Aon de praot mee…Karel van der Vloet
“Mijn vader kon werkelijk alles zelf maken. Ik stond er altijd met mijn grote neus boven op.” Daar is Karels interesse in techniek ontstaan.
Aon de praot met …. Karel van der Vloet
HARRY BENSCHOP
In onze streek associëren we namen als ‘Van der Vloet’ nog steeds met het Bels Lijntje. Het waren echte spoorfamilies. Ook het leven van Karel van der Vloet heeft door het Bels Lijntje een onverwachte wending genomen.
Met de opa van moeders kant, Carolus Raaijmakers, ook nog eens bij het spoor zou je hebben kunnen verwachten dat ook Karel zijn loopbaan bij het spoor had opgebouwd. Alle broers van Karels opa langs vaders kant zijn er wel terecht gekomen. Behalve Karels opa Frans. Die koos ervoor vanuit Alphen als boerenknecht te gaan werken op de hoeve van de Heimolen.
Geboren in Merksplas
Karel van der Vloet is geboren op 30 mei 1944 in Merksplas. In de woning van opa Raaijmakers. Die werkte toen al niet meer bij het spoor. Bij het aankoppelen van een wagon was er wat misgegaan. Door het ongeluk was hij afgekeurd. En was van Schaluinen, de familie Raaijmakers woonde in het kleine huisje op de Turnhoutseweg gelegen voor de boerderij van Jespers, verhuisd naar Merksplas.
Tussen dat huisje en Jespers (waar nu timmerbedrijf Versmissen zit, red.) had opa Raaijmakers nog een hectare grond. “Ik weet nog dat mijn moeder vertelde dat zij met de koeien langs de Turnhoutseweg liep. Aan een touw. Zo hielp ze de koetjes aan wat eten”, schetst Karel de gang van zaken in die tijd.
De laatste Van Wirskaante ligt bij Karel op tafel. “Dat is hem”, wijst hij op de omslag. “Links achter de burgemeester. Hij was voor de Tweede Wereldoorlog raadslid in Nassau.” Een paar jaar geleden had Karel me al eens een pas gegeven van zijn opa, waarmee hij langs het spoor mocht lopen naar zijn werk op het grensstation. Die ‘Pas voor de verboden strook’ kon Amalia goed gebruiken voor de tentoonstelling 150 jaar Bels Lijntje.
Klein naast elkaar
Vanwege het oorlogsgeweld was Karels moeder voor de bevalling op de tandem naar Merksplas gegaan. Zijn ouders woonden toen in Weelde-Statie. Ze hadden daar een boerderijtje. “Die plek lag toen precies in het kanonvuur. Ze dierven de bevalling daar niet afwachten”, heeft Karel altijd horen vertellen. Kort na de bevalling zijn ze weer teruggegaan naar Weelde-Statie. Karel was de zesde in het gezin, de derde jongen.
Molenheike
Niet lang na Karels geboorte verhuisde de familie van Weelde-Statie naar Baarle-Nassau, naar het Molenheike.
“Mijn grootvader Frans Sus) was op zijn zestiende vanuit Alphen gaan werken op de Heimolen van Theeuwes”, weet Karel. Daar kreeg hij verkering met de dochter van de molenaar. Jan Theeuwes had in die tijd nog meer molens. “De Burghtermolen langs de Alphenseweg had hij gekocht voor zijn ene zoon. Die van Ulicoten was bestemd voor zijn andere zoon.” Je had ook nog de Belse molen, in de Molenstraat. “Voor al die molens was er onvoldoende werk. Daarom mocht mijn grootvader na zijn trouwen gaan boeren op het Molenheike. Daar zat nogal wat grond bij. Het was een volwaardige boerderij. Maar wel op de voorwaarde dat de Heimolen buiten gebruik werd gesteld.” Dat was allemaal net na 1900. Pas later is de molen afgebroken.
Beide klein
Karels vader Jan was de tweede oudste uit een gezin van tien. “Hij moest uit werken, is gaan boeren op Weelde-Statie. Daar had hij ook een melktoer. Hij reed elke ochtend van Weelde-Statie naar de melkfabriek in Merksplas.” Dat boerderijtje stond tussen de kruising en het Bels Lijntje.
Karel weet er eigenlijk niets over te vertellen. Want net na de Tweede Wereldoorlog, binnen een jaar nadat Karel was geboren, ging vader Jan met zijn gezin terug naar Baarle-Nassau. Naar het Molenheike. “Naar een plat dak”, zoals Karel het eenvoudig onderkomen noemt. “Een aanbouw naast de boerderij van de Heimolen.”
“Dat was niet voor lang.” Want in 1948 heeft vader Jan tegenover de Heimolen een noodwoning gebouwd op de Tommelsebaan. “Zo’n kippenkooi van betonplaten, met stropers onder de pannen, betontegels op de vloer. Vier kamers en een keukentje”, herinnert Karel zich nog. “Al het water moest bij de put worden gehaald.” Die ‘kooi’ stond op Bels.
“Daar hebben we tot 1951 met de hele familie in gewoond.” In dat jaar was een nieuwe boerderij klaar. “Die heeft mijn vader zelf gebouwd. Hij kon werkelijk alles zelf maken, met een hamer, nijptang en een paar kromme spijkers. Ik stond er altijd met mijn grote neus boven op.” Daar is Karels interesse voor techniek ontstaan.
Die nieuwe boerderij kende boven een grote open zolder. “Met persplaten uit de oude ‘kippenkooi’ waren er drie kamertjes afgetimmerd, een voor de jongens, een voor de meisjes en een logeerkamer. Mijn ouders sliepen beneden.”
Hij stond op de Tommel, bij de kruising van de Visweg. ”Ook op Bels, maar ik heb altijd de Nederlandse nationaliteit gehad”, verzekert Karel. “Een Nederlandse vader en een Nederlandse moeder, hè.”
Elektricien
Karel heeft de lagere school doorlopen in Baarle-Nassau. “Had niets met de nationaliteit te maken. Al mijn zusjes zijn naar de meisjesschool in Hertog gegaan, de jongens naar de jongensschool in Nassau. Eigenlijk heel raar als je erover nadenkt. Zal wel ergens een voordeeltje hebben gezeten”, besluit Karel.
“Mijn ouders hadden al voor mij beslist dat ik na de lagere school naar het klein seminarie in Hoogstraten zou gaan. Niet zozeer om priester te worden. Veel meer omdat er maar voor één zoon een toekomst was weggelegd op de boerderij. Daarom mocht ik verder leren. Maar eigenlijk had ik veel meer zin om boer te worden.”
Wat zeker ook heeft meegespeeld bij de keuze van zijn ouders, is dat Karels moeder zelf in Hoogstraten op internaat heeft gezeten. Dat was al rond 1925. “En al mijn zussen zijn ook naar ’t Spijker op school gegaan, ook op kostschool. Behalve ons Franca, de oudste, die moest voor het huishouden zorgen.”
In de laatste week van augustus, één week voordat de school zou beginnen, zag Karel het klein seminarie toch niet zo zitten. Op het allerlaatste moment heeft hij besloten naar de technische school te gaan. “Dat was mijn eigen besluit. Ik mocht nog ingangsexamen doen, met allersoorten toetsen. Ik werd uitgeloot om naar het voorbereidend jaar voor de middelbare technische school te gaan. Dus niet eerst houtbewerking of metaalbewerking.” Dat was in Turnhout, op de technische school in de Zandstraat. Vijf jaar is Karel naar Turnhout gegaan. Met de fiets.
Het ging Karel gemakkelijk af. “Totdat ik in het tweede jaar een ongeluk kreeg. Ik val van mijn fiets. Zo’n drie kwartier moet ik buiten bewustzijn zijn geweest. Ik lig op de Turnhoutseweg, bij De Rooij binnen. Met een auto ben ik opgehaald, naar huis gebracht en het bed in.” Een lichte hersenschudding. “Na twee dagen fiets ik weer naar Turnhout. Van dat moment af heb ik altijd echt moeten leren”, blikt Karel terug. “Ik heb 3 voorbereidend MTS gedaan met hakken over de sloot. Toen zei ik: nu ga ik naar de vierde Elektriciteit. En zo naar 5 Elektriciteit.
Hij heeft zijn middelbare school met goed gevolg kunnen afsluiten. “Als elektricien. Met als specialisaties hoogspanning, installatietechniek en bobineur.” Dat laatste zal volgens mij wel iets met een bobijntje te maken hebben, maar wat het nu precies is? “Een bobineur omwikkelt spoelen met geleidingsdraad. Maar waar we op school veel tijd in hebben gestoken, is het uitrekenen welke dikte en lengte de draad moet hebben, plus het aantal omwikkelingen”, legt Karel mij uit.
Na zijn opleiding is Karel bij Harry van de Burgt gaan werken. “Ik kon er gelijk beginnen.” Dat bedrijf zat op de weg naar Alphen waar nu het Goei Gevoel zit. “Een wit- en bruingoedwinkel. Verkocht ook muziekplaatjes. Ik heb er het elektriciteitswerk gedaan.” In die tijd woont Karel thuis op de Tommel.
Een kleine vier jaar heeft hij er gewerkt. “Toen werd ik het ineens beu.” Op een Tweede Pinksterdag ging hij eens kijken op zijn oude school.in Turnhout. “Daar was toen een tentoonstelling.” Hij liep daar een leraar tegen het lijf: ‘Hé Karel, hoe is ‘t?’ “Wete gij niet waar ze ergens een elektricien vragen,” was Karels antwoord. Die adviseerde hem eens contact op te nemen met tegelfabriek Van Gorp in Ravels. Daar vragen ze een elektromonteur onderhoud. “Ik pak ’s anderendaags een dag vrij, met het brommertje naar Van Gorp toe. Solliciteren bij de directeur, Charles Portecrero.” Het klikte gelijk. Of het nu kwam dat we beiden uit een groot gezin kwamen – Portecrero was getrouwd met de dochter van Van Gorp, hij kwam uit een gezin van twaalf uit Ravels-Eel – én van de ‘tweede serie’? “Hij was de tweede van de tweede serie, ik de eerste. Misschien was dat het wel, die tweede serie.” Met een ‘wanneer kan je beginnen?’ was het geregeld.
Netty
In diezelfde tijd kwam Netty in zijn leven. Ook zij kwam uit een groot gezin. “Elf kinderen”, vult Netty aan. “Wij woonden in Bavel. Ik mocht als jongste met mijn zusjes mee uit in Breda, dansen in ’t Ginneken, bij dansschool Peemen. Maar daar was niet zoveel aan. Ze hadden alle jongens al gezien. En ze wilden hun grenzen wel eens verleggen. Van de preekstoel werd verkondigd dat je niet naar de Bonte Os en niet naar Bierinks (in de Molenstraat, red.) mocht gaan. Niet naar Baarle, want dat was zondig, dat was slecht, daar kwam niets goeds vandaan.”
Netty ging toch met twee oudere zusjes op stap. “Eerst met de fiets naar Ulvenhout. Om daar de bus naar Baarle te pakken. We hadden er veel voor over.”
De eerste de beste keer dat Netty naar Baarle ging, dit voorjaar precies 55 jaar geleden, was het ‘raak’. “Komt er zo’n lange op me af, met zijn donkerbruine stem.” Karel durft nu wel te zeggen dat hij het eerste even had geprobeerd met Jacqueline, Netty’s oudere zus. “Maar die vond mij te jong. Toen kwam ik per ongeluk bij Netty uit.” Dansen, dansen en nog eens dansen, zo ging dat in die tijd. Van zeven tot half elf. “Want dan moesten we met de bus weer terug. Gingen we weer braaf naar huis toe”, weet Netty nog precies.
Na een aantal keer dansen, stelde Karel toch eens voor zelf op de fiets naar Bavel te komen. “Een stukje wandelen in de nieuwe wijk. Kijken naar de koeien.” Vier jaar hebben ze verkering gehad. Toen werd het toch wel eens tijd om te trouwen, vonden ze. “In Baarle was er in die tijd bijna niet aan een woning te komen’, zegt Karel. “En we hadden ook nog niet zoveel geld om een woning te kopen.” Van ‘Dorp-Noord’ was in die tijd nog geen sprake. “Alleen één klein huisje stond er, Jansen in den akker noemden we het. Vanuit de St. Aloysius jongensschool (waar nu de Jumbo op het St. Annaplein is gevestigd, red.) keek je zo achter op de werft.”
Huurhuisje in Turnhout
Karel en Netty vonden een huurwoning in Turnhout: “Daar kon je gemakkelijker iets vinden. Elke week kreeg je zo’n krantje in de bus, met advertenties. Stonden wel tien huizen te huur in Turnhout, in alle prijsklassen.” Het was ook niet zo ver van zijn werk in Ravels. “Op een zaterdag de auto van thuis mee. Ze keken wel vreemd, ‘wat gaan jullie nu doen’? We gaan een huis zoeken. En weg waren ze.” Die eerste zaterdag was al raak. Het was een klein huis: “Een voorkamer, een salonnetje en een achterkamer, met nog een keukentje. Voor 900 franc”, herinnert Karel zich nog goed.
Om te kunnen sparen voor een eigen woning, trok Karel er ’s avonds en op zaterdag op uit. “Op m’n brommertje naar Baarle. Als een muilezel. Alle spullen achterop: twee, driehonderd meter kabel, tien tl-balken. Schakelaars in een kist bovenop.” Dat werd toch al snel een autootje. Na zijn werk ging hij ook één of twee avonden per week naar Van de Broek in Terover: “Wasautomaten plaatsen, met vijf-polige aansluitingen, op de boerderijen. En kabels aanleggen.”
“Na veertien dagen in dat kleine huisje verveelde ik me rot, eerlijk gezegd”, vertelt Netty haar herinnering aan ‘Turnhout’. Zij had voor haar huwelijk in Breda bij Jansen Hero in de huishouding gewerkt. “Ik kende niemand in Turnhout. Gelukkig vond ik er snel werk. Bij een directeur van een ijzergieterij met twee zonen, zijn vrouw was gestorven, ook weer in de huishouding.” Zij hadden kantoor aan huis. “Zij vonden het wel leuk, een Nederlander in huis. Een Nederlandse stem gaf wat cachet, vonden ze heel netjes klinken”, lacht Netty. “Het bedrijf deed veel zaken met Nederlanders.”
Dat werk heeft Netty gedaan tot twee weken vóór de geboorte van Annemarie. “Daarna heb ik gewerkt voor een tassenstikfabriek. Kom maar eens proefdraaien, zeiden ze tegen me. Zat ik daar met een kleine naast me in de fabriek.” Ze mocht het stikmachientje thuis zetten. Tot de tweede kwam heeft ze tassen gestikt.
Terug in Baarle
In die jaren kwam er in Baarle-Nassau een nieuw woningbouwproject van de grond. “In de Margrietstraat en omliggende straten werd driftig gebouwd. Wij konden een twee onder één kapper kopen, premie A.”
Ze waren toen natuurlijk niet ingeschreven in Baarle-Nassau. En ook niet economisch gebonden. “Vanwege de woningnood tijdelijk in Turnhout. Dat volstond om ons bij Kempisch Belang te mogen inschrijven”, weet Karel nog. In 1970 konden ze hun woning in Baarle-Nassau betrekken.
Met de auto reed Karel elke dag naar zijn baas in Ravels. “Die auto heb ik een half jaar na ons huwelijk gekocht. Een Volkswagen 1500, motor achterin.“
6 december 1972
Op die dag kreeg het leven van Karel (en Netty) een heel andere wending. Het was een van de laatste keren dat er nog een trein over het Bels Lijntje reed. Hun zwager is die dag verongelukt, op de spoorovergang bij Boschoven. Hij was getrouwd met Netty’s zus Jacqueline. Zij hadden een klein gemengd bedrijf aan de Alphenseweg, met melkkoeien, mestvarkens en kippen.
Vader Romme, de vader van Netty en Jacqueline, was bezorgd hoe het verder moest met zijn dochter. “Ze had een kleine van 18 maanden en de tweede was op komst”, schetst Netty de situatie. “Die is in januari geboren.” Jacqueline was ook een ‘burgermeisje’. “Ze waren pas drie jaar getrouwd. Mijn vader zag dat zij het bedrijf niet verder kon zetten.” Op de boerderij woonde de schoonmoeder van Jacqueline in.
Pa Romme wist ook dat Karel diep in zijn hart liever boer had willen worden. “Thuis hadden we zo’n drie, vierhonderd mestvarkens en nog zo’n 40 fokzeugen. Toen ik nog thuis woonde, was het eerste wat ik deed als ik van Harry van de Burgt of later van Van Gurp thuis kwam, naar achter de stal in. Zijn er zeugen aan het biggen? Daar lag mijn interesse, in de varkens. Maar ik kreeg er niet de gelegenheid voor, want mijn oudste broer, die werd boer. Zo ging dat. Als derde jongen had ik geen schijn van kans.” geeft Karel nog eens aan.
Het was toch even nadenken hoe verder. “Samen hebben we het besluit genomen dat ons leven drastisch zou veranderen”, zeggen ze. In december was het ongeluk. “Eind april zaten wij op het bedrijf”, zegt Karel. ”En kon de bedrijfshulp worden opgezegd.” Ook al daarom moest het snel gebeuren. Hoe de overname van het bedrijf moest worden geregeld, daarvoor hebben ze in die tijd veel hulp gehad van Ad van Gils, toen landbouwvoorlichter. “En van Pa Romme. Die heeft de bemiddeling gedaan,” vult Netty aan.
Vóór het werk
“Jacqueline is in ons huis in de Margrietstraat gaan wonen. Wij in de boerderij aan de Alphenseweg”, duidt Karel de ‘woningruil’. “Met de woning hadden we de bedrijfsgebouwen en mestvarkens overgenomen. Niet de grond. Daar hadden we toen echt het geld niet voor.”
Vóór het werk, Karel bleef bij Van Gorp in Ravels als elektricien werken, moesten de varkens worden gevoerd. “Dat betekende om vijf uur opstaan, voeren, met de auto naar Van Gurp, zien dat ik om een uur of vijf weer naar huis kon. Zien dat ik niet te veel overuren moest maken. En weer opnieuw voeren. En slopen, slopen, slopen, vergunning aanvragen om een nieuwe stal neer te mogen zetten. Want ik wilde er een zestig, zeventig zeugen bij gaan houden. Dat was mijn doel. Dan kon ik zelf fokken en mesten en had ik een gesloten bedrijfje.”
Nog twee jaar heeft Karel bij Van Gorp gewerkt. “Toen vond ik het wel welletjes. Maar ik kreeg geen ontslag van Portecrero.” Waarom niet? “Hij was juist een villa aan het zetten in Turnhout. Daar moest eerst alle elektriciteit worden gedaan. Goed Charles, heb ik toen maar gezegd. Dat werk ik nog voor je af”. Toen kon het worden geregeld.
Uitbreiding
In 1980 kwam een nieuwe kraamstal gereed. “Toen kon ik van 60, 70 zeugen naar 160.” Alle stalroosters heeft Karel zelf gelast. “We bestelden op een gegeven moment twaalf, dertien kilometer ijzer. Weken heb ik bij Ad van Gils in zijn schuur op Loveren daaraan gewerkt. Zelf had ik geen ruimte. Knippen, lassen, mallen gemaakt voor de roosters. Alles met Ad. Die kende de nieuwe methoden van varkenshouden.” De afwerking van de stal was natuurlijk geen enkel probleem. Dat had Karel vaker gedaan bij anderen. Ook metselen heeft Karel in die tijd geleerd.
Ad van Gils gaf nuttige adviezen. “Die kende de nieuwe methoden van varkenshouden. Die kooi moet je anders inrichten, zei die dan. Dan kun je er meer beesten in houden.”
Niet alleen het bedrijf groeide. “Ook ons gezin,” vertelt Karel. “In Turnhout zijn onze twee dochters geboren: Annemarie en Heidi. Op 3 mei 1977 kregen we een zoon, Antoon. Met hem was ons gezinnetje compleet.”
Acht maanden later sloeg het noodlot toe: “Onze oudste dochter Anne-Marie verongelukte voor onze deur. Op de terugweg van school met haar fietsje.” Dat was 22 november 1977. Verdriet en ontreddering. “Er was maar één manier om verder te gaan: als het moeilijk wordt een extra tandje bijzetten, er zijn voor elkaar. Het heeft ons samen sterker gemaakt. Je moet voor elkaar, maar ook voor de kinderen,” zeggen ze over die bewogen tijd.
Weer naar school
In de loop der jaren heeft Karel er grond bijgekocht: “Die liet ik praktisch allemaal door de loonwerker doen. Voor de akkerbouw had ik ook geen tijd. Met zeshonderd mestvarkens en 180 zeugen had je goed je werk. In de stallen heb ik de kost verdiend. Maakte wel mijn eigen bouwplan. En kon er natuurlijk mijn mest kwijt.”
Karel had een quotum van een kleine drie hectare suikerbieten. ”En voor de rest granen, maïs, aardappelen. Maar ook vollegrond groenten. Dat ging niet altijd van een leien dakje.”
In Alphen ging Karel weer naar school. “Een cursus landbouw gevolgd. Je had er van thuis uit wel zicht op, maar er veranderde ook veel. D’r kwam veel meer aandacht voor de voederconversie: wat eten die varkens voor een kilo groei. Alles kwam ook in de PC staan. Dus moest er een computercursus worden gevolgd.
Karel beschrijft de ontwikkelingen in de varkenshouderij. “Wij begonnen met 16 biggen per zeug, misschien zeventien. Toen we stopten, zaten we op een-, tweeëntwintig. En nu hoor je ze al praten over dertig biggen per zeug!”
Hij heeft veel profijt gehad van zijn technische opleiding. Was er iets kapot, dan kon Karel het zelf oplossen. De waterleiding, de elektriciteit.“ Ik had geen smid nodig. Ik had mijn eigen lasapparaat. In de middaguren was daar wel tijd voor.”
Landinrichtingscommissie
In 1997 zijn de zeugen afgestoten. “Ik had er wat minder voldoening van.”
Zo’n jaar voordat dat besluit viel, had Louis Hendriks tegen hem gezegd: “Jij moet in de Landinrichtingscommissie.” Karel had er eigenlijk niet zoveel zin in. “Ze bleven maar aandringen. Uiteindelijk is het een heel interessant traject geweest.” Tot het einde, in 2012, heeft hij deel uitgemaakt van de landinrichtingscommissie Baarle-Nassau. In de laatste jaren, bij de administratieve afhandeling, was het minder intensief, daarvoor was het toch al snel een halve werkweek.
“Met mijn grond lag ik in de ruilverkaveling Alphen. Die was toen al afgewikkeld.” Karel had zodoende geen eigenbelang in de ruilverkaveling Baarle-Nassau. Zijn taak was de belangenbehartiging vanuit de boeren. “Percelen bekijken, herindelingsvoorstellen beoordelen. Dat soort werk. In de gaten houden dat zeker de boeren niet tekort gedaan werden.”
Eerst had ook Karel het idee dat “vanuit de natuur wel een erg grote claim wordt gelegd. Dan denk je, dat kan niet, dat kan niet! Maar eer dat het is afgewerkt, en je dan ziet hoeveel gronden je vrij hebt kunnen maken… In de beemden bijvoorbeeld, gronden waar de boeren niet veel mee konden. We hebben iedereen, in mijn ogen dan toch, heel goed kunnen toedelen. Echt volgens het boekje.”
Later kwam hij vaak mensen tegen die tegen hem zeiden: ‘Karel, het boert nu toch wel heel gemakkelijk. Vroeger waren we de helft van de tijd kwijt met rijden. Deden we niks anders dan heen en weer’. “Mensen die heel tevreden waren.” Anderen hebben het er, zelfs nu nog, wat meer moeite mee. “Het zij zo”, zegt Karel berustend. “We kregen ze in die jaren allemaal aan tafel. Best wel pittig, hoor! Maar ik kijk er met een tevreden gevoel op terug.”
Niet alleen de landbouw, maar ook de natuur is er volgens Karel goed op vooruitgegaan. “Als je nu het Gorpeind afrijdt, en je gaat dan rechtsaf de beemden in…. Ik ga er van ’t zomer toch nog eens wandelen. Al die lage beemden zijn naar de natuur gegaan. Eerst staan ze allemaal met de hakken in het zand. Maar zodra het achter de rug is, zien ze de voordelen. Waren ze vroeger wel twee weken bezig om alles in de kuil te krijgen, nu is 15 hectare er in twee en een half uur vanaf en ’s anderendaags is het nog een paar uur werk om het weg te halen, met hetzelfde materieel! Dan is boeren toch een stuk geëvolueerd. Een stuk gemakkelijker. In dat opzicht dan toch.”
Ver weg
Op mijn vraag of ze wel eens ver weg zijn geweest, proesten ze het uit. “Onze Heidi is fysisch geograaf. En heeft altijd de drang om overal naar toe te vliegen. Die is getrouwd op gegeven moment. Had twee kindjes. Maar ze wilde nog zo graag eens naar het buitenland.” Met haar man Erwin is ze naar Aruba gegaan. “Hij had een contract voor drie jaar, daar op Aruba, in het onderwijs. Komen ze half augustus zeggen, dat ze twee weken later weg zijn. Ik was er helemaal kapot van,” vertelt Netty.
“Ik denk, dat kan toch niet waar zijn. Dat ik de kleinkinderen niet meer zie” vervolgt nog steeds Netty. “Ik ga boeken! Ze is op 22 november jarig. Een dag of tien van tevoren belden we met Heidi: ‘Mogen we ook op jouw verjaardag komen?’. Die wist niet wat ze hoorde. Zo zijn we braaf vier jaar op rij naar Aruba gegaan, want ze tekende nog een jaar bij.”
Een keer had Heidi op de tweede dag van hun verblijf een verrassing voor haar ouders: ‘Morgen om zes uur opstaan’. “Ik denk het niet”, zegt Karel. Maar hij was niet zo gek of ze vertrokken de volgende ochtend vroeg naar Puerto Rico. “Aruba is een kale knikker, weinig te beleven. Puorto Rico is de natte tropen. Maar anderhalf uur vliegen vanaf Aruba. We zaten daar midden in het oerwoud. De bloemen kwamen daar zo uit de bomen. Zo kom je nog eens ergens.”
Daarvoor waren ze wel eens een week naar Spanje gegaan, met de kinderen. Of naar Luxemburg voor een paar dagen. Oostenrijk en Duitsland hadden ze ook wel eens bezocht. “Maar nooit meer dan een week. Je had altijd bedrijfshulp nodig”, verklaart Karel. “En nu vinden we het leuk om in Nederland ergens een weekje te fietsen.”
Geen opvolger
“De interesse van onze kinderen lag niet bij het boeren,” zegt Karel. “Dus geen opvolger op het bedrijf.”
Zowel Heidi als Antoon zijn gaan studeren. Beiden zijn getrouwd. “We hebben inmiddels zes kleinkinderen: drie jongens en drie meisjes.”
In 2010 zijn Karel en Netty van het bedrijf aan de Alphenseweg naar de Generaal Maczeklaan verhuisd. Vorig jaar hebben ze hun gouden bruiloft gevierd. “We hopen zo nog een poosje samen verder te mogen”, besluiten ze het gesprek.
Toen Karel gevraagd werd of ik eens met hem ‘Aon de praot…’ kon, had hij eerst afhoudend gereageerd: ”Ik heb niet zoveel te vertellen.” Na drie uur ‘Aon de praot…’ bleek het tegendeel. Maar ik had ook niet anders verwacht. Karel heeft mij een mooi beeld geschetst van het leven in zijn jonge jaren. En van de wending in zijn leven. “We hebben samen zeker niet stilgezeten”, zegt Karel na afloop bijna verontschuldigend.
En dan heb ik nog niet eens gehad over wat hij allemaal weet van het gereedschap dat vroeger door de boeren werd gebruikt. Juist ook omdat hij er zelf veel mee heeft gewerkt, mee heeft moeten werken. En natuurlijk belangstelling heeft voor techniek. Wie vorig jaar met het heem op bezoek is geweest in de schuur van de heemkundekring in Goirle, zal dat zonder meer kunnen beamen. Ga ik hem vast nog een keer het hemd van het lijf over vragen. Dan weet je dat vast, Karel!