Aon de praot mee…Elisabeth (Bep) Marcus-Spring in ’t Veld
JOS JANSEN
Nog maar op het nippertje op Baarle’s grondgebied: Ghil 10. Dat is het woonadres van Elisabeth Marcus-Spring in ’t Veld. Het is ver afgelegen en je moet zo’n 100 meter een zandweg in om er te komen. Bijna tegen Zondereigen (gemeente Baarle-Hertog) aan, heel dicht bij de gemeentegrens met Turnhout ook en vlakbij een merkwaardige uitstulping in de rijksgrens. Zo’n 35 jaar geleden kwam Elisabeth hier wonen en ze voelt zich nog steeds erg bevoorrecht in dit geweldige stuk natuur.
Elisabeth is afkomstig uit Schiedam, waar ze op 12 mei 1936 wordt geboren, als vierde en jongste kind van vader David Spring in ’t Velt en moeder Johanna Groenendijk. Twee broers en een zus zijn haar voorgegaan in het gezin: Henny (1928-2007), Ton (1933) en Truus (1930). Zij onderscheidt zich van de rest van de familie doordat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de geboorteaangifte haar achternaam noteert met een d op het einde en zo is het nog steeds. Haar ouders zijn door-en-door katholiek: zeer vroom, heel gelovig, volledig aan God toegewijd. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Henny en Ton allebei een priesterstudie gaan volgen.
Beppie, zoals Elisabeth dan genoemd wordt, is als kind maar klein en iel. Een braaf en aardig meisje. Maar ze kan furieus worden als er gemeen gedaan wordt of gepest. Ze springt tussen vechtende jongens en ze neemt het op overtuigende manier op voor haar broer Ton, als die voor ‘brillenjood’ wordt uitgescholden. En de koek die een Duitse soldaat haar geeft, weigert ze op te eten. “Meestal lukt iets wel als je in jezelf gelooft”, zegt Bep en dat zal ze later nog op verschillende momenten laten zien.
Oorlogskind
Ze is bijna 4 als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Ze herinnert zich dat haar eigen verjaardag, twee dagen na de Duitse inval, wordt vergeten.
Omdat zij bijna letterlijk onder de rook van Rotterdam wonen, ziet zij op 14 mei 1940 vanuit haar huis in de verte Rotterdam branden, nadat het door de Duitsers gebombardeerd is. Iedereen is van slag; ook de kleine Bep. Zij hoort nog haar godsdienstige vader – een Rotterdammer in hart en nieren, bij wie nooit een vloek over zijn lippen komt – bij het zien van de verwoeste, rokende stad, met gebalde vuisten uitroepen: “Wat hebben ze gvd met míjn stad gedaan?” “Dat temperament, die felheid heb ik van mijn vader geërfd”, zegt ze. De vijf oorlogsjaren die volgen zullen op Bep, hoe jong ze ook is, grote indruk maken. Zo ziet zij nog voor zich hoe een oom die opgeroepen is voor de Arbeitseinsatz bij hen afscheid komt nemen. Haar vader en hij staan tegenover elkaar, een borrel in de hand. Er wordt niets gezegd. Op haar netvlies staat ook nog het beeld van de overbuurvrouw die vanuit haar zolderraam met een zwabber probeert een krantje van de Tommies dat in de dakgoot beland is, naar beneden te laten vallen. Met handgebaren maakt ze duidelijk dat iemand moet proberen het op te vangen. Haar oudste broer Hennie wordt hiervoor naar buiten gestuurd. Het is doodstil in de straten, want hoewel het nog vroeg in de avond is, is er niemand buiten vanwege spertijd. Als Henny het papier opvangt, wordt er vanuit de straat verderop naar hem geschreeuwd door een Duitse marineman aan wie hij het blaadje moet afgeven. Op het bezit van verboden lectuur, zoals deze geallieerde propaganda, staan zware straffen. Beppie en haar ouders zien het van achter het raam op tweehoog gebeuren; haar vader wordt razend en begint te schreeuwen. Haar moeder staat aan haar vader te rukken en te trekken, hard roepend: “David, David.” “Gelukkig gebeurde er verder niets”, zegt Elisabeth, “maar voor hetzelfde geld…..”
Ook kan zij nog terughalen dat, als ze bij een vriendinnetje is, daar ineens een vrouw aan de deur staat, een klein kind in haar armen. Met tranen in haar ogen vraagt ze om wat eten. ”Ik héb niks te eten”, zegt de vader van haar vriendin in eerste instantie, maar dan gaat hij toch naar binnen en komt terug met een korst brood. “Die vrouw huilde toen ze wat te eten vroeg; het was afschuwelijk. Als ik heden ten dage mensen met een kind in een hongerland zie, moet ik daaraan terugdenken en natuurlijk ook geld geven, om die korst – hoop ik – mee te vervangen. Ja, soms merk ik nog duidelijk dat ik een oorlogskind ben”, stelt Elisabeth vast. “Vorige week zag ik bij Jumbo wat sperziebonen op de grond liggen. Die raap ik dan vanzelf op. De oorlog heeft mij, denk ik, ook wel geleerd om te genieten van ‘gewone’ kost’ en er met een zekere eerbied mee om te gaan.”
Een angstige en ellendige tijd, die oorlogsperiode. Ook spannend soms. Met de Nieuwe Waterweg en met scheepswerven als Swarttouw en Wilton-Feijenoord is Schiedam een zeer gewild doelwit voor de Duitse luchtmacht. Veertien keer krijgt het een luchtaanval met bombardementsvliegtuigen te verduren. Vies en ongezond is het ook in die tijd. “Wormen, vlooien, luizen. En geen zeep”, vat Elisabeth de hygiënische toestand samen. En kou, steeds weer kou en niets om te stoken. Overal worden bomen omgezaagd, maar ook worden in huis de plinten van de muren gesloopt en de achterkanten van kasten verwerkt tot brandhout. “Zelfs uit de trapleuning werden bij ons thuis om en om stukken weggezaagd. En in de slaapkamer lag een grote kastanjeboom, ontdaan van zijn zijtakken. Op een veilige plek, om ervoor te zorgen dat hij niet gestolen werd.” Er is dan gebrek aan alles. Aan tabak bijvoorbeeld. “Mannen rookten bukshag. Zo noemden we dat: ze raapten peuken op van de grond en bouwden er nieuwe shagjes van. Ja, tot die peuken óók allemaal op waren. En alles wat een beetje bruikbaar was sleepte men mee naar huis. De straten waren nog nooit zo schoon geweest.” Het is bij hen in de oorlogsjaren ook zeker geen vetpot. Pa heeft in het begin van de oorlog geen werk. De oudste zoon, Henny, gaat in juni 1940 naar het Klein-Seminarie in Bergen op Zoom, waar men per student een minimum van 150 gulden per jaar aan kostgeld vraagt. Pa Spring in ’t Velt verzoekt, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, om een lager bedrag en krijgt inderdaad een coulanceregeling: 2 gulden per week. Toch weer 50 gulden uitgespaard!
Vanwege de schaarste en het toenemende voedselgebrek worden in 1943 broer Ton en zus Truus enige tijd bij boeren in Nijnsel (bij Sint-Oedenrode) ondergebracht. Alleen Beppie van 7 is dan nog thuis bij haar ouders. Pa heeft inmiddels weer werk gevonden als vertegenwoordiger in bedrijfskleding.
Een heel ‘gelovig’ kind
Beppie is als kind niet alleen heel vroom katholiek, als 10-jarige gelooft ze ook nog heilig in het bestaan van de goede Sint. Dat leidt in de vierde klas echter wel eens tot twistgesprekken. Op zekere dag komt ze zeer verontwaardigd thuis. Tegen een ‘ongelovig’ klasgenootje heeft ze gezegd: “Weet je wel dat Sint Nicolaas een heilige bisschop is? Als je daar niet aan gelooft ben je niet goed katholiek; nou, ik laat m’n eigen er wel voor verdrinken.”
Werk en huwelijk
Het werkzame leven van Elisabeth begint, zoals gebruikelijk in die tijd, al jong met karweitjes voor de kerk. Ze is zelatrice en gaat daarvoor langs de deuren met o.a. almanakken. Ze zet zich ook in voor het Sint Franciscus Liefdewerk. Na haar Mulo-examen in 1952 gaat ze aan de slag bij de PTT aan de Coolsingel in Rotterdam. Nu – drieënzestig jaar later – kan ze nog hartelijk lachen om het telegram dat binnenkwam van ene mevrouw ‘Naaktgeboren-Komt ter Bedde’.
Ze volgt er een opleiding van een half jaar tot telegrafiste/telexiste. Ze krijgt er les in Frans, Duits en Engels en bovendien wordt ze zodanig gedrild op de typemachine, dat ze Nederland’s snelste typiste wordt. Het is een leuke baan, maar de onregelmatige diensten vindt zij niet zo prettig.
Als ze een jaar of twintig is, vertrekt ze naar Mannheim om er in een tehuis voor moeilijk opvoedbare jeugd te gaan werken en ondertussen nog wat beter Duits te leren. ‘Die Holländische Puppe’, wordt ze er genoemd. Ze vindt het jammer als ze na vier maanden weer naar huis moet, om voor haar zieke moeder te gaan zorgen.
Daarna werkt ze nog geruime tijd bij het Sint Franciscus Liefdewerk: jeugdwerkactiviteiten met kinderen van 4 tot 16 uit arme, sociaal-zwakke gezinnen. Als clubhuisleidster geeft ze o.a. balletlessen, met uiteindelijk ook opvoeringen voor de ouders in zelfgemaakte kleding. “Heel leuk en menig kind kreeg zelfvertrouwen en ging rechterop lopen.”
Na nog een tijdlang als caissière in een winkel gewerkt te hebben, gaat ze tenslotte in het huishouden van Henk Marcus in Schiedam helpen, nadat zijn vrouw gestorven is. Hij vertrouwt haar ook steeds meer administratieve werkzaamheden toe in zijn zaak. Haar typevaardigheid komt nu heel goed van pas. In deze periode groeit er een liefde tussen Elisabeth en haar 18 jaar oudere werkgever. In augustus 1963 trouwt ze met hem en een jaar later wordt hun dochter Maria geboren.
Elisabeth blijft in de zaak van haar man werken; een constructiebureau waar ze met een dertigtal medewerkers berekeningen maken voor constructiewerkzaamheden, van de riolering tot aan het dak. Veel opdrachten ook op het gebied van het heien en voor veilinghallen. Met de Aalsmeerse veiling, ter grootte van vijftig voetbalvelden, bouwen zij het grootste bouwwerk onder één dak ter wereld en belanden daarmee in het Guinness Book of Records.
Op 25 juli 2006 overlijdt Henk thuis op 89-jarige leeftijd.
Amnesty International
Naast haar werk in de zaak gaat Elisabeth zich steeds meer bezighouden met zaken die haar raken. Zo leest ze op een gegeven moment in de Katholieke Illustratie een artikel over Amnesty International. Een telefoontje met het hoofdkantoor in Londen resulteert in 1971 in de oprichting van een afdeling van Amnesty International in Schiedam, met 18 leden. Zes van hen vormen al snel een actieve schrijfgroep: Adoptiegroep 65. Zij zijn heel verschillend qua godsdienst en achtergrond, maar vormen een zeer hechte club met als gezamenlijk doel: verzet tegen schending van de mensenrechten en actie voeren voor de slachtoffers ervan. Zij doen dit door brieven te schrijven – ter ondersteuning – naar gewetensgevangenen waar ook ter wereld, maar ook naar de verantwoordelijke politieke leiders. Het brengt Elisabeth later ook op verschillende plaatsen in de wereld, waar het vrije woord met harde hand bestreden wordt. Haar focus zal in de loop van de jaren gericht blijven op Rusland, dat ze regelmatig zal bezoeken. Bij een van die bezoeken overhandigt ze aan de beheerder van Memorial – een centrum van een mensenrechtenorganisatie, die nu door Poetin hevig onderdrukt wordt – een poster met de tekst ‘Wie zwijgt mag meepraten in de USSR’.
“Hij was daar ontzettend blij mee”, zegt Elisabeth. Soms ontstaat er met de gewetensgevangenen (en hun gezinnen) een intensieve relatie. Zo kunnen er op een bepaald moment zelfs medicijnen – gratis geschonken door Organon Oss – naar vier gevangenen in Rhodesië (het huidige Zimbabwe) gestuurd worden. Ze is in 1973 ook, met een medegroepslid van Amnesty International Schiedam, naar Zamora in Spanje gereisd om er de vervolgde Baskische pater Julen Kalzada te bezoeken. Deze was in 1969 in hongerstaking gegaan uit protest tegen o.a. het folteren van gevangenen in politiebureaus. Hoewel hij nooit enig geweld gebruikte, werd hij door de krijgsraad veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. Na de dood van Franco in 1975 komt hij spoedig uit de gevangenis, maar krijgt nog wel een tijdlang ‘huisarrest’ in een klooster.
Na zijn definitieve vrijlating is Padre Julen een week lang te gast bij Groep 65 in Schiedam. “Een fantastisch gebeuren, waar zelfs de burgemeester op af kwam.” Het is nog altijd een droom van Elisabeth om in Baarle een Amnesty-afdeling op te richten, waar liefst ook jongeren deel van uitmaken.
Vluchtelingenwerk
Ook het lot van mensen die door verschrikkelijke omstandigheden hun land moeten verlaten, laat haar niet onberoerd. Geen wonder dus dat ze zich begin jaren 70 aansluit bij het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) en dat ze contact opneemt met Vluchtelingenwerk Nederland. Kort erna wordt Vluchtelingenwerk Schiedam opgericht, waar op een ouderwetse, zeer doeltreffende manier gewerkt wordt. Nu – door de toename van vluchtelingen – is dit werken meer bedrijfsmatig ingericht en dat moet wel. Zo mag je een vluchteling maar een bepaald aantal maanden begeleiden. De eerste vluchtelingen waarmee men in 1976 in Schiedam te maken krijgt zijn Chilenen: vier jonge mannen en een gezin. De Nederlandse overheid heeft hen uitgenodigd. Later komen daar mensen uit alle landen van de wereld bij. “Vooral mensen uit Oost-Europa werden makkelijk toegelaten. Die waren immers voor de uitwassen van het communisme op de vlucht gegaan.”
In Baarle heeft Elisabeth dit werk voortgezet en probeert ze op eigen houtje, met medewerking van anderen, iets te doen aan de situatie van mensen die hun land noodgedwongen ontvlucht zijn. Zo heeft ze vijf maanden lang een Koerdisch gezin (5 personen) in een caravan bij haar op het erf laten bivakkeren. Intussen regelt zij dan dat het gezin in Duitsland in de procedure komt en in 2005 krijgen zij dan inderdaad de verblijfsvergunning, waarop zo gehoopt werd. Bij haar onderzoek weet Elisabeth zich vaak gesteund door drie advocaten. Het is meestal een lange weg die er afgelegd moet worden en je hebt veel geduld nodig. Maar taaiheid wordt uiteindelijk dikwijls beloond.
Studie
Elisabeth merkt in die tijd dat enkele zaken haar prima diensten zouden kunnen bewijzen bij haar vrijwilligerswerk, namelijk kennis van de talen en een stevige juridische basis. Bij Amnesty loopt ze er vooral tegenaan dat ze geen Russisch beheerst en dat ook bijna niemand haar daarbij kan helpen. Ze besluit op Russische les te gaan bij een particulier, zes jaar lang. Eenmaal in Baarle wonend wordt de behoefte om rechten te gaan studeren steeds groter. In 1990 begint ze met de studie Nederlands recht aan de Universiteit Utrecht en in 1992 stapt ze over naar Tilburg, waar ze in 1994 haar propedeuse behaalt. Door persoonlijke omstandigheden heeft zij haar doctoraal studie Internationaal Recht niet kunnen voltooien.
De Chinese Linda Wu
Als iemand tegen Elisabeth zegt dat de kans erg klein is dat ze zal bereiken wat ze wil, is dat voor haar reden genoeg om ermee aan de slag te gaan. “Als er een kleine mogelijkheid is, lukt het me”, zegt ze en ze vertelt het verhaal van het Chinese meisje dat ze hier heeft weten te verenigen met haar ouders. Het kind van 15 is, na betaling door de ouders, door mensensmokkelaars uit China gehaald en in Chaam beland. Omdat ze illegaal in Nederland verblijft is ze enorm angstig en durft niet naar buiten. Vluchtelingenwerk weet er geen raad mee. De enige manier om te bewijzen dat zij de dochter is van de Chinese mensen die in Nederland wonen is: een dna-test. Samen met een vriendin sprokkelt Elisabeth hiervoor het geld bij elkaar. Zo wordt het bewijs geleverd dat de beoogde Chinese man en vrouw met de Nederlandse nationaliteit inderdaad de ouders van het meisje zijn. Voor de rechtbank in Breda mag Elisabeth haar verhaal doen over Linda Wu, want zo heet het kind. De dolgelukkige Linda wordt met haar even opgetogen ouders verenigd en inmiddels heeft ze een zaak in Heerenveen. Prachtig resultaat van een intensieve actie, maar “zoiets doe je niet in je eentje”, besluit Elisabeth dit ‘opsporingsverhaal’.
Pavel en een legioen engeltjes
Nadat in 1989 de muur in Berlijn gevallen is, heeft ze in Brussel een ontmoeting met een aantal Russen. Daarbij vertelt een journalist over Pavel, een jongen die in Moskou gedialyseerd wordt en al twee mislukte operaties achter de rug heeft. En hij voegt er een noodkreet om hulp aan toe. Elisabeth zoekt contact met de directeur van Eurotransplant in Rotterdam. Hij hoort haar verhaal aan en zegt: ‘Nou mevrouw, wat u wilt is héél moeilijk!’ “Ik denk dan: het kán dus en ben toen meteen doorgegaan.” Via allerlei, vaak moeilijke, wegen weet Elisabeth een visum voor Pavel en zijn moeder los te krijgen. Een uniek feit!
Daarna komt hier een grote actie op gang om Pavel de behandelingen te kunnen geven die noodzakelijk zijn. “Daarbij heeft Ed Ragas ook veel goed werk verricht”, zegt Elisabeth. Er worden contacten gelegd met een Indonesische specialist in het AMC in Amsterdam, er komt een aanbevelingscomité met een hoog BN-gehalte, men klopt aan bij de Nederlandse kloosters, alle scholen in Brabant worden benaderd en Bart de Graaff, voorzitter van omroep BNN en zelf nierpatiënt, houdt een veiling voor Pavel.
Het uiteindelijke resultaat: Pavel wordt gratis gedialyseerd, krijgt tenslotte ook een nieuwe nier en mag uiteindelijk ook Nederlands staatsburger worden omdat in Rusland de voor hem benodigde medicijnen niet voorhanden zijn. “Een verblijfsvergunning voor zo iemand lospeuteren…..iemand uit Rusland nog wel. Belachelijk! Er heeft niet één engeltje op de schouders van dat jongetje (Pavel) gezeten, maar een heel legioen!” zijn de woorden waarmee Elisabeth terugblikt.
“En een vrouw uit Baarle die doorging tot het gaatje”, vul ik aan. “Maar ook”, benadrukt ze dan, “alleen dankzij de grote medewerking en inzet van tal van andere lieve mensen.”
Russische kinderen komen hier ‘op vakantie’
De journalist die Elisabeth al eerder in Brussel ontmoet heeft brengt haar in contact met Jelena, een vrouw die in Moskou enkele keren per week kinderen opvangt met lichamelijk of geestelijk letsel. Elisabeth springt er weer in. In tien jaar tijd komen er vanuit Moskou negentig kinderen naar deze contreien.
In gastgezinnen worden zij hier, meestal in tweetallen, veertien dagen lang kosteloos opgevangen. Nee, het is veel meer dan opvang. Nederlandse en Belgische vaders en moeders verstaan hen niet, maar begrijpen maar al te goed waaraan zij behoefte hebben: onbezorgdheid, vrijheid, vrolijkheid en – zonder woorden – spelen met hún kinderen. “Zij zullen die dagen van hun leven niet vergeten”, zegt Elisabeth. “Ze zagen hier hoe een gezin draait. Ze zagen dat het óók anders kan. De kinderen waren zó dankbaar, zó gelukkig. En hoe indrukwekkend was het moment dat een van de kinderen zei: ‘De mensen hier zijn zó vriendelijk. Dat ga ik straks thuis ook zo doen.’
De grootste beloning na twee weken was dat ze meestal rechtop liepen als ze weer vertrokken.”
Ook voor deze hulpactie weet zij weer autoriteiten om haar vinger te draaien. Bijvoorbeeld die keer dat er een rolstoel Moskou binnengesmokkeld moet worden en Elisabeth gedwee als een patiënt met haar been in het gips Rusland ingaat en er als een echte Spring-in-‘t-veld uit vertrekt. Of die andere keer dat zij met overtuiging en succes bepleit dat er maar liefst 40 kilo medicijnen over de Russische grens meegenomen moeten worden. Wat ook wel eens helpt: de koninklijke onderscheiding die zij in 2004 ontvangen heeft. Twee keer spelt ze die op, namelijk bij onderhandeldingen met heren die nog véél meer blinkende medailles met trots op hun borst dragen.
Bijzondere ontmoetingen
Door haar vele sociale activiteiten komt zij soms ook in de gelegenheid heel bijzondere mensen te ontmoeten. Mensen voor wie zij grote waardering heeft. Mensen die indruk op haar maken.
In 1985 is er een groot vredestribunaal in Rotterdam. Daarbij zijn ook enkele Japanners aanwezig, onder wie een overlevende van de atoombom op Hiroshima en een boeddhistische monnik. Zij willen heel graag Brugge zien en verblijven daarom enkele dagen in huize Marcus. Tijdens de Vredesweek brengen zij onvergetelijke bezoeken aan de twee Nassause basisscholen: de Aloysius en de Regenboog. Lachend vertelt Elisabeth de volgende anekdote: “De monnik stond op een morgen vroeg op, wandelde het huis uit met zijn trommel en liep luid roffelend en zingend achterom langs ons huis. De boer die vlakbij aan het melken was, wist niet wat hem overkwam: oranje gewaad, kaal koppie, luide trommelmuziek en zang. Zag hij geesten?”
Simon Wiesental laat zij in 1987 een petitie van Amnesty International ondertekenen, gericht aan president Leonid Breznjev van de Sovjet-Unie, waarin gepleit wordt voor de vrijlating van de mensenrechtenactivist dr. Yuri Orlov. Dit gebeurt bij de uitreiking van de geuzenpenning; een onderscheiding die sinds 1987 jaarlijks in Vlaardingen wordt uitgereikt aan een strijder voor democratie en tegen dictatuur, racisme en discriminatie. De afdeling Nederland van Amnesty is de eerste die deze eervolle penning ontvangt. Daarbij is de Joods-Oostenrijkse nazi-jager Wiesenthal, zelf overlevende van de Holocaust, aanwezig. Elisabeth: “Ik kon toen even spreken met hem en zijn vrouw en hem tegelijkertijd een handtekening vragen. Dat was natuurlijk een grote belevenis.”
Aartsbisschop Oscar Romero van El Salvador, die zich dan al jarenlang inzet voor de arme bevolking in zijn land, wordt uitgenodigd in Leiden als hij 25 jaar priester is. Elisabeth is erbij en praat dan ook even met hem. In 1980 zal Romero, terwijl hij de mis opdraagt, door doodseskaders worden vermoord.
Heel indrukwekkend vindt ze nog steeds de ontmoeting die zij samen met Henk, haar broer Ton en haar schoonzus Ria op 2 september 1974 in Amsterdam heeft met Moeder Theresa. Doordat een Japanse maatschappij haar en twee medezusters een reis heeft aangeboden naar landen waar kinderen van Actie Calcutta geadopteerd zijn – zoals Nederland – krijgt Elisabeth de kans haar persoonlijk de hand te schudden.
Bijzondere gebeurtenissen
Het leven van Elisabeth kent veel memorabele momenten. Een daarvan is toch wel het einde van het ijzeren gordijn en de letterlijke val van de Berlijnse muur op 9 november 1989. “Wat was het een geweldig gevoel om daar in 1991 met mijn dochter Maria bij dat gat in de muur te staan. We waren ooggetuige van wat een keerpunt in de geschiedenis betekende. Ik kon het dan ook niet laten om even een hamer en beitel te lenen van enkele Polen, om alsnog wat aan de sloop van de muur bij te dragen.”
In haar geheugen staat ook het moment gegrift, dat ze in 1992 op vakantie in Egypte een zware aardbeving meemaakt, met een kracht van 5,9 op de schaal van Richter. “Ik zat met Henk, Maria en Frans in een chique restaurant met heel dikke pilaren en …….die gingen op en neer. Iedereen rende naar buiten.” Zoiets had men in Egypte nog nooit meegemaakt. De trieste balans: 340 doden en vierduizend gewonden.
In 2000 gaat Elisabeth met een mevrouw van een invalidenvereniging uit Moskou en haar zoon op reis naar het hoge noorden van Rusland: een volledige dag en nacht in de trein. “Wel prachtig. Ik reis graag met de trein.” Daar bezoeken zij zes kindertehuizen in de provincie Kirov. Elisabeth vertelt: “Wij sliepen ook in een kindertehuis. Hoogst armoedig. Wassen met koud water in een keuken. Afschuwelijke toiletten. ’s Morgens kledderpap en een kop thee. Ik wilde voor de kinderen bananen kopen, want die kenden ze alleen van een plaatje, maar om ze te kunnen kopen moest je drie uur met de auto rijden. Ja, die afstanden daar ….. We gingen van kinderhuis naar kinderhuis: eindeloos, eindeloos, eindeloos. Tot eind 1989 was Kirov verboden terrein voor buitenlanders. De slagbomen waren er nog. In 2000 was het trouwens ook zes jaar geleden dat er een buitenlander was geweest. Tel uit je winst.” Over elk van de zes tehuizen kan Elisabeth een heel verhaal doen. “Er werden kleine kindjes van drie, vier jaar afgegeven door ouders, die hen zelf niet konden onderhouden. Maar ik merkte wel dat in ieder kindertehuis er een liefdevolle houding tegenover de kinderen was. En ik werd trouwens ook overal als een koningin ontvangen!”
Van een heel andere orde, maar ook bijzonder de moeite waard, zijn de huisconcertjes die de Spring in ’t Velt(d)jes regelmatig en bij toerbeurt organiseren en waar neven, nichten, vrienden en anderen aan meewerken.
Geloof in jezelf, doe normaal tegen iedereen, volg je hart
Tijdens de gesprekken die ik met Elisabeth heb, merk ik dat dit de houding is waarmee zij mensen en situaties tegemoet treedt. Grote waardering en aandacht voor mensen, maar geen respect voor autoriteit en gezagsdragers. “Als je normaal tegen hen doet, doen zij trouwens ook meestal normaal tegen jou”, heeft zij kunnen vaststellen. Vanuit die grondhouding heeft zij veel werk verzet en veel voor mensen kunnen betekenen.
Naast de zaken die hierboven aan de orde zijn gekomen, vervult zij in de loop van de tijd nog vele andere ‘rollen’. Zo demonstreert zij bij betogingen tegen kernwapens, dictaturen en onderdrukking. In de kerk is zij lid van de Caritas en hulporganist in Maassluis en ook af en toe in Baarle, als er een tijdlang geen organist is. Ook is ze lid van het IKV en van de Vredeswerkgroep Grensstreek. Voor ‘goede doelen’ organiseert zij allerlei acties: speelgoed voor geestelijk gehandicapten, kleding en medicijnen voor Rusland, knuffelbeesten voor Russische kinderen. Zij draagt letterlijk haar steentje bij aan minder dierenleed en een beter milieu door de uitgave van het blad ‘Steentjes’. Zij laat haar ‘boodschap’ met veel plezier en overtuiging horen waar ze maar kan. Af en toe zet zij haar woorden kracht bij met beelden en neemt ze – in het kader van het Ruslandjaar – een groep mee naar een Russisch-orthodoxe kerk of ze verzorgt samen met anderen een tentoonstelling over ‘de mooie kant van Rusland’.
Albanië
Zoals we hiervoor al gezien hebben gaat Elisabeth eventueel zélf naar het verre buitenland om iets gedaan te krijgen. Zo is ze ooit in d’r eentje naar Frans Guyana gegaan.
Op het moment van dit interview bereidt ze zich voor op een bezoek aan Albanië, samen met een vriendin. Bij een familie net over de Belgische grens verblijft op dit moment een Albanees kind dat zwaar geestelijk en lichamelijk gehandicapt is. Zijn overlevingskansen zijn in Albanië minimaal, laat staan de kans op een vreugdevol leven. Dat was dan ook reden om hem deze kant uit te laten komen. Nu hij een tijdje hier woont, ziet men zijn gedrag al in gunstige zin veranderen; zijn agressie wordt duidelijk minder. In heel Albanië is er amper opvang voor deze kinderen en de medicatie tegen zijn epilepsie ontbreekt er volledig. “Hij móét hier blijven en opgevangen worden”, zegt Elisabeth, “want het alternatief is de dood.” Haar krachtige strijd voor een verblijfsvergunning voor dit kind verdraagt wel wat verzet. Daarnaast wil ze in Albanië bekijken wat ze daar kan bereiken voor een lopend project voor Roma en voor slachtoffers van mensensmokkel. “En ik eis daar dan een auto met een Engels sprekende chauffeur”, zegt ze kordaat. “Natuurlijk betaal ik dat zelf”, voegt ze eraan toe, “maar je hebt dat nodig, anders kun je er niets beginnen.” Of het ook gaat lukken? “Natuurlijk, want zoiets maken ze daar nooit mee.”
Haar naam heeft ze niet gestolen
Bij het verschijnen van dit nummer heeft Elisabeth de leeftijd van 80 jaar bereikt. Maar energie en werklust heeft ze nog volop. Behalve met zaken die we hiervoor al bespraken is zij ook geregeld in de weer om informatie te geven over mensen die in de knel zitten, die aangewezen zijn op hulp van anderen. Elisabeth is een vertelster; ze houdt van verhalen. En ze vertelt die graag op scholen, in de bibliotheek en zelfs een keer op de preekstoel. Maar je kunt haar ook tegenkomen in ‘Ons Weekblad’.
Tot op de dag van vandaag is ze in Baarle nauw betrokken bij de wereldwinkel, de politieke partij VPB, de ABC-milieuvereniging, het dorpsontbijt en waarschijnlijk nog veel meer. Maar ze kan ook helemaal opgaan in Bach of in een geschiedenisboek. Volgens mij heeft Van Dale gelijk: ‘Een spring-in-‘t-veld is een levendig kind dat veel beweegt’. En dat is het!
Elisabeth, bedankt voor jouw inspirerende verhaal. We hopen dat je nog vele jaren mag genieten van je mooie woonplek aan de grens en dat je ons nog vaak zult aansteken met jouw enthousiasme, jouw optimisme en jouw geloof in mensen.