon gebeuren. Waarom?” Toen heb ik hem verteld dat ik altijd bang was om te zeggen dat ik Kees Norbart was, omdat Bart en Ida dan misschien zouden zeggen: “Gij bent er ginne van ons en dat ze me dan zouden wegsturen. Bart de Ridder was op zijn beurt bang dat ik me dan bij hen niet thuis zou voelen. We praatten helemaal langs elkaar heen en het was een taboe om het er openlijk over te hebben.”Omdat hijzelf niet over ‘het geheim’ wilde of durfde praten had Bart de Ridder namelijk een keer tegen de broeder gezegd: “Als ons iets overkomt, wil jij het hem dan vertellen? Nou, dat was dus niet nodig. Vanaf die tijd ben ik me pas openlijk Kees Norbart gaan noemen.”
Opgegroeid bij Bart en Ida de Ridder
Kees is dus opgegroeid bij Bart en Ida, zijn pleegouders; hij heeft er zijn hele jeugd doorgebracht. Bart was voerman en Ida had een klein kruidenierswinkeltje, met koffie, thee, suiker, noem maar op. ’s Maandags reed Bart met paard en wagen de mensen langs in Drimmelen, Made, Den Hout, Terheijden om bestellingen op te nemen en vervolgens ging hij de leveranciers in Breda langs om de bestelde goederen te halen. In de vakanties mocht Kees steeds hele dagen met Bart mee.
De kleuterschool heeft Kees doorlopen bij de nonnen en de lagere (Blasius)school op Stuivezand. Daarna ging hij naar de MULO in Raamsdonksveer. Toen, op een dag in 1956 – hij was toen 15 – zei Ida tegen Kees: Onze pa is niet goed. Ga jij eens naar boven en vraag eens wat ie wil eten. “Ik kwam boven en hij lag dood. En zijn vervoerderswagen stond hartstikke vol met goederen. Ik heb die in de dagen daarop allemaal rondgebracht met paard en kar en bij de grossiers in Breda ben ik af gaan rekenen.”
Kees was altijd van plan geweest om rechten te gaan studeren. Bart de Ridder was er wel trots op dat Kees behoorlijk goed kon leren en hij had hem verteld dat er mensen waren die weinig geld hadden en dat hun kinderen daar dikwijls de dupe van werden.
Kees zei toen: “Dan word ik advocaat van de arme mensen.” Heel veel later kwam Kees er achter dat hij een oom heeft gehad (Ome Kees, hij heeft hem zelf niet meer gekend) die in de volksmond ‘de advocaat van de arme mensen’ werd genoemd. “Ik ontdekte toen ook dat oom Kees, net als ik, fotograferen als hobby had en regelmatig in de donkere kamer aan de slag was …. Hij is fabrieksarbeider geweest, heeft zich opgewerkt tot bedrijfsleider en daarna is hij medeoprichter geworden van het ziekenfonds CZ, het ziekenfonds voor de arbeiders destijds. ”Op Made, Terheijden, Roosendaal en Etten-Leur zijn straten naar oom Kees vernoemd.
Studeren en aan het werk
Doorleren zat er voor Kees niet in, nadat zijn stiefvader was overleden, al was dat eigenlijk wel zijn grote wens. Bart had geen levensverzekering. Hij had helemaal niks, dus er moest verdiend worden. Daarom ging Kees na het behalen van zijn Mulodiploma in 1957 werken. “Ja, het loopt zoals het loopt in het leven”, stelt Kees vast. Niet dat hij vanaf toen de schoolbanken en de boeken voorgoed vaarwel heeft gezegd. In de avonduren volgde hij later de cursus Gemeenteadministratie en ook vakgerichte cursussen zoals Bevolkingsboekhouding, Burgerlijke Stand en Nationaliteitsrecht, alsook Vreemdelingenadministratie en spreekuurhouder sociale zekerheid.
Vanaf 16 november 1957 moesten de handen dus uit de mouwen. Zestien was hij toen hij zijn loopbaan begon als leerling-ambtenaar op de gemeentesecretarie van Made. Op zaterdag was hij hulpmelkboer. Zijn zwager was melkboer, in Stuivezand. Kees ging hem ‘s zaterdag helpen, van ’s morgens vijf tot ’s avonds een uur of acht. Een van zijn taken was dan om af te rekenen bij de klanten. Niet alle mensen hadden evenveel te verteren, maar wij moesten op het eind van de week wel ons geld zien te krijgen. Er waren bijvoorbeeld mensen die zeiden: we willen melk hebben en pap, maar ook slagroom en limonade. Mijn reactie was dan: Oké, dat is dan zoveel. Maar er staat ook nog een rekening open van zoveel gulden. ”Ja, dat kunnen we nu niet betalen, dat komt volgende week wel. ”Ik liet ze dan eerst de openstaande rekening betalen en zei dan: “Nu gaan we het over vandaag hebben. Dat is zoveel gulden. ”Als dat bedrag niet meer in hun portemonnee zat zei ik resoluut: “Nou, dan halen we de slagroom en de limonade er van af.” De pap en melk hadden ze namelijk voor de kinderen nodig Op die manier wilde het meestal lukken en had men er begrip voor.
Een enkele keer, als mijn zwager niet kon, deed ik de hele bezorgronde alleen. Dat was werken! Met de nodige zelfspot voegt hij eraan toe: “Nou was dat niet zo erg. Ik zat immers de hele week op het gemeentehuis. Moe was ik dus niet!” Hij heeft die melktour gedaan totdat ze in 1967 naar Baarle-Nassau verhuisden.
Aan de slag in Baarle
Na het behalen van zijn mulodiploma begon Kees dus in november 1957 aan zijn eerste baan op de gemeentesecretarie van Made, afdeling bevolking. Daar leerde hij in de kneepjes van het vak op het gebied van burgerlijke stand en dergelijke. Op een gegeven moment zei zijn chef: “Je moet het zelf weten hoor , maar als je verder wilt komen is het misschien toch wel slim om eens te gaan solliciteren.”
Het toeval wilde dat er op hetzelfde gemeentehuis op financiën een zekere Ben Josten uit Ulicoten was komen werken. Die had daarvóór in Baarle-Nassau ook op de gemeentesecretarie gewerkt. Ben wist Kees te vertellen dat daar een ambtenaar weg ging. “En dat zou net iets voor jou zijn”, zei hij erbij. “Die gemeente zal jou wel liggen. En ook de post die er vrij komt: bevolking, burgerlijke stand, militaire zaken en verkiezingen. ”Kees solliciteerde er en werd prompt aangenomen. Voortaan legde hij dagelijks twee keer 40 kilometer af, van Made naar Baarle en terug. Zijn pleegmoeder Ida leefde immers nog en die kon en wilde hij niet alleen laten. Op het openbaar vervoer kon je niet echt rekenen. Kees schafte daarom een scooter aan. Het was de tijd van burgemeester Frans de Grauw, Harrie van Gompel als secretaris en zijn collega-ambtenaren waren o.a. Jan Pardoel, Dré van Kuijk en Dré Kusters. In totaal werkten ze met z’n negenen op het gemeentehuis.
Gerda en hun vier zonen
Als Kees voor zijn werk pendelt tussen Made en Baarle, maakt hij vaak een omweg over Breda. Hij heeft inmiddels een autootje en pikt dan z’n collega Dré Kusters op of zet hem af bij diens schoonmoeder in Breda. Op een dag dat Kees weer eens door Breda rijdt, op weg naar Made, ziet hij Gerda Verkooijen uit Made, achter op de fiets bij een vriendin. Ze heeft een fiets aan de hand. Kees stopt, ziet de kapotte band en komt onmiddellijk met een praktische en slimme oplossing: “Greet, als jij nou de fiets meeneemt, neem ik Gerda wel mee. ”Dat werd het begin van een nadere kennismaking en verkering, die uitmondde in een huwelijk.
Op het moment van die bandenpech werkte Gerda bij advocaat Spiegel in Breda in de huishouding. Voordat ze bij Spiegel in dienst kwam reed Gerda, pas 14 jaar, op een fiets zonder remmen naar de familie Nobelen in Breda, waar ze de zorg en verantwoording kreeg over vier kinderen, waaronder een baby van enkele maanden oud. Omdat beide ouders een eigen bedrijf hadden, moest Gerda volledig zelfstandig het gezin runnen. In september 1961 treedt ze in dienst bij Van Lange confectiefabriek te Made, waar ze op de controle- en handwerkafdeling aan de slag kan. Ze doet dit tot ze op 15 mei 1964 met Kees trouwt.
Ze gaan dan in Made inwonen bij Ida de Ridder-Diependaal, de pleegmoeder van Kees. “Als goede katholieken kregen we in 1965 de eerste kleine”, zegt Kees, “onze Albert.” Het jaar daarop volgt nummer twee: Marcel. Ondertussen heeft burgemeester de Grauw al eens aangegeven dat hij in de gaten zal houden wanneer er een woning beschikbaar komt voor Kees. Dan kan hij namelijk naar Baarle verhuizen en ook in de avonduren beschikbaar zijn als dat nodig is. Toen kwamen, in 1967, de huizen in de Titus Brandsmastraat. Dat waren toen gemeentewoningen. Op 4 september trokken Kees en Gerda in het huis op nummer 12. Op nummer 14 woonden Dré en Ad Kusters. Zo werden Kees en Dré, behalve collega’s en vrienden, ook buren.
In juni 1971 wordt hun derde zoon geboren: Edwin. Een jaar later volgt nummer vier: Jacco. Hij blijkt zowel geestelijk als lichamelijk zijn beperkingen te hebben. Dat heeft een grote impact gehad op hun leven, op dat van iedereen in het gezin. “In zo’n situatie voel je jezelf vaak het meest gehoord door mensen in dezelfde omstandigheden”, constateert Kees. Daarom werden wij later ook vaak benaderd door mensen die met dezelfde problemen te maken kregen en hun weg in de regelgevingen zochten.
Het gezicht van de gemeente
Tamelijk kort nadat Kees in Baarle-Nassau kwam werken werd hij voor velen al ‘het gezicht van de gemeente’. Burgers kwamen naar het gemeentehuis op de Singel om een nieuw paspoort aan te vragen, hun rijbewijs te laten verlengen, een pasgeborene aan te geven, informatie te vragen over hun oproep voor militaire dienst, noem maar op. Meestal was Kees dan hun eerste aanspreekpunt bij het loket. In veel gevallen was hij ook degene die twee jongelui met elkaar in de echt verbond. Dat maakte hem in korte tijd tot een vertrouwd gezicht in Baarle.
Daarmee verkeerde hij in het goede gezelschap van andere ambtenaren, zoals Dré van Kuijk en André Kusters, naar wie de burgers hun weg gemakkelijk wisten te vinden. Hun sterke kant was dat zij meestal in de eigen gemeente woonden, vaak ook binnen de gemeenschap actief waren op andere terreinen en daarnaast gemakkelijk aanspreekbaar waren. Zij stonden dicht bij de inwoners, probeerden hen zo goed mogelijk te helpen bij vragen waarmee ze bij hen aanklopten. De veelzeggende uitspraak van Kees in dit verband is: “Mijn salaris krijg ik van de gemeente, maar ik ben in dienst van de bevolking. ”Het was nog de tijd dat er minder formeel gehandeld werd, dat manieren van werken nog niet allemaal in beton gegoten waren, dat dienstbaarheid in veel gevallen prevaleerde boven regels, de mens boven de norm. Het was ook de tijd dat de inwoners er een beeld bij hadden als zij spraken over ‘de gemeente’: burgemeester De Grauw, secretaris Van Gompel, Dré, André, Jac, Gerritje, Kees…… De ambtenaren zelf genoten ook van hun werk en hun rol binnen de gemeente. Geen wonder dat Kees maar één keer gesolliciteerd heeft terwijl hij in Baarle werkzaam was. Hij zat er in de hoogste salarisschaal voor zijn functie en zodoende zat loonsverhoging er niet meer in. Maar ze hadden vier kinderen en konden best wel wat extra’s gebruiken. Hij solliciteert dan bij een andere gemeente en krijgt een telefoontje dat hij benoemd is. “Dat was juist op de laatste dag van de maand. We hadden een opzegtermijn van 3 maanden en B&W zaten net in overleg. Ik snel een ontslagbrief getypt, naar boven waar het college zat en gevraagd of ik binnen mocht komen. Dat mocht. Nadat ik verteld heb waarom ik binnen kom vallen, wordt er gevraagd: Waarom wil je eigenlijk weg? Kees deelt mee dat hij het in Baarle naar zijn zin heeft, maar financieel niet verder kan. “Dus jij gaat alleen maar voor het geld?” is de vraag. “Ja, als je het zo bekijkt, dat klopt. Maar ik heb dat geld nodig voor mijn huishouden.” “Wacht eens even op de gang.” Even later wordt Kees binnen geroepen. “Wat kun je daar verdienen?” vraagt Mil den drukker, de wethouder. Als hij mijn antwoord hoort, zegt hij: “Daar doen wij zoveel gulden netto bovenop.” Toen was de keuze niet moeilijk meer! “Ik heb altijd op dezelfde afdeling gezeten. De collega’s van financiën vonden dat zíj het belangrijkste werk hadden, want dat ging om geld. Ik vond dat ík het belangrijkste werk had, want dat ging om mensen.”
Gezellig en met plezier werken is voor Kees altijd een voorwaarde geweest. In Baarle kon dat. Toen hij hier pas werkte was er nog geen personeelsvereniging. Maar er was op het gemeentehuis wel een potje, goed gevuld met fooien van Belgen, die door de Nederlandse ambtenaren aan een visvergunning geholpen waren. Daarvan konden die laatsten dan een weekendje weg naar Altenahr: vrijdagmorgen (in de baas z’n tijd) weg en zaterdagavond weer thuis. ‘Heel het personeel – alle 9 – paste in het Volkswagenbusje dat Kees in Made huurde. Ze hadden onderweg veel plezier en ook veel “staties”, waar ze even aanlegden. Kees was de Bob en bracht iedereen na twee dagen weer veilig en gelukkig thuis.
Terugblikkend constateert Kees dat het omgaan met de mensen aan het loket, het voltrekken van huwelijken, het inschrijven van geboorten en overlijden, het organiseren van verkiezingen, etc. hem zoveel voldoening gegeven heeft dat hij het werk met plezier gedaan heeft tot aan zijn vervroegde pensionering op 1 april 1994.
Buiten het boekje
Mensen helpen stond bij Kees hoog in het vaandel. Als ambtenaar ging hij daarom wel eens buiten zijn boekje. Zo kwam er eens op een zondagavond een jongen bij hem thuis aan de deur. Hij stond bijna te huilen en vertelde dat hij zich de volgende morgen weer op de kazerne zou moeten melden. “Maar thuis is er een broer van me verongelukt. Hoe moet dat nou toch. Mijn vader is helemaal over z’n toeren en de koeien moeten morgen gemolken worden. ”Ik zeg: “Blijf jij morgenvroeg maar lekker thuis.” Daarmee zat ik wel echt fout hè, want daar had ik helemaal niks over te zeggen. Toen moest ik het natuurlijk zelf ook wel oplossen. Ik had heel wat uit te leggen aan zijn kapitein en ook op het ministerie, maar ik ondervond veel begrip voor mijn handelen. Wel werd duidelijk dat ik dat niet nóg eens moest flikken!
Een ander voorbeeld dat laat zien hoe Kees naar bruikbare oplossingen zocht. Hij had thuis aanvraagformulieren voor een nieuw paspoort en voor een rijbewijs liggen, want regelmatig kwam daarvoor iemand bij hem thuis langs, die tijdens kantooruren daar geen tijd voor had of op het moment van op-vakantie-gaan erachter kwam dat het paspoort was verlopen. Kees begreep dat wel en maakte dat dan in orde. Op die manier mensen uit de nood helpen gaf veel voldoening. Geleidelijk werd de gemeente groter, maar niet altijd beter. Als ik een trouwerij moest doen ging ik van tevoren mijn licht opsteken over de trouwlustigen en probeerde ik er iets leuks van te maken, maar op een gegeven moment kreeg ik te horen: ‘Daar mag je niet meer dan zóveel tijd voor uittrekken. De preek krijgen ze wel van de pastoor.’
In de beginjaren gingen die dingen toch anders. Bijvoorbeeld: Moeder ging op een gegeven moment behoorlijk aan het sukkelen en ik had nog maar een beperkt aantal snipperdagen. Toen die op waren ging ik naar de secretaris: Ik moet met moeder eigenlijk naar het ziekenhuis. “Hoe zit het met je werk?” Dat weet je, hè secretaris, ik zorg gewoon dat alles afgewerkt is. “Nou, zegt ie, “dan is het simpel, dan ga jij gewoon met je moeder naar het ziekenhuis .” De snipperdagenkaart hoefde ik niet meer te geven, want die was toch vol.”
Een ander voorval. ’s Morgens was Kees al vroeg op weg vanuit Made en ’s zaterdags was het gemeentehuis ook open. Omdat de kapper na werktijd gesloten was, ging hij op een middag naar Johan Gulickx op het Oosteind. Het was er vrij druk. Hij moest wachten. Komt burgemeester De Grauw binnen. Die ziet hem zitten. “Ha Kees, laat jij je haren in de baas zijn tijd knippen?” Kees: “Ja, het groeit toch ook in de baas zijn tijd.” Burgemeester: “Ja, maar het groeit niet allemáál in de baas zijn tijd.” Kees: “Nee, maar ik laat het er ook niet allemáál afhalen.” Burgemeester: “Dan is het goed.” Dat kon allemaal.
Zo waren er wel meer dingen die volgens het boekje eigenlijk niet konden, maar daar stonden allerlei zaken tegenover die buiten werktijd ongevraagd gedaan werden. De mentaliteit was toen anders. In verkiezingstijd bijvoorbeeld moesten de oproepkaarten allemaal getypt worden. Dan zei ik tegen de mannen van financiën: “Kunnen jullie mij daarbij even helpen.” “Natuurlijk.” Dan zaten wij dagen achter elkaar die dingen te typen. Maar als zij met de begroting bezig waren dan zat ik ook mee te typen. Over overuren werd niet gepraat. Het was je werk en dat deed je. Naderhand kon dit soort dingen niet meer. “Nee, dat staat niet op mijn lijstje” werd er dan gezegd. Het laatste jaar was het net of het een multinational was die ze moesten runnen: van overleg naar overleg, een commissie hiervan en daarvan. Ik dacht vaak: werk nou toch eens gewoon door, want als je jezelf na de vergaderingen afvroeg: Wat zijn we nou eigenlijk opgeschoten?, dan moest je in veel gevallen toegeven: niks.”
Bezig in en met de gemeenschap
Kees was nauwelijks in Baarle ‘geland’ of gemeentesecretaris Van Gompel – voorzitter van harmonie St. Remi – vond dat het goed zou zijn als Kees het secretariaat op zich zou nemen. ‘Ik heb helemaal geen verstand van muziek’ gold totaal niet als argument om het niet te doen. “Gij kunt een brief schrijven, gij kunt een rekening opstellen. Meer is niet nodig. Papier en stencilmachine en zo kun je van de gemeente gebruiken.” Aldus ging Kees in 1969 ‘vrijwillig’ aan de slag met de administratie van de harmonie.
Ongeveer gelijktijdig kwam Kees zelf met het voorstel om voor de gemeente Baarle-Nassau een personeelsvereniging op te richten. Zoals dat in die gevallen meestal gaat werd de initiatiefnemer meteen uitgeroepen tot voorzitter/secretaris. Incognito trad hij daar zelf ook wel op als Sinterklaas en Kerstman.
Toen zoontje Jacco in de jaren ’70 dagelijks naar het revalidatiecentrum Charlotte-oord in Tilburg ging, werd Kees daar al gauw secretaris van de oudervereniging, tot Jacco in 1995 naar Dagcentrum De Bunder in Bavel ging. Daar richtte Kees een oudervereniging mee op, waarvan hij eerst een aantal jaren secretaris was en later voorzitter.
Kees en Gerda zagen dat er in Baarle, maar ook in de directe omgeving, geen enkele voorziening was voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Zij zochten naar een mogelijkheid om een stichting te vormen om van daaruit iets van de grond te krijgen. Samen met Fons Cornelissen, Jan Laurijssen, Piet van den Brandt en Henk Stabel hebben zij in maart 1990 de Stichting Gehandicaptenzorg Baarle opgestart. Kees werd er secretaris van, Gerda bestuurslid. Hun ambitie was groot: in Baarle te komen tot een soort dagverblijf of zelfs een woongroep. Met deze gedachten gaan ze naar de directeur van Piusoord in Tilburg, de heer Bottelier. Hoewel deze open staat voor de plannen en bereid is tot meewerken, stemt het gesprek toch niet zo positief dat een voorziening op korte termijn haalbaar lijkt. Men laat zich echter niet meteen uit het veld slaan. Kees gaat naar de Provincie om medewerking te vragen. Daar moedigt men Kees aan om de plannen door te zetten, maar tegelijkertijd schat men zijn kansen zeer laag in. Dat was in 1992. In 1998 stond er in Baarle-Nassau echter zowel een dagcentrum als een groepswoning voor mensen met een verstandelijke beperking. Vaak wordt Kees benaderd: voor het opstellen van verzoeken om woningaanpassingen, om vervoersmiddelen, evenals voor het opstellen van bezwaarschriften bij afwijzing van die verzoeken en het vertegenwoordigen van die mensen bij hoorzittingen en dergelijke.
Omdat daar ook vaak de Belgische wetten van toepassing zijn wordt Kees ook bestuurslid van de KVG (Katholieke Vereniging Gehandicapten) in de provincie Antwerpen, afdeling Turnhout. Ook is hij bestuurslid van de Regionale Federatie van Ouderverenigingen.
In 1994 ging Kees vervroegd met pensioen en werd toen meteen ook lid van de W-groep; dat is dit jaar dus al 25 jaar. Na een tijd heeft Kees het secretariaat overgenomen. Nog wat later stapte de voorzitter op en nam Kees zijn functie over. Hij was ook afgevaardigde van de W-groep naar BUS (Brabantse Uitkeringsgerechtigden Samen). Toen ging hij echter behoorlijk sukkelen met zijn gezondheid: kanker, operaties, bestralingen, hartproblemen. “Jullie hebben anderhalf jaar niks aan mij”, legde Kees de W-groep voor. “Iemand zal het van mij moeten overnemen.” Ad Adriaansen is in zijn voetsporen getreden. Biljarten is de favoriete bezigheid van deze club met ongeveer 30 leden. Maar ook staat er ieder jaar een busreis , een kerstdiner en een bingoavond op het programma.
Verder heeft Kees vanaf 2007 tot 2016 deel uitgemaakt van het Beleidsplatform Welzijn van Baarle-Nassau, dat in 2011 verder ging als WMO-raad. Met zijn contacten kon hij daarin goed onderbouwd de belangen van zowel mensen met een geestelijke beperking als van uitkeringsgerechtigden behartigen.
Terwijl Kees sociaal op verschillende manieren actief was, deed ook Gerda haar duit in het zakje. We gaven al aan dat ze medeoprichter was van de Stichting Gehandicaptenzorg Baarle en sedert toen bestuurslid.
Toen in 1994 de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) van kracht werd, richtte Gerda met enkele andere betrokkenen het Platform WVG Baarle-Nassau op en werd er bestuurslid van. Van daaruit bezoekt ze dan ook de vergaderingen van het Regionaal Overlegorgaan Gehandicaptenbeleid in West-Brabant.
Vanaf 1992 is ze ook vrijwilligster bij het dansen voor geestelijk gehandicapten in parochiezaal De Belcrum te Breda. Er werd gezegd dat dansen goed zou zijn voor het evenwicht van deze mensen en dat het hun plezier zou geven. Iedere deelnemer heeft daar een danspartner nodig. Daarom is Gerda 25 jaar lang meegegaan.
Al deze inspanningen voor de Baarlese gemeenschap bleven niet onopgemerkt en daardoor kon het gebeuren dat Gerda en Kees in 2010 beiden een koninklijke onderscheiding kregen opgespeld.
Hobby’s
Naast al hun vrijwilligerswerk hadden Kees en Gerda ook een gezamenlijke hobby, namelijk fotografie. Bij Kees was de belangstelling daarvoor al op jonge leeftijd aanwezig. Van zijn pleegouders kreeg hij zijn eerste fototoestel (een brownie box). Later groeide die belangstelling nog: hij kocht andere en betere fototoestellen en volgde enkele cursussen fotografie. Samen met Gerda richtte hij op hun zolder een donkere kamer in, waar heel veel uren werden doorgebracht met het ontwikkelen en afdrukken van foto’s. Eerst alleen als hobby, later ook de foto’s die Gerda elke week maakte voor ‘Ons Weekblad’. In de jaren ’70 richtten ze de plaatselijke fotoclub ‘Zoeker’ op, met in totaal zo’n 20 leden. Afgesproken werd dat er wekelijks door de leden om beurten een foto in ‘Ons Weekblad’ zou worden geplaatst. Toen vroeg Joep de Jong of Gerda het werk van Aloïs Seeuws wilden overnemen. Aloïs verzorgde al een tijdlang de foto’s voor het Baarlese weekblad, maar door de ziekte van Parkinson werd hem dat in 1980 onmogelijk. Gerda is toen de vaste fotograaf van ‘Ons Weekblad’ van drukkerij De Jong geworden. Dertig jaar heeft ze dat gedaan: in de loop van de week maakte Gerda de foto’s, op maandagavond voor het eten werden de foto’s ontwikkeld in hun doka. Dan laten drogen en na het eten contactafdrukken maken. Dan werd bepaald welke foto’s gebruikt zouden worden voor publicatie. Die werden dan afgedrukt en op dinsdagmorgen naar de drukkerij gebracht. Vanaf oktober 2001 fotografeert Gerda digitaal.
Vanaf 1990 gingen Kees en Gerda ook video-opnamen maken. Dat lukte zo aardig dat Kees ook enkele keren werd gevraagd een reisverslag te maken van de Lourdes-bedevaarten en ook van enkele huwelijksplechtigheden van familieleden en goede bekenden. Ook fietsen en wandelen zijn favoriete bezigheden van Kees, vaak samen met Gerda en Jacco.
Gerda is altijd heel actief en creatief geweest: borduren, tuinieren, bloemschikken, boetseren, poppen maken. Daarnaast had ze een grote interesse in antiek en oude culturen en volgde cursussen filosofie en assertiviteit. Ze heeft ook een tijd kleding gemaakt voor de majorettes en kinderen voorbereid voor kerkdiensten.
Op zoek naar zijn wortels
Kees is destijds ook aan zijn stamboom begonnen. Hij laat hem aan me zien en ik verwonder me erover hoe ver hij er al mee gevorderd was.
Kees vertelt dat Herman Janssen hem daarbij ook goed geholpen heeft, met name toen bleek dat zijn wortels deels in België bleken te liggen. Op een gegeven moment zei Herman tegen Kees: “Ik ben aan het pionieren geweest en ik denk dat jullie uit Merksplas komen.” Hij heeft Kees toen meegenomen naar een plek in Merksplas waar ooit een café stond en waar heel vroeger een doorwaadbare plaats was, waar voerlieden met hun wagen konden ‘oversteken’. “Hij maakte aannemelijk dat hier een van mijn verre voorouders gewoond moet hebben. Maar hij overtuigde mij er ook van dat de achternaam Norbart te herleiden is tot een zekere Norbert van den Ackerveeken. Die achternaam kwam destijds zoveel voor, dat de voornaam is gaan overheersen en tot achternaam geworden is. Toen in de achttiende eeuw familienamen verplicht werden, zijn de voorouders van Kees dan ook in de burgerlijke stand opgenomen als Norbart. “Ik ben Herman enorm dankbaar dat hij toen zo zijn best gedaan heeft om dit uit te zoeken. Zelf heb ik het werk aan de stamboom door mijn ziekte wat laten verslonzen. Dat had ik niet moeten doen. Misschien komt het er alsnog van.
Levenslessen
Een gesprek met Kees levert ook interessante beschouwingen op. Hij kan in alle rust terugkijken op zijn leven en dan tot heldere conclusies komen. Het leven heeft hem het nodige geleerd. Enkele van die ‘levenslessen’ heb ik genoteerd.
Mijmerend over het leven zegt Kees: Ik ben bijna 78, heb kanker gehad, ben aan mijn hart geopereerd, heb een pacemaker en kan echt lichamelijke inspanning maar heel kort volhouden. Maar ik bof nog: dan denk ik: Je kunt wandelen, je kunt fietsen, samen boodschappen doen. Er zijn wel eens moeilijke momenten geweest, maar we hebben elkaar nog. En we hoeven ons ’s avonds niet af te vragen: Hebben we te eten, maar: wát zullen we eten? Er zijn heel wat mensen die het minder hebben. Ik vraag me wel eens af: een voetballer die miljoenen krijgt, die kan natuurlijk hard lopen en hij heeft inzicht, het is een vakman. Tegelijk denk ik dan toch ook: mijn vader die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in weer en wind aan het werk was, die mocht van mij ook wel iets meer hebben. Het is uit balans. En wat heb je eraan? Je hoeft niet in het geld te zwemmen, maar pootje baden is wel lekker. Dat je wat achter de hand hebt. Maar wat heb je aan al die rijkdom als je dood gaat. Als je alles hebt, in luxe leeft en dan nog over hebt, waar ben je dan nog blij mee? Als je nou heel veel geld hebt en je weet dat je het zelf niet allemaal nodig hebt: er zijn heel veel goede doelen hoor!
Daarbij sluit mooi aan dat Gerda en Kees een aantal jaren geleden tot de conclusie kwamen dat zij een enorme hoeveelheid foto’s over Baarle in hun bezit hadden, maar dat er verder weinig mee zou gebeuren. Kees besloot, nadat hij uit het arbeidsproces geraakt was, om alle foto’s die Gerda gemaakt had te digitaliseren en van naam en datum te voorzien, met een paar steekwoorden erbij. Toen dat gigantische karwei geklaard was, zijn ze met de USB-stick naar Drukkerij (= Joep) de Jong gegaan, met de vraag: Vind jij het goed dat we dit hele fotobestand aan de heemkundekring geven? Na Joeps positieve reactie liet Kees één exemplaar achter bij de drukkerij en het andere ging naar heemkundekring ‘Amalia van Solms’, die er enorm blij mee was.
Behalve tevreden zijn en anderen laten delen in wat je hebt, stond bij Kees ook het respectvol en gelijkwaardig omgaan met medemensen hoog in het vaandel. Hij vertelt dat hij er altijd voor gewaakt heeft om – in zijn positie van gemeenteambtenaar – niet verdacht te kunnen worden van (politieke) voorkeuren. “Ik zorgde dat ik mensen altijd gelijk behandelde. Ik had ‘Verkiezingen’ in mijn portefeuille, dan kun je het niet hebben dat er gezegd zou worden: ‘Die vent is zelf van partij x en híj regelt de verkiezingen! Ik bleef er altijd netjes tussenuit. Natuurlijk had ik mijn persoonlijke sympathieën, maar die sprak ik nooit uit. ”Ook in de omgang met collega’s verkoos Kees de uitnodigende toon boven het geven van opdrachten. “Ik zei bijvoorbeeld: daar en daar ben ik mee bezig. Eigenlijk moet dit vandaag ook klaar. Zie jij kans om dat te doen? Als ze er dan mee klaar waren bedankte ik hen met een ‘Dat heb jij goed voor me opgelost’. Je moet wel je waardering laten blijken. Dat heb ik steeds geprobeerd. Ik kan nog altijd goed opschieten met alle mensen met wie ik destijds gewerkt heb. Er zijn ook nog steeds vriendschappelijke banden.” Peinzend: “Er zit namelijk een groot verschil tussen leiding geven en de baas spelen.
Jacco
Zesenveertig is hij nu, de jongste zoon van Gerda en Kees: Jacco. Wat was het fantastisch dat hij, met zijn beperking, in 1998 als bakker aan de slag kon in het dagcentrum ‘Marwijn’ van Amarant. Naast de bakkerij was er een wasserij, een kaarsenmakerij, een houtbewerkingsgroep, een montage groep en een volkstuin. Jammer genoeg kwam er aan deze zinvolle tijdsbesteding in 2013 – na 16 jaar – plots een einde. Amarant heeft toen besloten het dagcentrum te verplaatsen naar de brede school Úilenpoort, waar de activiteiten tot een minimum beperkt zijn. Zo is bijvoorbeeld de bakkersoven met rijskast en al ingeruild voor een gewoon huishoudoventje. De stichting heeft vijf jaar geleden uit alle macht geprobeerd die sluiting te voorkomen, maar Amarant heeft doorgezet. Het Marwijn-gebouw staat tot op de dag van vandaag leeg. Te huur. Kees daarover: “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar die van Amarant kan ik ook niet helemaal volgen: een prachtig eigen gebouw gooit men dicht en men gaat elders twee andere ruimtes huren. Dat het gebouw aan de Rector van den Broekstraat zo maar leeg mag blijven staan snap ik ook niet. In wezen gaat het om gemeenschapsgeld; Marwijn is destijds gebouwd met geld, bestemd voor de zorg. Gelukkig zit er op de locatie nog steeds een sociale bestemming.” Ondanks het bovenstaande gaat Jacco in de Uilenpoort enthousiast door met zijn activiteiten.
Wekelijks bakt hij enkele appeltaarten en een aantal cupcakes. Hij doet daarvoor zelf de boodschappen en koopt in wat er nodig is. Om vijf over vier ’s middags komt Jacco thuis. Ze drinken dan samen iets en vervolgens gaat Jacco naar zijn kamer vol Lego of naar zijn eigen volkstuintje, met aardappelen, boontjes, enzovoorts achter hun huis. Of hij gaat blad ruimen of met zijn konijn spelen. Hij heeft het helemaal naar zijn zin, hier aan de Boschovenseweg. Toen ze twee jaar geleden naar het huis gingen kijken, zei hij meteen: ‘Dit wordt mijn slaapkamer’. Het is ook ideaal dat ze vlak bij zijn werk wonen. “Hij kan”, zegt Kees “nu net als zijn vader iedere dag te voet naar zijn werk.”
Ouder worden
Ook Gerda en Kees hebben hun draai helemaal gevonden aan de Boschovenseweg. Niet dat ze niet gelukkig waren in de Titus Brandsmastraat. Integendeel. Negenenveertig jaar hebben ze daar met heel veel plezier gewoond.
De enige reden dat ze verhuisd zijn is dat ze alles gelijkvloers wilden hebben, want Gerda kon niet meer zo goed de trap op. Was er zelfs al een keer afgevallen. En toen ook Jacco dit huis helemaal zag zitten, was de keuze snel gemaakt. En dát ze wat ouder worden, dat weten ze. Kees: “Je kunt dat merken als kinderen met een omweg iets aan je gaan vragen. Een van hen zei laatst: ‘Ik moet thuis nog een klusje doen. Pa, ik vraag het niet aan jou hoor, maar…. Eigenlijk kom ik daarvoor een paar handen tekort’. Je merkt het natuurlijk ook aan het feit dat je kinderen soms andere keuzes maken dan je zelf zou doen. Maar dat zullen ze vroeger van ons ook wel gezegd hebben. ‘De jeugd van tegenwoordig’ is van alle tijden.
Echte Baolsen
Toen ik Kees een aantal maanden geleden vroeg of ik hem mocht interviewen voor ‘Van Wirskaante’ wimpelde hij het wat af. Zijn belangrijkste argument: “Ik ben toch ginne echte Baolse”. Mijn protest daartegen bracht hem niet meteen tot andere gedachten. Toen hij zijn kinderen vertelde over zijn afwijzing van het interview, lieten ze hem duidelijk merken dat ze dat jammer vonden. Ook zij waren inmiddels wat ouder geworden. Toen Kees immers, na zijn pensionering, een stuk of 10 schriften had volgeschreven over zijn leven en zijn belevenissen, hadden ze nog gezegd “Je denkt toch niet dat wij dat straks allemaal gaan lezen”. Daarop had Kees de schriften verscheurd. Nu kon het alsnog gedeeltelijk rechtgezet worden. Hopelijk is dat met dit artikel ook gebeurd. En Kees, dat je ‘ginne echte Baolse’ bent kun je ook niet langer volhouden, nu iedereen gelezen heeft dat je ruim 50 jaar in Baarle woont, 34 jaar voor de Nederlandse gemeente gewerkt hebt en je al die jaren ingezet hebt voor allerlei zaken in onze Baarlese samenleving. Aan het einde van ons gesprek gaf je ook volmondig toe: “Ik denk dat er veel Baolsen zijn die zich niet zo betrokken en Baols voelen als wij.” Dat denk ik ook.
Kees, bedankt voor je openhartige levensverhaal. We hopen dat jullie samen nog veel jaren van Baol, van de Baolse mensen en van elkaar mogen genieten.