Jan Willekens

Jan Willekens vierkant
Aon de praot mee…Jan Willekens

‘Er is een duidelijke doelstelling en eensgezindheid binnen het heem. Dat is belangrijk voor ons.’

Aon de praot mee…Jan Willekens

HERMAN JANSSEN

Op 1 december 1999 publiceerde André Moors zijn eerste “Aon de praot mee”: een interview, geïllustreerd met welgeteld één foto en twee tekeningen. Bijna vijftien jaar later schreef Dré zijn 54ste en tevens laatste aflevering in deze rubriek, rijkelijk voorzien van 25 foto’s. Zijn populaire artikelenreeks bezorgde Amalia naast een innemende kijk op het leven van markante Baarlenaren veel nieuwe leden en een uitgebreide fotocollectie over ons dorp. Omwille van het belang voor onze vereniging werd het werk van Dré door meerdere auteurs verdergezet en leest u nu alweer de 75ste aflevering, een vreugdevolle mijlpaal in Amalia’s werking. Met een interview van Jan Willekens blijven we in feeststemming. Hij stapte dit jaar weliswaar uit het bestuur, maar werd toen omwille van zijn verdiensten voor de vereniging met het zilveren draaginsigne van Brabants Heem gehuldigd. Een hele eer…

“Tot mijn verrassing kreeg ik een onderscheiding toen ik dit voorjaar het bestuur verliet,” legt Jan uit. “Ook Ria wist van niets. Een onderscheiding voor bewezen diensten. Dat geeft mij veel voldoening. Ria en ik voelen ons goed bij de heemkundekring. Welke achtergrond je ook hebt, het maakt niet uit: iedereen hoort erbij. Er is een duidelijke doelstelling en eensgezindheid binnen het heem. Dat is belangrijk voor ons. En er zit altijd wel iets bij het erfgoed dat onze interesse heeft. Dat is de kracht van de vereniging.”

Voorzaten
Stamboomonderzoek maakt duidelijk dat de familie Willekens uit Retie en Turnhout afkomstig is (zie het document hierboven) en daar als hoefsmid de kost verdiende. Eind 18de eeuw volgde Joannes Willekens (betovergrootvader van Jan) een opleiding bij smid Hendrickx op het Oosteind in Baarle-Hertog. Hij logeerde daar en werd verliefd op de dochter, Maria. Ze trouwden in 1793 en waarschijnlijk hebben Joannes en zijn zoon Martinus de zaak van Hendrickx later verdergezet. Beiden waren hoefsmid en stierven in Baarle-Hertog. Martinus was de overgrootvader van Jan. Een zoon en een kleinzoon van Martinus (respectievelijk grootvader en vader van Jan) waren landbouwer in Baarle-Nassau. Ze heetten beiden Antonius.

Jan weet niet veel over zijn ver verleden: “Een familielid heeft een dertigtal jaren geleden contact opgenomen en wist te vertellen dat de familie had gewoond waar later De Verboden Vrucht was.” Dat kan kloppen. Volgens de huwelijksakte van 13 januari 1793 woonde de bruid in het huisnummer 2 in Baarle-Hertog. Van straatnamen was nog geen sprake! “Naar het schijnt is de vrouw van één van mijn voorouders jong gestorven. Dat vond haar man zo erg dat hij zijn kinderen bij familie onderbracht en naar Frankrijk vertrok. Ook daar wonen leden van de familie Willekens. Er zou een boek van zijn, maar dat hebben wij nooit gezien.”

Jan heeft alleen zijn grootvader langs moeders kant gekend: “Opa Meeuwesen had een beemd bij het Merkske, aan Baarlebrug. Als die beemd gemaaid en daarna gehooid moest worden, kwam hij bij ons aan de Hoogstratensebaan even langs om te buurten. Mijn andere grootouders heb ik niet gekend.”

Ouders
“Mijn vader Toon Willekens kwam uit een boerengezin met negen kinderen op het Hoogeind. Vijf meisjes en vier jongens. Een aantal van hen bleef in de landbouw actief. Mijn moeder Jo Meeuwesen was van Boschoven. Na hun huwelijk begin 1937 gingen mijn ouders aan de Hoogstratensebaan wonen. Dat deel van die straat heette toen nog Heesboom. De bijnaam van die weg is ‘de Rooie Weg’. Die is na de bevrijding namelijk met puin uit Rotterdam verhard. De twee oudste kinderen, Wies en Frans, zijn daar geboren. Vanaf de Heesboom vertrok het gezin vervolgens naar een gehuurde boerderij aan het Gorpeind, waar zus Corrie is geboren. Bij de bevrijding vanuit Zondereigen moesten ze halsoverkop vluchten. Ze konden maar weinig spulletjes meenemen. Het Gorpeind en de Eikelenbos werden gigantisch getroffen. Ook het woonhuis van onze familie brandde volledig af. Twee jaar woonden zij op het Hoogeind in bij Jos Willekens, een broer van vader. Daar werd een eerste zoontje met de naam Jan geboren. Maar deze is diezelfde dag overleden. Op 22 april 1946 ben ik geboren, eveneens op het Hoogeind. Na de oorlog keerden we terug naar de Hoogstratensebaan (toen dus Heesboom), naar een vrij kleine noodboerderij. Daar zijn nog vier kinderen geboren: Jeanne, Maria, Annie en Jos. Als ik dat nu allemaal bekijk, vraag ik me af hoe mijn ouders voor acht kinderen – waarvan de meesten verder hebben gestudeerd – destijds de kost konden verdienen. Onvoorstelbaar!”

“Het overlijden van de eerstgeboren Jan op 7 januari 1945 was een heel aangrijpende gebeurtenis in het leven van mijn ouders. In 2008 bracht de parochiale werkgroep ‘Verzwegen…maar niet vergeten’ een boekje uit ter herdenking van alle verzwegen doden. Getracht werd om zoveel mogelijk informatie over doodgeboren of ongedoopte kinderen te verzamelen. Door deze werkgroep werd mijn moeder 62 jaar na datum geïnterviewd. Mijn vader was toen al gestorven.”

“Zij vertelt mij dat zij een kindje verloren heeft op 7 januari 1945. Het was een jongen die ’s morgens vroeg rond 06.00u werd geboren op het Hoogeind in Baarle-Nassau. Ze woonden daar toen tijdelijk vanwege de oorlog (van oktober 1944 tot mei 1946) bij een broer van haar man. De baakster (vroedvrouw) Anna Schellekens-van Gorp heeft het naar huize Moederheil in Breda gebracht en daar is het in de namiddag overleden, een halve dag oud. Als echtpaar hebben ze nooit geweten wat er verder met hun kind gebeurd is. Ook in hun trouwboekje is dit zoontje niet vermeld. Mevrouw zegt daarover: “Ik weet niet waar het kind gebleven is, maar ik hoop wel dat het gedoopt is; ze hebben niks meer laten weten en wij hebben later heel dikwijls gedacht: waar zal dat toch gebleven zijn?” De naam voor hun kind was Jan; daarom noemt ze haar zoon Jan die daarna (in 1946) geboren werd, wel eens ‘Jan de tweede’. Over een op te richten monumentje voor allen die in ongewijde aarde zijn begraven, zegt ze: “Dat lijkt me heel schoon!”

“De werkgroep heeft uitgeplozen dat Jan op de dag van zijn geboorte is overleden. Hij werd waarschijnlijk in ongewijde aarde op het kinderkerkhof van Overakker in Breda begraven. Volgens het kerkhofarchief aldaar was hij op 5 januari geboren, wat echter niet correct is. Moeder werd meteen van de ontdekte gegevens op de hoogte gebracht. Ik ben op dat kerkhof gaan kijken, maar er was niets meer terug te vinden. Sinds 2008 staat op het kerkhof in Baarle-Nassau voor alle verzwegen doden een mooi herdenkingsmonument van Antoon van Tuijl. In Baarle-Nassau bleken er namelijk meerdere gezinnen te zijn waar iets dergelijks was gebeurd.”

“Mijn vader was al op 6 november 1978 overleden. Na een avondje kaarten in de buurt is hij bij mistig weer op de Hoogstratensebaan (bijna voor zijn huis) aangereden. Waarschijnlijk was hij op slag dood, maar officieel werd hij pas na middernacht doodverklaard, na aankomst in het ziekenhuis. De politie bracht mijn broer Frans en mijzelf naar het ziekenhuis voor de identificatie. Op de dag af acht jaar later is de vader van Ria op dezelfde weg pal voor zijn huis verongelukt. Ook hij was gaan kaarten. Hij keerde met de fiets van de bejaardensoos terug, werd geschept door een auto en overleed ter plaatse. Wij stonden klaar om naar de jaarlijkse herdenkingsmis voor mijn vader te gaan toen een broer van Ria belde dat wij dringend naar huis moesten komen. We reden achter een brandweerwagen ernaartoe. Toen wisten we genoeg… Hoe het precies is gebeurd, daar kwam je niet achter en dat doet erg pijn. Zes november is voor ons een heel beladen dag. Wij waren op die dag jarenlang twee stille mensen. Nu hebben we het een plekje gegeven.”

“Na het overlijden van mijn vader heeft moeder nog lang aan de Hoogstratensebaan gewoond. Kaarten was één van haar hobby’s en enkele keren per week fietste ze hiervoor naar het dorp. Gezien de gevaarlijke weg was dit eigenlijk niet echt verantwoord. Maar haar ophalen en weer naar huis brengen, hoefde niet. Door weer en wind fietste ze op en neer. Op een middag was er echter een zware storm met veel regen en fietsen ging echt niet. Ze moest te voet verder. Op Loveren kwam er een politiebusje langs. De agenten zagen haar en stopten. Ze vroegen wat er aan de hand was en of zij ergens mee konden helpen. De politie bood aan om haar met de fiets in het busje naar huis te brengen en dat gebeurde ook. Heel dikwijls moesten wij daarna aanhoren dat moeder hoopte dat niemand in de buurt gezien had dat zij door de politie was thuisgebracht. Wat zou er wel niet gedacht worden?! Op haar negentigste verjaardag hebben wij haar nog een nieuwe fiets gegeven. De laatste jaren van haar leven woonde zij in een bejaardenwoning op het Julianahof, waar ze op vierennegentigjarige leeftijd is overleden.”

Broers en zussen
“Ik ben de vierde van acht kinderen: drie jongens en vijf meisjes. De Hoogstratensebaan was ten tijde van onze jeugd een redelijk druk bereden smokkelroute naar België. Er zijn toen best een groot aantal kilo’s boter de grens overgebracht. We hebben diverse keren gezien dat smokkelauto’s toch gestrand waren door lekke banden, nadat ze over de uitgestrooide kraaienpoten waren gereden. Zélf deden wij ook wel eens iets wat niet mocht. Zo gingen we met vriendjes op Blommegoed (de Hollandse Bossen) vogelnestjes leeghalen. We hebben een keer politieagent de Jong uit Ulicoten achter ons aan gehad. Of we speelden touwtje-trek: we knoopten een dun touwtje aan een portemonnee, legden die op straat en trokken vanuit een sloot snel de portemonnee weg als fietsers omkeerden. Tot hun verbijstering zagen zij geen portemonnee meer liggen. Dat deden we vooral als het in Hoogstraten kermis was geweest. Of we deden ruitje-tik. We prikten als het donker was bij mensen een punaise in het hout bij de op één na onderste ruit. Over die punaise hing een kort draadje waaraan een kopspijker of een stalen moer bevestigd was. Dat korte draadje werd aan een lang touw vastgebonden. We verstopten ons achter een heg of in een sloot en trokken aan dat touw. Hierdoor raakte de spijker of de moer het glas, net alsof er iemand met zijn ring tegenaan tikte. Een keer zijn we ontdekt en moesten wij redelijk ver over de akkers vluchten. ’s Anderendaags was er heibel in onze buurt. Onschuldige kinderen werden erop aangesproken.”

“Ik heb een technische opleiding gehad, mijn oudere broer studeerde aan de agrarische hogeschool, mijn jongere broer heeft ook een technische opleiding gevolgd zoals ik. Vier zussen volgden o.a. een kantooropleiding. Op een gegeven moment werkten drie van mijn zussen tegelijk op het kantoor van hotel-restaurant Den Engel. Een vierde zus werkte iets verderop bij de Rabobank. Mijn zus Annie is vrij jong overleden, na een korte ziekte. Ze woonde in Alphen en had twee kinderen. Een zwager van ons, die met ons Maria was getrouwd, is vorig jaar gestorven. Hij woonde in Chaam. En op 1 april van dit jaar is mijn zus Maria daar overleden. Ook zij hadden twee kinderen.”

“Mijn oudste zus, Wies, ging als zuster Ancilla in het klooster van de zusters Dominicanessen. Dat is een bekende orde die over heel Nederland verspreid was. Zij hadden scholen en internaten. In Baarle-Nassau verzorgden zij het basisonderwijs voor meisjes. Er was een mooi klooster, maar dat is intussen verdwenen, net als de erbij horende school. Nu staat daar een mooi appartementsgebouw en woningen. Alle kloosters van de zusters Dominicanessen zijn opgeheven, behalve dat van Voorschoten. Daar wonen alle zusters nu bijeen, alleen zuster Anita woont nog in Baarle-Nassau. Het is ook deels een commercieel verzorgingstehuis geworden. Zuster Ancilla is 81 jaar en op dit moment is zij een van de jongste zusters van de congregatie. Mijn zus zegt wel eens dat ze goed moet plannen wanneer ze naar Baarle-Nassau kan komen, want ze heeft het nog best druk! Bij gelegenheid van haar gouden professie is er in van Wirskaante 2013 nr. 3 een uitgebreid artikel over haar verschenen.”

“Ooit waren er ook twee tantes in diezelfde kloosterorde: zuster Angela (Cor Meeuwesen) en zuster Concordia (Ciska Willekens). Zuster Angela was lange tijd actief op Sint Maarten, een eiland van de Antillen. We zijn een nonnenfamilie! Dat was vroeger zo. In een katholiek gezin werd destijds verwacht dat een van de kinderen priester, kloosterzuster of kloosterbroeder werd. Verschillende meisjes uit Baarle maakten dus al eerder dezelfde keuze als mijn zus.”

Boerenleven
“We hadden zoals gezegd een kleine noodboerderij met deels gehuurde grond. Er stond een schop bij en de kippen liepen in de ren. Met de handzeis maaide mijn vader twee keer per jaar een beemd aan het Merkske. Er waren lage stukken bij, daar kon je met niets op. Met een vork werd alles uitgestrooid om te drogen. Met een houten rijf werden regeltjes gemaakt. Eén kant van de beemd was redelijk hoog. Het hooi van het lage deel werd op twee lange stokken getast en naar het hoger gelegen deel gedragen, waar het op oppers werd gezet. Daar werden de hooibalen geperst en kon de kar komen laden.”

“Voor ik het huis uitging, heb ik best veel op de boerderij meegewerkt. Het boerenleven was toen anders dan nu. Ik heb nog geploegd met een paard en een éénschaarploeg. Het paard moest aan het einde van de akker omdraaien en ook de ploeg werd dan handmatig omgezet. Eigenlijk zag je pas na een halve dag dat je iets had gedaan. Later heb ik nog met een tractor gewerkt. Het zaaien gebeurde met een handmachientje. En we moesten bieten dunnen: op de knieën kruipen en dan drie rijen meenemen. Of aardappelen met de riek uitsteken, de kleintjes eruit rapen en de grote oogsten. ‘Errepel raopen’, heette dat.”

“We hebben ook op verschillende plaatsen aardbeien gehad. Nabij de Hoogstratensebaan plukten wij die bij de Witte Bergen, tegenover het Zwartven. De aardbeien werden in kistjes geoogst en ter plaatse afgewogen. Een paar keer per week werden ze naar Baarle-Nassau gebracht. In de Stationsstraat zat transportbedrijf van de Lindeloof. Ter plaatse werd de kwaliteit van de aardbeien gekeurd. Zaten er een paar groene of rotte tussen, dan werd het tweede soort. Wat minder opbracht. Vervolgens werden de aardbeien naar de veiling in Breda vervoerd. Op een bepaald moment waren we op een andere akker aan de Hoogstratensebaan aan het plukken toen de politie langskwam. Ze vroegen of onze bascule geijkt was. Neen, dus. Daarvan werd bijna een proces-verbaal opgesteld. Als dat nodig was, werd er ook op zondag geplukt. Op een middag werd het in de verte helemaal donker. We wisten niet wat er gebeurde, tot we ’s avonds op café van de windhoos in Ulicoten en Chaam hoorden vertellen. We zijn daar natuurlijk even gaan kijken. Dat kunnen wij ons nog goed herinneren.”

“Koeien melken, ’s morgens om zes uur. Met een melkkan op de fiets naar de wei aan de Witte Bergen. We hadden toen zeven koeien en namen de melk mee naar huis. Elke buurt moest zijn melk zelf naar de melkfabriek op Loveren brengen. Dat gebeurde per toerbeurt: iedere boer om de beurt. In de winter wanneer er sneeuw lag, kropen we achterop de melkwagen en reden we mee naar school. In de winter stonden de koeien in de stal. Dan moest er gier uitgereden worden. Het giervat vullen gebeurde nog met een handpomp. En omdat wij destijds nog geen badkamer of afgesloten doucheruimte hadden, wasten wij ons op zaterdagavond om de beurt in een teil die in de voorstal stond. Daar kregen de koeien hun voer. Mensen kwamen ook wel achterom via de stal ons huis binnen. Niet netjes bij de voordeur aanbellen, zoals tegenwoordig. Die bel was er trouwens niet. Wij hoopten dan telkens dat de bakker niet binnenkwam. Hij had de gewoonte om zijn broden pas laat te bezorgen.”

“Zeugen moesten naar de beer bij Frits Josten aan de Ulicotenseweg. Ons moeder slachtte af en toe zelf een kip. Dat heb ik allemaal nog zien gebeuren. Wanneer bij ons een varken werd geslacht, werd er na het doden eerst gloeiend heet water overheen gegoten om het van de haren te kunnen ontdoen. Piet Michielsen was de slachter van dienst. Hij sneed het varken open, maakte het schoon en het bloed werd gebruikt om bloedworst te maken. Het was mooi om te zien hoe daarna het varken een aantal dagen aan een ladder in de keuken hing.” Ria gaat niet akkoord daarmee: “Ik vond dat heel eng.” Jan vervolgt: “Het varken moest eerst gekeurd worden en werd daarna pas versneden. De hammen brachten we naar oom Jos op het Hoogeind. Die had een grote schoorsteen waarin ze gerookt werden. Zo werkte de boerderij toen.”

Schoolopleiding
“Ik ging in Baarle-Nassau naar de lagere school, waar nu de Jumbo is. Dat was een school van de broeders de la Salle, maar er waren ook een paar meesters. De hoogste klassen hadden een moestuintje bij de school. We kregen allemaal een stukje grond en konden dan onder begeleiding van de broeders zelf bloemen en groenten kweken. Daar werd ik al voor de volkstuinen warm gemaakt! ’s Morgens gingen we nuchter naar de kerk. In de klas konden we ons kannetje thee op de kachel zetten om op te warmen en mochten wij onze boterhammen opeten voor de les begon. Op een morgen viel één van de broeders dood op de speelplaats en werden we naar huis gestuurd. Dat voorval is me altijd bijgebleven.”

“Vervolgens ben ik naar de Ulo in het klooster van de broeders gegaan, waar nu het cultureel centrum is. Het was eerst en vooral een opleidingsplaats voor de broeders, met een internaat. Als buitenstaanders mochten wij daar naar het externaat. Ik behaalde er mijn Ulo-A diploma, maar omdat ik een hogere technische opleiding wou volgen, moest ik er in Breda nog een jaartje Mulo-B bijdoen. Daarna ben ik vier jaar ook in Breda naar de Hogere Technische School gegaan. Tijdens die opleiding liep ik vier keer een driemaandenlange stage. Aan het einde moest ik telkens een stageverslag inleveren. Eerst was ik stagiair bij Etna in Breda, dé kachelfabriek van Brabant. Daar liep ik mee bij de productie en kon ik meekijken op het kantoor. Ik ben ook in Etten op stage geweest bij de Tomado fabrieken, bekend van de potten en pannen en dergelijke. Ik volgde het complete proces voorafgaand aan de productie tot en met de levering. Mijn derde stage was in Worcester in Engeland, een stad gekend van de saus met dezelfde naam. Ik liep er stage in een bedrijf voor productie van machines voor autofabrieken en dergelijke. Ik woonde er bij een Engels gezin en ben in Liverpool enkele keren voetbal gaan kijken. Het was allemaal best interessant, maar ik was nog hartstikke jong. Ik vond nog een aantal brieven terug die ik naar huis had geschreven. Voor mij was het een wereldreis. En ik had heimwee. Ik was nog nooit van huis weggeweest. Mijn laatste stage was bij Farbwerke Hoechst in Frankfurt, Duitsland. Dat was een chemisch bedrijf dat o.a. verf maakte. Daar zat ik met een medestudent in een appartement. We zorgden zelf voor ons eten. Het was in de carnavalstijd, dus ben ik er ginds naar gaan kijken. Het was een goede stage. Frankfurt is een grote stad, het financiële centrum van Europa. Maar daar hadden wij niets mee te maken. Ik studeerde op mijn school als een van de jongsten ooit af.” Ria vult aan: “Je werd in die stagetijd en daarna wel in het diepe gegooid, als je van de Rooie Weg komt!”

Tijdens zijn studietijd kreeg Jan verkering met Ria Jansens. “We zagen mekaar alleen in het weekend. En toen we ons eindexamen moesten doen, waren we twee weekenden niet bij mekaar omdat we moesten studeren. Dat kan de jeugd nu niet meer geloven!”

Ria
Wat opvalt: Jan en Ria hebben eenzelfde achtergrond. Ze woonden niet ver van elkaar, komen alle twee uit een boerengezin, waar verdriet en tegenslag verwerkt werd. Hun woonhuizen brandden bij de bevrijding af en hun vaders werden beiden op de Hoogstratensebaan doodgereden. Ria vat haar voorgeschiedenis in grote lijnen als volgt samen: “Mijn vader, Pieter Karel Jansens (roepnaam Karel), werd op de Heikant in Merksplas in de Begijnhoeve geboren. Hij is op zesjarige leeftijd met het gezin naar Het Bosch in Ulicoten ‘geëmigreerd’, dat lag voor hen namelijk in het buitenland. Op beide plaatsen woont nu nog familie van mij. Er waren zeven jongens en één meisje, maar zij is jong overleden. Ze zijn bijna allemaal in het boerenleven gebleven. Mijn moeder kwam van de Chaamseweg-Hazenberg in Ulicoten. Toen haar oom stierf, moest zij al heel jong daar op de Lijmbeek gaan werken. In 1932 zijn mijn ouders getrouwd. Eerst woonden ze op het Gorpeind. Na een paar jaar kochten zij een boerderij op de Eikelenbos. Bij de bevrijding brandde die helemaal af. Ik ben in de heropgebouwde stal geboren. Ik vertelde altijd aan mijn leerlingen bij het kerstverhaal in de klas: ‘Er is nóg iemand in een stalletje geboren!’ Ik kon dan op alle aandacht rekenen. Met de wederopbouw kwam er een huis en een schuur met een heel hoog dak met een wolfseind bij. Ons pa had in de schuur liever een gebint meer gehad en dan minder hoog. Maar dat mocht niet van de Wederopbouw. Het moest de hoogte in. Het gevolg was dat ik als boerendochter bij het binnenhalen van de oogst boven in die schuur de korenschoven als laatste weg moest stapelen. Ook ik heb toch ook wel op de boerderij geholpen.”

“Ik ben de tweede jongste van zes kinderen. Er waren er negen, maar drie zijn jong gestorven. Dat is altijd een groot verdriet van mijn ouders geweest. De jongsten vergaten wel eens de verjaardagen van overleden kinderen. Daar werden we altijd aan herinnerd. Tot overmaat van ramp overleed mijn broer Jan, die de ouderlijke boerderij had overgenomen, op een veel te jonge leeftijd. Een mokerslag voor het gezin, voor mijn ouders en voor de hele familie. Mijn schoonzus heeft met haar zoon op een moedige manier het bedrijf voortgezet. Een tweede dreun volgde toen haar dochter en zijn zus later op jonge leeftijd verongelukte. Ik heb voor mezelf nooit een toekomst in de landbouw gezien. Jan deed dat liever dan ik. Ik wilde studeren, juf worden. Naar Tilburg was voor mijn moeder een brug te ver. Ik kon kiezen: óf naar de huishoudschool, óf op kostschool bij de zusters Dominicanessen in Reuver (Limburg). Vanuit Baarle-Nassau gingen daar best veel meisjes naar school. Voor mij was het geen moeilijke keuze: het werd Reuver. Vanuit de Ulo in Reuver vertrok ik naar Dongen, waar ik de opleiding voor onderwijzeres volgde. Dan kwam ik elke zaterdag naar huis en fietste ik op maandag met een vriendin van Boschoven weer naar school. Dat was 35 kilometer. Ik begon in Ulicoten les te geven. Na acht jaar werden de kinderen geboren en stopte ik met werken. Toen ons Chantal drie jaar oud was, ben ik parttime naar Ulicoten teruggekeerd. In 1985 liet ik me naar de Aloysiusschool in Baarle-Nassau overhevelen. Later werd dat de Akkerwinde. Daar ben ik tien jaar geleden gestopt. Ik heb er met enorm veel plezier gewerkt. Ik heb alle klassen gehad en heb veel aan zorg gedaan. In België heet dat zorgleerkracht, hier spreekt men van interne begeleider.”

“Wij zijn best dienstbaar aan de maatschappij geweest. Ik zat in het bestuur van de peutersoos toen onze kinderen klein waren. Met broeder Rafaël heb ik het kinderkoor De Kerkuiltjes nog opgericht en geleid. Ik zit al meer dan dertig jaar als hobby bij Kamerkoor Terpander. Voor Van Wirskaante schreef ik twintig afleveringen ‘Met een knipoog en een glimlach’. Daarin beschreef ik mijn ervaringen uit het onderwijs. Momenteel houd ik me als vrijwilliger nog enkele uren per week bezig met enkele dames die als vluchteling met hun gezin naar Nederland zijn gekomen. Ik help hen met de Nederlandse taal, een vereiste voor de lastige inburgeringscursus. Dus toch nog wat onderwijs: het bloed kruipt waar het niet gaan kan…”

Een eigen gezin
Jan neemt opnieuw het woord: “Wij zijn op 29 juni 1972 getrouwd. We wilden eerder trouwen, maar er kwam een kink in de kabel. We hadden een woning in Rijen gekocht. De aannemer uit Tilburg ging echter failliet toen de fundering er net in lag. We hadden een eerste aanbetaling gedaan zonder dat er iets op papier stond. Dat zouden we nu absoluut nooit meer doen. Het heeft ons veel problemen opgeleverd. Met zes gedupeerden en een advocaat gingen we heel snel naar de erbij betrokken makelaar in Tilburg. Alhoewel niet direct verantwoordelijk, beloofde hij garant te staan voor het geld. Dat was een goede zaak. Nadat de nieuwe aannemer een veel hogere prijs vroeg, stapten wij met twee anderen uit het project en kregen we na een proces bij de rechtbank inderdaad ons geld terug. In 1976 ontvingen we nog 15,96 euro terug na beëindiging van het faillissement. In Baarle-Nassau was er nog maar één bouwplek beschikbaar en die hebben we gekocht. Bleek dat ons perceel achter in de tuin twee en een kwart vierkante meter Belgische grond bevatte. De aankoopakte werd getekend in het café bij Gillis, nu de Zeeman. Daar liep de grens doorheen, ook over de biljarttafel. Aan de ene kant zat de Nederlandse notaris. Daar moesten we eerst tekenen. Bij de Belgische notaris aan de andere kant van de biljart hebben we vervolgens het piepkleine stukje Belgische grond gekocht. We moesten dus twee notarissen betalen. Toen konden we bouwen, veel in eigen regie. Na ons huwelijk zijn we dus in de Margrietstraat gaan wonen. We betalen in Nederland onroerend goedbelasting. Twee of drie jaar lang kregen we ook vanuit België een aanslag. Daarna stopte dat. Het bedrag was dan ook zo laag dat we steeds nul frank moesten betalen, maar het was voor België niet kosteloos. Er moest een postzegel op!”

“We hadden destijds vanachter ons huis nog een open zicht tot bijvoorbeeld de voetbalvelden van Gloria. Dit was nagenoeg de eerste uitbreiding van Dorp Noord. Er stond nog één Belgische boerderij juist achter ons en er liep nog vee rond. Waar onze planten te dicht bij de omheining stonden, waren de koeien ermee weg. We wonen in een heel rustige straat en toch overal vlakbij. We blijven dus zo lang als het kan hier wonen.”

“Wij hebben een zoon Jeroen (°1975) en een dochter Chantal (°1977). Jeroen woont in Eindhoven. Hij is daar afgestudeerd op de Technische Universiteit en heeft een vervolgopleiding gedaan voor octrooigemachtigde. Hij werkt nu bij ASML in Veldhoven, een bedrijf dat machines produceert en exporteert waarmee andere bedrijven de chips voor computers en dergelijke kunnen maken. Hij behandelt daar nieuwe en bestaande octrooien. Hij trouwde met zijn vriend Elmar. Elmar werkt op de Technische Universiteit Eindhoven als coördinator international office.”

“Chantal is getrouwd met Max. Ze woonden in Breda, maar zijn naar Baarle verhuisd. Ze hebben drie kinderen. Op maandag en dinsdag zijn Ria en ik nog oppas oma en opa. Chantal en Max zijn beiden universitair geschoold. Max werkt in Tilburg als adviseur kunsteducatie bij Kunstloc Brabant, voorheen Kunstbalie. Chantal werkt als orthopedagoog in het Therapeutisch centrum van Amarant. Ze werkt in Tilburg en Breda met mensen die een lichte verstandelijke beperking hebben. Onze kleinkinderen zijn nu dertien (Thomas), twaalf (Vincent) en bijna zeven jaar (Isabel) oud. We genieten wekelijks van hun belevenissen en we zijn dankbaar dat we zo’n fijn en hecht gezin vormen.”

Backer en Rueb
“Zelf werkte ik eerst in Breda, bij Backer en Rueb. Dat was een heel bekend bedrijf dat onder andere stoomketels, liften en roltrappen maakte. Daar heb ik in de tekenkamer op de constructieafdeling op aanvraag van klanten ontwerpen voor liften gemaakt. Dat is alweer lang geleden, lang vóór de e-mail en de iPad en zo. Het was in de beginperiode van bijvoorbeeld de telefax. Die hadden wij niet in ons bedrijf, maar we mochten er twee straten verder in een ander bedrijf gebruik van maken! Ik heb niet zo lang bij Backer en Rueb gewerkt. Dat bedrijf bestaat nu niet meer.”

“In die tijd waren veel Belgische arbeiders in Breda werkzaam. Zij werden met personeelsbussen vanuit Turnhout en omgeving naar Breda vervoerd. Ook ik heb best een aantal keren ervan gebruik gemaakt. In die tijd was er een bekende sigaretten- en tabakssmokkel vanuit België gaande. Op een morgen was er op de Chaamseweg bij de camping van Slockers een grote douanecontrole gaande. Alle verkeer werd aan de kant gezet. Voorin de rij werden alle voertuigen onderzocht, achterin de rij was het even wachten tot de douane onze bus kwam bezoeken. Wat gebeurde er? Het bovenluik van de bus werd geopend en alle sigaretten en tabak werden bovenop de bus gelegd. Het luik ging weer dicht en bij de controle was niks te vinden. We mochten dus verder. De chauffeur was op de hoogte en vertrok heel langzaam. Het luik ging open, alles terug in de bus en de smokkelwaren konden mee naar Breda!”

Saval
“Na Backer en Rueb werkte ik bij Saval, eveneens in Breda. Na de bevrijding was één van de Poolse soldaten in Breda met een meisje uit de toen bekende familie Hoppenbrouwers getrouwd. Zij hebben dit bedrijf opgericht. Saval doet zaken in het brandweerwezen. Er worden materialen voor de brandweer ontworpen en geproduceerd. Velen kennen Saval van de brandblussers aan de muur. Maar we beveiligden ook chemische fabrieken. De Europoort en de Maasvlakte ken ik heel goed. Voor de beveiliging moest ik als projectleider ook af en toe met de helikopter naar olieplatforms op zee. En een week lang verbleef ik voor Saval in de directe omgeving van Houston (USA). Het was een bezoek aan een groot opleidingscentrum voor brandweerlui: kijken hoe mensen getraind werden, wat te doen bij welk soort brand, welke blusmiddelen gebruikt werden, enzovoort. Ook ik heb echt mee getraind. Heel interessant om te zien hoe de blusmiddelen van Saval toegepast zouden kunnen worden. Op een vrije dag bezocht ik de stad Houston en het ruimtevaartcentrum van waaruit de vluchten begeleid worden. Ik heb veel ruimtevaartspullen en raketten gezien. De meegebrachte maanstenen mocht ik bijna vastpakken. Maar niet echt, natuurlijk. Op mijn tocht door het immens grote gebouw werd ik toch even teruggefloten. Ik liep op een afdeling die alleen voor het interne personeel bestemd was. Ik was iets te nieuwsgierig, dus!”

“Op een mistige morgen, onderweg naar Saval, kwam ik op de snelweg bij Ulvenhout in een kettingbotsing terecht. Ik was nog niet op de linker rijstrook tussen de personenwagens geraakt en reed dus nog tussen de vrachtwagens. Ik stond juist op tijd stil achter een grote tankwagen met vloeibare mest. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik nog net een vrachtwagen met dertig ton cement naderen. Die kon niet tijdig stoppen! Op het allerlaatste moment gooide de chauffeur zijn stuur naar rechts om en stond op de spitsstrook een aantal meters voorbij mij stil. Een geluk bij een ongeluk…”

“Ik heb voor mijn werk best een groot stuk van de wereld gezien. Ik ben ooit geruime tijd ingehuurd door een bedrijf dat een olieplatform bouwde. Ik zorgde voor de goede coördinatie met Saval en moest toen dus mijn eigen collega’s aanspreken als er iets niet goed liep. Ik stond voor uitdagingen in heel West-Europa. Ik werd ook vaak naar Egypte gestuurd en kreeg dan de raad om een betrouwbare taxi te nemen. Op een bepaald moment lukte dat niet en reed ik mee achterop een pick-up wagen, midden tussen de olietonnen. Ik moest soms afstappen om de wagen mee te duwen omdat de achteruitversnelling niet werkte. Ik bezocht ook moskeeën en de haven van Alexandrië. Ik nam foto’s van treinen waar mensen bovenop gekropen waren. Daar kreeg ik een opmerking over: ‘U neemt toch niet alleen zo’n foto’s?’ Het verkeer in de steden was chaotisch, maar er gebeurden bijna geen ongelukken. Die gebeurden vooral op de snelwegen die toen werden aangelegd. Bij Caïro kwam ik uit bij een ongeluk met zes doden. En als ik tegen de middag bij een bedrijf aankwam, werd mij gevraagd om even te wachten. Het aanwezige personeel moest eerst naar het middaggebed. Pas een uur later kwamen ze voor overleg terug. Ik ben ook in Algerije geweest. In de hoofdstad Algiers was geen hotelkamer meer vrij. Er was een grote handelsbeurs gaande. Ik vond onderdak dertig kilometer verderop in de woestijn. Vier dagen moest ik wachten voor een binnenlandse vlucht ‘geregeld’ was naar een olieopslagplaats duizend kilometer verder. Op die vlucht zat ik onder andere tussen inlandse Algerijnen, met hun kippen en konijnen welke ze in Algiers gekocht hadden. Ria kreeg normaal nooit telefoon van Saval. Maar die reis belden ze ongeveer elke dag om te zeggen dat alles goed met mij ging. Ria vertrouwde het niet en bij navraag bleek onder andere dat mijn visum verlopen was. Ik moest dat op een politiekantoor laten verlengen, maar arriveerde net voor de pauze. Ik kreeg het advies om in die buurt toch even niet rond te gaan wandelen, want het was er niet veilig. Mijn visum kon uiteindelijk niet verlengd worden. Een lokale medewerker van het bedrijf waarmee Saval samenwerkte ging mee naar het vliegveld en zorgde ervoor dat ik zonder geldig visum alsnog naar huis mocht vertrekken. Zijn sprongetje over de balie en een babbeltje in het kantoor bleken te werken.”

“Ik ben ook een paar keer in Tokio geweest. Ik heb daar een bijna getrouwe kopie van de Eifeltoren in Parijs gezien. Die is schijnbaar drie meter hoger, want ze wilden beter doen dan de Fransen. We vlogen terug langs Siberië en dan zocht ik een plaatsje bij het raam om foto’s te nemen. De tweede keer dat ik dat deed, bleek ik op exact dezelfde plaats exact eenzelfde foto te hebben genomen. Ik ben voor mijn werk als projectleider best veel in het oosten geweest. Al die reizen hebben een grote indruk, maar ook een grote impact op mijn leven gehad. Het werken bij Saval was veeleisend. Mijn streven naar perfectie en mijn groot verantwoordelijkheidsgevoel leidde tot stress en uiteindelijk tot een zware burn-out. In goed overleg met Saval is mijn contract per eind december 2000 ontbonden. Ik was toen 54 jaar en werd een beetje huisman. Ria werkte nog in het onderwijs. Er volgden nog enkele zware jaren, maar met de hulp, het begrip en de ondersteuning van velen kwam ik er weer bovenop. Saval bestaat nog altijd, maar kende net als zoveel andere bedrijven tal van overnames en fusies. Omwille van zijn grote naamsbekendheid moest het nooit van naam veranderen.”

Parochiebestuur
“Al tijdens mijn job hield ik me met vrijwilligerswerk bezig. Vanaf ongeveer 1974 deed ik in Baarle-Nassau acht jaar nogal wat werk binnen het parochiebestuur, destijds bij pastoor Christoffel van Beek en kapelaan Albert Damen. Riet de Regt was huishoudster in de pastorie en ook een beetje koster. Ze kon heel goed koken. Eén keer per jaar mochten we op een heel luxe diner in de pastorie komen. Dat was dan steeds perfect. Het leven in de parochie was toen heel anders dan nu. Met Kerstmis en Pasen bijvoorbeeld zat de Nederlandse kerk helemaal vol. Achteraan stonden extra rijen stoelen, maar dat was niet genoeg. Veel mensen moesten nog staan. Nu is het bij wijze van spreken zoeken om iemand in de kerk te vinden. Eén keer per jaar werden de kerkgangers geteld. Tijdens elk van de drie missen in het weekend zat iemand achterop het koor. Daar had je een goed zicht en kon je de bezoekers tellen. Na elke mis telden wij als collectanten het geld dat was opgehaald, in guldens en in Belgische franken. Er gingen ook mensen vanuit Hertog naar de Nederlandse kerk. Daarnaast had in Baarle elk gezin zowel Nederlands als Belgisch geld in huis.”

“Tijdens de kerkelijke feestdagen werden sjerpen in de kerk gehangen. Die moesten we van boven het plafond handmatig met een katrol ophijsen. Nu is dat geautomatiseerd. Aan elke van de vier grote pilaren in de kerk werd beneden een sjerp bevestigd en daarna in het midden aan een ronde ring vastgemaakt. Deze ring was dus eerst van bovenaf naar beneden gelaten en werd vervolgens weer naar boven gehesen en vastgezet. Na de feestelijke periode moesten we weer via een buitentrap aan de achterzijde van de kerk naar boven klimmen en omgekeerd te werk gaan. Naast een tekort aan kerkgangers zijn er nu ook te weinig priesters. Zes Nederlandse parochies, waaronder Baarle-Nassau, worden samengevoegd tot één parochie. Die zes kerken zullen waarschijnlijk niet allemaal open blijven. Dat is nog afwachten.”

Rabobank
“Ook in de raad van toezicht van de toenmalige plaatselijke Rabobank heb ik lang gezeten. Dat was geen zuiver vrijwilligerswerk. Er stond een kleine vergoeding tegenover. We vergaderden maandelijks met onder andere het bestuur en de directeur. In die tijd besliste in principe het bestuur en niet de directeur. Het bestuur werd gecontroleerd door de raad van toezicht. Toen ik in die raad van toezicht begon, was Gerard van de Lindeloof directeur in Baarle-Nassau. Hij was tevens de eerste voorzitter van onze heemkundekring. Onze vereniging is altijd goed door de Rabobank geholpen. Denk maar aan de wereldidee-projecten. En nu is er de clubkasactie.”

“De Rabobank groeide, er kwam meer personeel en het kantoor werd alsmaar groter. Die uitbreidingen werden vaak gevierd. Ik herinner mij dat er een feesttent op de huidige parkeerplaats stond. Dat weekend was er op de Singel ook een optocht van een Poolse colonne, onze bevrijders. Op een gegeven moment vroeg iemand aan mij of ik wist welke vlaggen we hadden opgehangen: de Nederlandse en de Belgische natuurlijk, want de bank had en heeft ook in België klanten. Bleek het een Duitse in plaats van een Belgische vlag te zijn. Verkeerd geleverd en niemand had dat tijdig opgemerkt!”

“Nu zijn alle Rabobanken uit de omgeving samengevoegd. Dat bankwereldje van toen ken je niet meer terug! Het huidige hoofdkantoor van Rabobank de Zuidelijke Baronie zit in Zundert. De werking is gedigitaliseerd, de dienstverlening in de ogen van een aantal klanten gevoelsmatig verminderd. De kantoren van banken komen deels leeg te staan. Her en der zijn al kantoren gesloten. In sommige dorpen zijn zelfs de geldautomaten verdwenen, o.a. omwille van het risico op plofkraken.”

Heemkundekring
“In 1992 figureerde ik bij het spektakel aan de Belgische kerk ter gelegenheid van 1.000 jaar Baarle. We waren al eerder lid van het heem. In 2000 zijn we met zessen benaderd om feestelijkheden ter ere van Amalia’s zilveren jubileum te organiseren: Leo en Maria Voeten, Frans en Anette Tuijtelaars en ikzelf met Ria. Wij kenden mekaar van vroeger en er werd telkens bij iemand thuis vergaderd. Dat eindigde altijd met een flesje wijn, wat inspiratie gaf. De samenwerking beviel ons zo goed dat na afloop de werkgroep Speciale Projecten werd opgericht. Wij hebben o.a. aan de Hooiberg in Castelré de herdenkingskapel voor WO1 gerestaureerd, dit in goed overleg met een aantal bedrijven. Nog in Castelré werd voor een nieuw ballonmonument gezorgd. Stan Grooten heeft dat gemaakt. In Zondereigen plaatsten we informatiebordjes bij de kapelletjes. Bij de Salvatorkapel in Baarle-Nassau plaatsten we een groot infobord. In Ulicoten werd een beeldje van broeder Jan Boeren bij de Bernarduskapel geplaatst. Het stelt twee biddende handen voor. We brachten ook een geschiedenisboek over het onderwijs in Baarle uit. Bij die gelegenheid werd een oud klasje heringericht, wat een mooie foto opleverde. Ter gelegenheid van veertig jaar Amalia presenteerden wij een boekje vol foto’s en verhalen over activiteiten.”

“In 2005 werd ik voorgedragen als bestuurslid. We waren toen met elf. Veertien jaar ben ik met hart en ziel bij het bestuur actief geweest. Die bestuursfunctie bleek eveneens goed te zijn voor mijn herstel. Wat dat betreft ben ik het heem dankbaar! Ik heb een 150-tal bestuursvergaderingen bijgewoond. Ik heb de groei van de vereniging meegemaakt. Mijn taak omvatte o.a. het coördineren, begeleiden en bijsturen van zo’n vijftien werkgroepen. Amalia werkt met vrijwilligers, wat niet altijd eenvoudig is. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen in betrokkenheid en ambities. Ondanks het grote aantal leden komen we af en toe toch vrijwilligers tekort, ook in enkele werkgroepen. Dat is tegenwoordig bij bijna alle verenigingen een probleem. Binnen het bestuur wordt wel eens gezegd dat voorkomen moet worden van zelf ook een groot deel van al het uitvoerende werk te doen. Maar helemaal ontkom je daar echt niet aan…”

Tuin
De tuin van Jan kleurt groen in het najaar, zelfs na drie hittegolven. Veel planten staan in bloei. Daar wordt ongetwijfeld heel wat tijd aan besteed? “De tuin achter het huis staat er altijd redelijk vol bij. Alleen niet vorig jaar. Toen kwam de buxusmot langs: alle buxus afgestorven! Maar ook een reiger kwam langs: alle vis weg. Er zat een heel zware vis in de vijver en ik zie het nog gebeuren: de reiger had die grote witte vis in zijn bek, maar kan hem niet vasthouden. De vis ontsnapte, maar was blijkbaar gewond. Een tijdje later lag hij dood in het water. Iemand zei dat ik me niet druk moest maken: in het voorjaar zou de vijver terug vol vis zitten. En ik denk dat er ondertussen zo’n dertig stuks uit de achtergebleven eitjes zijn gekomen.”

“Verder betaal ik contributie voor een volkstuin. Lang geleden heeft de gemeente Baarle-Nassau een wielerbaan aangelegd. Toen de wielerclub ophield te bestaan, kon de Volkstuindersvereniging Baarle (VTVB) daar terecht. Een paar jaar geleden stopten alsmaar meer leden. Nu is bijna elk plekje weer verhuurd. Ik kweek er veel verschillende groenten en bloemen. Als er ergens iets leeg staat, moet er wat anders komen. De tuin is dus kleinschalig, er staan veel verschillende gewassen. Bij een vorig complex bracht ik met de auto jerrycans gevuld met water ernaartoe als het te droog werd. Dankzij twee geboorde waterputten, twee elektropompen en ondergrondse leidingen kunnen we nu zoveel sproeien als we nodig achten. Boeren brachten mest, de gemeente zorgde voor compost. Het is pure ontspanning binnen een fijne vereniging en in een mooie en rustige omgeving!”

Vakanties
“Eveneens heel ontspannend waren de vele reizen die Ria en ik hebben ondernomen. We reisden door Indonesië en we zijn in China geweest. We bezochten daar Peking en stonden op de Chinese Muur. Spanje hebben we gehad, Italië, Portugal, Marokko, Israël, Griekenland, Turkije, Frankrijk, Costa Rica, Egypte. Ook de meer nabije landen zijn we niet vergeten, dit jaar gingen we weer eens twee weken naar Oostenrijk. In Thailand heb ik gebakken sprinkhanen en insecten op. Ik had dat vooraf aan onze kleinkinderen beloofd, maar zij geloofden daar niets van. Vanuit Israël bezochten we in Jordanië ‘de verborgen stad’ Petra. We mochten toen geen eten en drinken mee over de grens nemen. Dat moesten we in Jordanië kopen: het toerisme moest er geld opbrengen! In Israël bleven we in de Dode Zee drijven. O ja, en we zijn te voet op bedevaart naar Santiago de Compostella geweest. Tenminste, de laatste vijf kilometer. We hoefden niet met de bus verder. Dat was mooi en indrukwekkend. Twee derde deel van onze reisgroep deed aan deze bedevaart mee.”

Slot
Jan en Ria, het was leuk om met jullie ‘aon de praot’ te geraken. Jullie hadden het gesprek prima voorbereid. Dank voor de grote openheid die ik in dit interview mocht ervaren. Jullie gingen geen moeilijke onderwerpen uit de weg. Namens alle lezers wens ik jullie samen nog veel jaren in goede gezondheid toe. En… hopelijk tot binnenkort, bij een activiteit van het heem!

Scroll naar boven