Ad Haneveer

Ad Haneveer vierkant
Aon de praot mee…Ad Haneveer

Zo had ik in hetzelfde huwelijk een Nederlandse zoon en een Belgische dochter!

Aon de praot mee…Ad Haneveer

HERMAN JANSSEN

Jarenlang volgde ik in mijn jeugdjaren de voetbalwedstrijden van Hoogstraten VV. De ene zondag thuis, de andere week op verplaatsing. Uiteraard kende ik als trouwe supporter alle spelers bij naam. Ook de linksbuiten en enige buitenlander in de ploeg: Ad Haneveer. Jaren later kruisten onze wegen ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Den Oorlog Verklaard’. Vandaag zoek ik Ad thuis op voor een interview in Van Wirskaante en parkeer ik mijn auto bij hem voor de deur, aan de Tommelshof 36 in Baarle-Hertog.

Ad ontvangt me hartelijk. Een drankje (geen koffie, dat is te moeilijk), even in de tuin naar de reeën kijken. Terug naar binnen… Klaar voor een meer dan drie uur durend vlot lopend gesprek!

Zijn jeugdjaren
Ad is op 27 juni 1942 op de Kleine Tommel in Baarle-Hertog geboren. Als kind is hij nooit verhuisd. Op de Kleine Tommel stonden vier woningen, geen boerderijen. Iets verderop, aan de Grote Tommel, stond een tiental boerderijen. Zijn ouders woonden destijds in het huis met het nummer 275, nu Tommel 15.

De Tommel was een afgelegen, ietwat achtergebleven buurt. Ad kent nog een oud gezegde: “Op den Tommel, niks dan rommel!” Ook nu nog woont Ad in datzelfde gehucht. Hier voelt hij zich thuis. Als jongen genoot hij van de bossen, waar hij vogeltjes zocht, eekhoorns ving en in het witte zand voetbalde. De wedstrijden ‘tommeltuirp’ (Tommel tegen het dorp) waren in die tijd legendarisch. Die voetbalwedstrijden werden ‘in de zandbak’ zowel letterlijk als figuurlijk uitgevochten. Maar vergis je niet: er was weinig tijd om te spelen: “Mijn jong leven bestond voornamelijk uit werken. Altijd meehelpen. Zeer weinig ontspanning en veel inspanning. Dat kenmerkte mijn jeugd.” Thuis wachtte er een kleine hectare landbouwgrond en vanaf zijn achtste jaar moest Ad wieden, hakken en plukken. Dennenappels verzamelen om in de winter de kachel aan te steken. Er moest stookhout zijn en strooisel voor op de aardappelkuilen. Soms hadden de boeren hulp nodig en werd Ad langs gestuurd. Ook ’s nachts, bijvoorbeeld wanneer er een koe moest kalveren.

De familie Haneveer
Ad is een zoon van Johannes Alphonsus Haneveer en Josephina Vermeeren. Hij had drie broers en vier zussen: “In die tijd was dat een gewoon gezin.” Vader Fons was geboren op 26 oktober 1905. Hij werkte eerst in de wegenbouw, dan bij de spoorwegen. Later was hij bij Van Gend en Loos, de pakjesdienst van het spoor. Op 56-jarige leeftijd is vader in Tilburg verongelukt: “Hij was met zijn motor op weg naar het werk en is door een auto aangereden. Ik heb buiten nog een stukje van zijn grafsteen staan.” Moeder Josefien werd op 4 oktober 1906 in Baarle-Hertog geboren en stierf in Turnhout op 9 juli 1983. Ad is naar zijn grootvader genoemd. Adrianus of Janeke Haneveer was wegenwerker bij het spoor. Grootmoeder Anna Meeuwesen was eveneens bij de spoorwegen actief. Zij was baanwachteres.

In 2010 verscheen het boek ‘Een Grensgeval’ van Jeff S. Haneveer uit Eindhoven. Karel Geerts uit Baarle-Nassau heeft eraan meegewerkt. Het boek bevat een stamboom van de familie Haneveer. Die leert ons dat de familie oorspronkelijk uit Gilze kwam, waar ze eeuwenlang heeft gewoond. Thuis werd van generatie op generatie linnen geweven. In de tweede helft van de 18de eeuw is een tak via Alphen naar Baarle uitgeweken.

Ad groeide op en na vier jaar verkering trouwde hij op 24 april 1965 met Lisette Leppers. Vorig jaar vierden zij hun gouden huwelijk. Lisette was in Beerse geboren, maar woonde heel haar jeugd op de Tommel in Baarle-Hertog. Ad en Lisette kenden elkaar dus al lang voor ze verkering hadden. Ze kregen een zoon en een dochter, Marc en Christel. Later volgden drie kleinzonen: Yannis, Matteo en Axel. De eerste twee wonen in Turnhout, laatstgenoemde in Baarle.

Baarlese Belgen en Nederlanders
Ad is een echte Baarlenaar en daar is hij fier op. “Ik ben geboren in Baarle-Hertog en heb daar altijd gewoond. Als ik het fietspad oversteek, ben ik op mijn geboortegrond. Ik voel me altijd het best op den Tommel. Mijn vader was Nederlander en dat bepaalde mijn nationaliteit, ook al was mijn moeder Belgisch. Maar omdat ik in België geboren ben, kreeg ik een vreemdelingenpas. Zo’n gele kaart met een rode streep erdoor. We kregen ons paspoort vanuit de ambassade in België en later kregen we het vanuit de gemeente. Zo’n paspoort was maar drie jaar geldig, daarna moest je een nieuw aanvragen. Onze zoon Mark was op dezelfde wijze ‘Nederlander door geboorte’. Toen mijn dochter geboren werd, was de wet echter veranderd. Iedereen die in België geboren werd, kreeg vanaf dan de Belgische nationaliteit. Wanneer je achttien werd, mocht je alsnog kiezen om eventueel de nationaliteit van vader aan te nemen. Zo had ik in hetzelfde huwelijk een Nederlandse zoon en een Belgische dochter!”

Ad komt op dreef en is niet meer te stoppen: “Ik moest als vreemdeling geen soldaat worden: niet in België en niet in Nederland. Anderzijds mocht ik ook geen staatsbetrekking bekleden: niet in België en evenmin Nederland. Nederland erkende geen onderdanen die in het buitenland geboren waren. Ik kon geen douanier worden of leraar aan een staatsschool of postbode of spoorarbeider, omdat er meteen naar uw nationaliteit gevraagd werd. Voor mijn vader was dit geen probleem, omdat hij als Nederlander in Baarle-Nassau geboren was. Er waren in die tijd heel wat grensarbeiders. Belgen die in Nederland werkten, maar ook andersom. Er waren in Baarle-Nassau heel wat Nederlanders die in een Belgische koolmijn werkten. Maar voor de staat kon je niet werken als je de verkeerde nationaliteit had of een vreemdelingenstatuut.

Ik vraag me luidop af of in Baarle de woonplaats vroeger de keuze van het onderwijs bepaalde. Ad: “Toen was het simpel: waarde in Bels Baal geboren, dan ging je naar de Belze school. Ook al waarde Nederlander. En wie in Hollands Baal geboren was, ging naar de Hollandse school. Wie vanuit een ander dorp naar Baarle kwam, ging naar de school van zijn nieuwe woonplaats. Als echte Hollanders op Bels kwamen wonen, dan gingen ze toch naar de Belze school. Wie in Baarle verhuisde, bleef op de school waar hij was. In mijn tijd veranderde er niemand van school. Er was veel rivaliteit tussen de Belze en de Hollandse schooljeugd. Ik ben naar de Belgische lagere school geweest: na de oorlog eerst naar de noodschool bij Stan Voeten, later naar de Belgische meisjesschool en daarna naar het gebouw op den hoek van de Pastoor van Herdegomstraat, het latere gemeentehuis.

Aan het werk
“Toen ik twaalf was, ging ik naar de vakschool in de Zandstraat in Turnhout. Daar moest je meteen beslissen wat je later zou worden! Ik werkte niet graag op de akker en zocht een beroep dat bij me paste. Mijn vader zei: ‘Ik denk da gij in het hout gaat.’ Ik was dan ook altijd met hout bezig en maakte zelfs geweerkolven. Het werd dus timmerman en vier jaar later was ik afgestudeerd. Ik was 16 jaar. In die tijd deed je geen stages en hielp de school je niet aan een baan. Je stond met je diploma alleen op de wereld. Het was 1958, het jaar van de wereldtentoonstelling in Brussel. Ik heb 32 aannemers met de fiets afgereden. Nooit heeft er iemand naar mijn diploma gevraagd! Nog nooit! In de verre omtrek, zowel in België als in Nederland, was er geen werk in de bouw. Er werd veel geld uitgegeven aan de wereldtentoonstelling, maar niet aan openbare werken. Er was veel werkloosheid.”

“We hebben toen ons ouderlijk huis verbouwd. Zes maanden heb ik daaraan gewerkt. Ik moest als 16-jarige snotneus alle timmerwerk doen. Ervaring had ik nog niet. Dat was een hele uitdaging! Dan werd ik op een herengoed in Kalmthout inwonend klusjesman. Elke maandag reed ik met de fiets ernaartoe! En iedere zaterdagnamiddag mocht ik met de fiets naar huis: ik moest op zaterdag nog tot 13u werken. Bij ons bepaalde het huisreglement dat je op een ander mocht werken, maar dat je dan de helft van je inkomen moest afgeven. Van dat bedrag werden de thuiswerkers betaald.

In Kalmthout hoorde ik dat er bij Eduard Jansen in de Fonteinstraat in Turnhout een leerling-timmerman gevraagd werd. Ik kon daar beginnen en heb er acht jaar gewerkt. Na vier jaar was ik al meestergast. Ik heb alles met vallen en opstaan geleerd. Op de bouw, maar ook in de werkplaats. Deze firma was een koploper op het gebied van seriewerk van ramen en deuren. We werkten vooral in het duurdere bouwsegment, zoals de villabouw in Brasschaat en Antwerpen. Ook werden deuren en ramen aan andere aannemers geleverd.”

Zelfstandig ondernemer
“Toen ik afgestudeerd was, werkte ik voor en na voor mezelf. Thuis werd een kippenhok omgebouwd tot timmerwerkplaats. Moeder had het eerste machientje voorgefinancierd. De klanten kwamen uit de buurt en uit het dorp. In die tijd begonnen de badkamers en de keukens gemeengoed te worden. De putten gingen weg, er werd waterleiding aangelegd. Ik werkte ’s morgens van 5 tot 7u als zelfstandige. Dan reed ik naar mijn baas en ’s avonds was ik om 18u thuis. Dan werkte ik van 19 tot 22u opnieuw voor mezelf. Dat heb ik járen zo gedaan.”

“Ik kreeg meer werk voor en na. Ik werd bekender en voelde de drang om helemaal voor mezelf te beginnen. De werkplaats thuis werd uitgebreid, zowel het machinepark als de werkruimte. Altijd opnieuw kwam er een afhang erbij. Uit de muur werden stenen gehaald. Wanneer het hout te lang was, kon ik het door de gaten in de muur naar buiten schuiven. Lisette hielp mee bij het schaven, schuren en schilderen. Zij werkte na de huishoudschool vanaf haar vijftiende jaar in de confectie bij Lehmann. Toen zoon Marc geboren werd, bleef zij thuis. Later verzorgde zij de boekhouding van het eigen bedrijf.”

“We maakten alles zelf. Twaalf uur per dag. Van 19 tot 22u kwamen er gasten helpen. We werkten samen met metser-aannemer Adriaensen. Er kwam een nieuwe timmerwerkplaats aan de Turnhoutseweg, we waren voor die tijd goed ingericht. Later verhuisde het bedrijf naar de Wiekenweg. Het was een tijd van vallen en opstaan. Ik heb faillissementen meegemaakt van collega’s. Zelf stond ik twee keer op het randje van een bankroet, maar ik ben elke keer uit de put geklommen. Ik heb het geluk gehad dat ik buiten de zaak nog wat in onroerend goed heb gedaan: kopen, verbouwen, verhuren, verkopen. Ik heb niet alles in de zaak geïnvesteerd. Zo was er nog wat reserve om op terug te vallen. Dat bleek uiteindelijk de beste keuze.”

“Ook in Nederland waren we snel bekend voor onze kwaliteit en vooral voor het harde werk. Wij kwamen niet om te schaften of om leut te maken. Wij kwamen werken. Daar waren de Belgen voor bekend. Dat is nu nog een beetje zo. Daardoor kon ik aan Nederlandse kant een groot klantenbestand opbouwen. Ook door de voetbal was ik tot ver in de omgeving bekend.”

“In de jaren ’70 moest je als timmerman alles kunnen: schuren, stallen, bungalows, deuren, ramen, eiken vloeren, daken, trappen, het interieur, de keuken. Alles! Je kon niet zeggen: de keuken doe ik niet. Ge most alles kunnen. De moeilijkste trap moest je zelf maken. En als je dat niet kon, was je geen timmerman. Vanaf de jaren ’90 is alles gespecialiseerd. Voor alle werken zijn er andere fabrieken of arbeiders en de onderdelen worden gewoon afgehaald. Allround timmermannen worden niet meer gemaakt. In mijnen tijd moste alles kunnen. Wij hebben in alle café’s van Baarle een interieur ingebouwd. Er was geen binnenhuisarchitect. Vul het zelf maar in!”

“Ik was één van de eersten in Baarle om zelf kunststoframen te maken. Aluminium ging veel minder, dat zag er niet als hout uit. Kunststof werd populair omwille van de onderhoudsvriendelijkheid. Gezien de alsmaar toenemende uurlonen voor het onderhoud werd dit bij aankoop een steeds belangrijker argument. Ik ben dat blijven doen tot mijn zoon in de zaak gekomen is. Hij kwam uit de sector van de zonneweringen en rolluiken. Toen werd beslist om geen ramen meer te maken. Voortaan werden ze aangekocht en geplaatst. Werd vroeger geld verdiend door de productie, vanaf dan door handel en montage. De omschakeling naar een montagebedrijf was een goede beslissing. In dezelfde tijd die men vroeger nodig had om één stel ramen te maken, werden er voortaan drie geplaatst. Maar het was tegelijk een moeilijke beslissing. Het pure vakmanschap is hiermee verdwenen.

Museum Vergane Glorie / Verzamelaar
Gaandeweg gaat het gesprek verder in de richting van het aloude vakmanschap en de collectie oude werktuigen die Ad in zijn museum Vergane Glorie heeft ondergebracht: “Ik ben gebeten door de microbe om voorwerpen bij te houden. Dat had ik al vlug. Op den Tommel was in den oorlog hard gevochten. Onze vader zei altijd: ‘We zijn twee keren bevrijd.’ De Polen zijn binnengekomen en toen de aanvoer stokte, keerden zij naar Zondereigen weer. Daarna kwamen ze terug. Wanneer we niet moesten werken, verzamelden wij het wapentuig dat in de bossen was achtergebleven. Dat was onze hobby. Mijn vader verzamelde oorlogshulzen. De jongeren hielden zich bezig met het gevaarlijke materiaal. In de mangaten zochten wij naar munitie en granaten. Die bonden wij achterop ons fietske en daarmee zwierden we door de bossen. De groteren lieten alles ontploffen. Joop Gulickx was daar een expert in. En wij mochten kijken en vonden het stoer. Het was een lust om te zien hoe die jongemannen bommen in de spechtengaten stopten. Draad eraan, een batterij met een ontsteking en heel de boom knalde uit elkaar. Hij werd wel twintig meter hoog gelift. Op het groot venneke lag in de winter een dik pak ijs. Daarin werd een gat geboord en dynamiet erin gestopt. Die haalden ze uit de granaten. Ontsteking erin, helemaal in het kaarsvet. Alles liet men tot onder het ijs zakken en op vijftig meter afstand zagen we het ijs een toren hoog de lucht invliegen. We vonden geweren en oefenden ermee. Binnen de twintig seconden haalden wij ze uit elkaar. Het terug in elkaar zetten lukte eveneens binnen dezelfde tijd. In onze vrije tijd voerden we oorlog in de bossen.”

“Een geweer was destijds een alledaags gebruiksvoorwerp. Het stond in een hoek van het huis. Je groeide ermee op. Wij leefden op de rand van het bos en er werd al eens een konijn of een haas geschoten. Ik had ook een passie voor de oorlogshulzen van mijn vader. In de uren dat je ’s avonds thuis was, zat je samen rond de tafel. Ooms kwamen langs en er werd over den oorlog verteld. Wij, de klein mannen, zaten daar met grote oren bij. Ik ging zelf ook op zoek naar hulzen en kreeg een uitgebreide collectie bijeen. Ik had er meer dan onze pa. Na mijn huwelijk had ik het geluk dat mijn schoonmoeder die hulzen kwam poetsen. Dat was het grootste werk.”

“Toen ik voor timmerman leerde, begon ik mij te interesseren voor oud timmergereedschap. Dat werd alsmaar erger. Er kwam gereedschap van de smid bij. En ik had nogal wat schoenmakers in de familie. Ik begon alles bij te houden wat afgedankt werd. Ik liep rommelmarkten af, keek bij mensen thuis en ging op zoek bij verbouwingen: een pure verslaving. Het magazijn van de zaak kwam vrij, maar het dak was slecht. Die oude schuur is volledig gerenoveerd en goed geïsoleerd. Jammer genoeg heb ik beton over de lemen vloer gestort. Dat had ik niet motten doen want dat was uniek van vroeger. Dan heb ik daar mijn spullen ingezet, maar niet met de bedoeling om er een museum van te maken.”

“Op een dag kwam burgemeester Fons Cornelissen kijken en hij zei: ‘Ad, maakt dat eens netjes in orde en stel dat open voor andere mensen. Zij kunnen dan naar jouw verzameling komen kijken.’ Zo is het museum ontstaan. Toen is ook het idee gekomen om alles per beroep te sorteren. Na de opening in 2003 was het hek helemaal van de dam. Door bezoekers werd van alles aangeboden. Het museum groeide snel. De voorraad is zo groot dat ik die niet meer in de oude schuur kwijt kan. Gelukkig heb ik nog een groot magazijn.”

“Jarenlang kwamen er bussen en scholen naar het museum, ook via de VVV. Daar liggen mijn folders. De afgelopen jaren zijn er minder bezoekers, zoals in alle musea. Nu zijn het vooral families die langskomen of verenigingen die iets te vieren hebben of een uitstap maken. De groepen zijn kleiner geworden. Af en toe komt er nog een bus. Vorig jaar was het weinig, dit jaar is het wat beter. Maar het aantal bezoekers is niet het belangrijkste. Mijn hobby is het verzamelen op zich, het museum is daar slechts een onderdeeltje van. Het museum is er, dat telt. Ik ben veel met mijn hobby bezig: ik rij rond en ik vertel graag.”

“Door de bekendheid die je hebt, komen allerlei verenigingen materiaal ontlenen voor tentoonstellingen en dergelijke. Gisterenavond kwam de heemkunde uit Beerse brouwerijspullen ophalen. Die mensen waren hier twee uur. Ik geniet daarvan. Ik moet niet leven van mijn museum. Een rondleiding is voor mij een leuke ontspanning. Dat doe ik nog altijd zelf. In Hoogstraten moest men een oud café herinrichten. Mensen van Zondereigen gaan waarschijnlijk een toneelstuk opvoeren. Zij kwamen langs voor oude meubelen en geweren. In 2004 heb ik aan Amalia voor de tentoonstelling Den Oorlog Verklaard koperen hulzen uit ’14-’18 ontleend. Die tentoonstelling was een geweldig succes: een perfecte samenwerking (ook met de gemeente), een unieke oude locatie, goed bereikbaar en veel ruimte. Jammer genoeg is er van onze plannen voor een nauwere samenwerking in het museum niets gekomen. Bij mij ontbrak de tijd hiervoor. Ik moest kiezen tussen mijn werk en mijn hobby. Je kan geen twee dingen goed doen!

Op pensioen gaan
Ik had de intentie om met de heemkundekring iets moois op te bouwen. Toen dacht ik: als ik met pensioen ga, kan ik daar meer tijd aan besteden. We denken allemaal dat er dan tijd vrijkomt, maar dat is niet waar. Ik kan nog goed werken, maar ik begin wat later, ik doe het wat trager en ik stop wat vroeger. Snapte. Toen ik op pensioen ging, had ik nog minder tijd en mijn vrije tijd wordt alsmaar korter. En nu praat ik gewoon uit mijn hart: vroeger sloeg ik nooit een training van Dosko over. Ik ging daar naartoe, ik moest daar zijn. Nu doe ik dat niet meer. Door ouder te worden, denk je daar anders over. Je relativeert het meer. Het duurt een paar jaar, maar dan voel je zelf dat het niet meer moet.”

Wanneer Lisette thuiskomt, reageert Ad: “Nauw is er wel koffie, Herman.” En even later zitten we inderdaad aan de koffie, met een chocolaadje erbij.

Voetbal
De conversatie verspringt naar een andere hobby: de voetbalsport. Eindelijk. Ad gaat verder in zijn boeiende vertelstijl: “Ik heb werk en hobby altijd goed kunnen scheiden. Ik had een passie voor voetbal en in het drukst van mijn leven heb ik daar de nodige tijd voor vrijgemaakt. Dat heb ik goed gedaan, vind ik. Op donderdagavond werkte ik niet, dan ging ik trainen. Zondagvoormiddag deed ik het papierwerk en in de namiddag was er mijne voetbal. En na de voetbal gingen we pinten pakken. En ’s morgens om 5u begon ik terug te werken.”

“Mijne voetbal was een goede uitlaatklep. Ik kon me tijdens de match zo afbeulen, dat ik na afloop ermee klaar was. Mijne kop was dan leeg. Dat had ik nodig. Gelukkig heb ik lang meegekund, ik bleef goed fit. Die tijd voor de voetbal was heilig. Maar trainen deed ik slechts als ik dat echt nodig achtte, bijvoorbeeld als ik maandenlang in de werkplaats had gestaan. Veel stilstaan in het stof, zonder afzuiging of stofmaskers. Dan had ik die training nodig. Anders niet. Voetbal was voor mij puur ontspanning. Andere sporten bestonden er niet voor ons. Ik heb nooit ene van den Tommel weten tennissen, bijvoorbeeld. En zaalsporten waren er al helemaal niet. Er was niets anders dan voetbal.”

“Toen ik in wedstrijdverband begon te voetballen, had Dosko nog geen jeugdploegen. Die begonnen pas rond 1960 op te komen. Dosko had een eerste en een tweede elftal. Gloria had wel jeugd, maar er was genen enen Belg die eraan dacht om bij Gloria te voetballen. Zo groot was de rivaliteit. Met mijn 18 jaar kwam er bij Dosko een juniorselftal, maar ik speelde al van mijn 15 jaar in de eerste ploeg. Ik was heel sterk, bijna nooit gekwetst.”

“Ik heb in mijn jonge jaren nooit gedacht dat ik voetballer kon worden. Ik kwam niet uit zo’n milieu. Ik was daar niet mee bezig, ook al speelde ik bijvoorbeeld testwedstrijden tegen den Antwerp. Op mijn 18de kon ik bij Beringen een lucratief profcontract tekenen.” Ad schokt van het lachen: “Moeder dacht dat ze mij nooit meer zou weerzien, want ik werd ‘verkocht’. Maar de verkoop in den Bonten Os ging uiteindelijk niet door. Dosko wou teveel geld. Achteraf gezien ben ik daar blij om. Was ik naar ginds vertrokken, dan was ik daar blijven wonen.”

“Op mijn 23ste ging ik bij Hoogstraten voetballen, waar ik de eerste vreemde speler was. Ik was er linksbuiten, later verdediger. Ik stond erom bekend dat ik een harde speler was. Ik was niet gemeen, maar keihard. De voetbalsport is erg veranderd. Toen was het spel statisch, nu is de snelheid van uitvoering belangrijk. Voetbal is in een systeem gegoten. Er zijn nu meer verdedigers en iedereen heeft een taak. Dat is jammer. Vroeger ging het spontaner en was het spel attractiever. Ik kon dat blijkbaar goed: een manneke uitschakelen, nog eens terug laten komen, de bal tussen zijn benen spelen… Daar kwam het publiek naar kijken. Ik had veel supporters omdat ik als speler onvoorspelbaar was. Ik heb nooit graag in een systeem gespeeld. Ik deed de dingen vanuit mezelf, vanuit mijn eigen kennis. Dat deed ik in mijn werk, dat heb ik bij de voetbal ook gedaan. Van de trainer mocht ik bijvoorbeeld niet meer schuin op goal schieten. Ik moest de bal voor de goal klaarleggen, waar de spits hem moest binnentrappen. Dat was het systeem. Maar ik schoot de bal schuin in de goal en dan liep ik langs de lijn naar de trainer en riep ik: ‘Is ’t zo ook goed?’ De supporters in de tribune genoten daarvan.”

“Vroeger kreeg je tien meter ruimte of helemaal geen. Er werd niet in zone gedekt. Toen had je man tegen man duels. Nu wordt de bal rond getikt. Altijd wordt de weg van de minste weerstand gekozen. Er worden geen risico’s genomen want bij balverlies zakt elk systeem als een kaartenhuisje ineen. Voetbal is niet meer zo plezant om naar te kijken.”

Ik merk op dat er de laatste jaren zoveel gekwetste spelers zijn. “Wordt er teveel gespeeld en getraind, Ad?” De reactie laat niet op zich wachten: “Herman, ik heb daar een heel duidelijk antwoord op. Er is maar één reden: de jeugd zit teveel stil. Er is amper nog fysieke arbeid. Wij trainden elke dag door te werken. Daar werd je sterk van. Elke dag twee uur spaaien, besef je hoe een training dát was? Mijn vader heeft me nooit ergens naartoe gebracht. Alles te voet of met de fiets. Er wordt in het dagelijks leven geen basisconditie meer opgebouwd. Het is toch te gek voor woorden dat er een Pokémonrage aan te pas moet komen om de jeugd uit hare zetel te krijgen. Daar zit het probleem… De wereld is positief geëvolueerd. We hebben het beter dan vroeger. Maar dat heeft ook een trieste kant. Er wordt tegenop gezien om zakken cement van 25 kg te dragen. Vroeger maakte men daar geen probleem van en toen wogen ze 50 en daarvoor zelfs 60 kg. Vroeger deed je alles met de hand, niets elektrisch. Alles werd met de hand gezaagd. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. En je wist dat je dat de volgende dag weer moest doen. Snapte?”

Dosko
Ad vertelt verder: “Voetbal is in mijn leven gebleven en zit in de genen van de Haneveers. Ik kan als één van de weinigen in Baarle zeggen dat ik in de voetbal zowat alles gedaan heb: als kind gaan kijken, lijnen zetten met onze pa, zelf voetballen, trainer bij Dosko toen ik uit Hoogstraten terugkwam, jeugdtrainer toen mijn zoon begon te voetballen, lid van het jeugdbestuur, jeugdvoorzitter, zes jaar scheidsrechter, bij de vierde ploeg in Gloria gevoetbald, bestuurslid van Dosko, ondervoorzitter en tot slot voorzitter. Op 1 augustus van dit jaar was ik 30 jaar voorzitter van Dosko! De vereniging heeft negen ploegen en zo’n 120 spelende leden, waarvan een tachtigtal jeugdleden. Vanaf vijf jaar kan je tegenwoordig lid worden. Ooit was Dosko groter, maar toen hadden we ook niet-spelende leden.”

Ik merk op dat de mentaliteit onder de voetballers veranderd is. Ad vult aan: “Vroeger waren het allemaal jongens uit Baarle. Ze bleven heel hun voetballoopbaan bij Dosko. Maar Baarle-Hertog is klein. Geleidelijk aan kwam er verandering. Er is geld aan te pas gekomen, een sluipend vergif in het voetbal. België is een koploper van het betaalde amateurvoetbal. Veel jongens, ook uit Baarle-Nassau en Tilburg, komen naar hier om een cent te verdienen. Ze zijn slechts passanten. Kunnen ze elders meer verdienen, dan zijn ze weg. Clubliefde bestaat alleen nog bij de kleinsten. Door te investeren krik je het niveau van de ploeg op, bijvoorbeeld als er goede jeugdspelers op komst zijn. Alleen zo doorbreek je de neerwaartse spiraal.”

“Maar veel jongens zijn na de middelbare school voor de voetbalsport verloren. Ze gaan naar de hogeschool of de universiteit. Ze zitten op kot en dat is moeilijk met sporten te combineren. De wereld gaat voor hen open. Ze hebben geld zat en elke week een nieuw lief. Maar niemand kijkt mee over hun schouder, niemand kijkt hen op de vingers! Er is geen juniorsploeg meer bij Dosko. Ook niet bij andere ploegen in de omgeving. Waar zitten die mannen? In een sprookjeswereld waar alles kan en alles mag. En dan zeggen ze wel: ‘Ja maar, ik train daar!’ Aan den toog, ja! Dat is de evolutie van ons luxe leven, Herman.”

Brandweer
Ad was 24 jaar lid van de vrijwillige brandweer in Baarle-Hertog: “Bij een brand of een ongeluk moest iemand naar het gemeentehuis lopen of rijden om daar met een druk op de knop de alarmsirene in werking te stellen. Brandweerlieden moesten in het centrum van Baarle wonen én werken: dan konden ze die sirene horen. Later kwam er een oproepbel in huis en was het niet meer nodig om dichtbij de brandweergarage te wonen. Nu wordt je thuis met een pieper elektronisch opgeroepen. Er was destijds een positieve rivaliteit tussen de brandweerploegen van Hertog en Nassau. Het kwam er op aan om eerst ter plaatse te zijn. Meestal won Hertog, dat kwam door een verschil in wetgeving. In België was er geen wet die bepaalde hoeveel man er present moest zijn alvorens de wagen mocht vertrekken. In Nederland wél! Daar moest minstens vier man aanwezig zijn, later zelfs zes. Ik woonde dichtbij en was vlug ter plaatse. Wanneer we met twee waren, vertrokken we al. Tenminste, als de brandweerwagen wou starten. Soms moesten we zelfs kijklustigen vragen om onze auto in gang te duwen. We hadden weinig goed materiaal, een hemelsbreed verschil met Nassau. Later kregen ook wij goed materiaal. We moesten alles delen met Zondereigen, dat een eigen brandweer had. Er is in Baarle altijd goed samengewerkt tussen het Belze en het Hollandse korps. We hadden mekaar nodig, ook al hadden we verschillende koppelingen en was er een andere wetgeving. Het samengaan van de korpsen was een economisch verantwoorde zaak. Het creëerde een meerwaarde. Zelf ben ik gestopt toen een verjongingskuur werd doorgevoerd.”

Reizen
Lisette komt erbij zitten en mengt zich af en toe in het gesprek. Zij vult Ad aan en verduidelijkt sommige van zijn uitspraken. Ik vraag of er nog andere hobby’s zijn. “Reizen,” klinkt het eensgezind en Ad steekt opnieuw van wal: “Met onze kinderen gingen we meestal op vakantie naar de Belgische kust. Maar toen zij het huis uit waren, kozen we voor meer avontuurlijke reizen. Met een organisatie trokken we naar plaatsen waar weinig toeristen kwamen.” Ad en Lisette reisden zowaar de hele wereld rond. Maar nergens is het zo goed als bij ons: “We snoepen van twee kanten. Nergens anders heb je die keuze zo dichtbij. En er is altijd wel iets te beleven in Baarle. Op veel plaatsen strijden de inwoners tegen de natuur. Bij ons zijn er geen orkanen, aardbevingen of andere natuurrampen. En er wordt voor je gezorgd. Dat is elders een ongekende luxe. Daar is het ieder voor zich.

Ad en Lisette hebben tijdens hun reizen veel interesse voor de natuur, het lokale leven en de gebouwen.” Ik vraag hen op de man af waarom ze dan naar Antarctica reisden? Wat is daar te zien? Ad moet er niet over nadenken: “Herman, je moet dat gezien hebben om te begrijpen wat ik zeg. Antarctica was één van onze mooiste reizen. Die hebben we op het vakantiesalon in Antwerpen gevonden. We wilden meteen boeken, maar dat ging niet. Wij dus naar de voorlichtingsavond. Daar bleek dat Tica reizen 25 jaar bestond en eenmalig werd er met een selecte groep een reis naar Antarctica georganiseerd. Dixie Dansercour, de Belgische poolreiziger, gaf uitleg. Op deze reis waren wetenschappers van de universiteit van Leuven mee. Zij deden onderzoek, wij bekostigden de reis. Het was twee dagen en nachten varen naar Antarctica. Tevoren werd gewaarschuwd voor zware stormen ernaartoe: de zee was slechts twee maanden per jaar rustig. Maar het schip vertrok in de meest zuidelijke stad van Argentinië met een rimpelloze zee.”

“We voeren tussen reusachtige ijsblokken. Twee keer per dag gingen we met rubberbootjes aan wal. Eerst werden we ontsmet en dat kwamen ze van dichtbij controleren. We hadden botten aan tot onze knieën want de laatste meters moesten we door het water. We bezochten een kolonie van honderdduizend pinguïns. Hoeveel er dat zijn? Wel, zover als je kunt kijken. Ze kennen geen mensen. Ze zijn niet bang, ze komen naar je toe. We mochten er niets achterlaten en we niets van daar meenemen. Geen schelp of steen. Tussendoor gaf Dixie uitleg bij diapresentaties en filmen. Heel apart. Bij onze terugkomst was er wél storm. Ik heb nog nooit zo’n grote golven gezien. Soms zag je geen water meer, niets dan lucht. Vervolgens zag je niets dan water, hoe hoog je ook keek. Heel indrukwekkend.”

“Ik kan amper geloven dat al die ijskappen aan het smelten zijn. Ze zijn zo groot. Maar tijdens onze reis naar de Noordpool kon je dat wél zien. De Russische kapitein maakte een excursie met de boot in een recent ontstane baai. Daar was nog nooit iemand geweest. Twee jaar eerder was er niets dan ijs. Wij voeren erin: recht op een rots. Dat krakte, we dachten: die boot is kapot. Dat was even paniek. We hebben een hele tijd vastgezeten. Er wier niet mee gelachen want niemand kon ons komen helpen.”

“Bij zo’n reizen ben je heel afhankelijk van het reisbureau en de gids. Is het een slechte of een onervaren gids, dan ben je gewoon de pineut. We boekten een reis naar China met een fantastische gids. Hij was daar dertig jaar lang hoofd van het rode kruis. Die man kreeg alles geregeld. We kwamen op plaatsen waar niemand mocht komen. In Peking zagen we de onderaardse stad. Een stad onder de stad, gebouwd toen de relatie met Rusland heel slecht was. Alles voor de veiligheid van de bevolking was daar aanwezig. In Shangai zouden we een tochtje maken in de haven, een kopie van de haven van Rotterdam. Er waren altijd twee Chinese gidsen bij. Den eerste moest de groep in ’t oog houden en den tweede den eerste. Die Chinese gidsen sloegen spierwit uit: dat kon niet. En toch gebeurde het.”

Huis
Ik boor een ander onderwerp aan door op te merken dat Ad en Lisette mooi en bijzonder wonen. Daar is heel bewust voor gekozen: “Heel mijn leven heb ik aan woningen voor een ander gewerkt. Wat thuis moest gebeuren, bleef vaak liggen. Op het einde van mijn carrière heb ik gezegd: nu ga ik iets voor mijn eigen bouwen. Iets dat niemand heeft. Een hele uitdaging! Ik had het geluk dat ik hier een perceel grond had liggen waarvan ik altijd heb gezegd dat ik er ooit zelf wou gaan wonen.”

“Tijdens onze reizen hebben we veel opmerkelijke huizen gezien. Als vakman let je daarop. Samen met een ontwerper hebben we onze ideeën op papier gezet. Daar hebben we een jaar over gedaan. We vertrokken van een natuurlijke vorm: die van een vlinder. Voor het aftoetsen van de vormgeving heb ik een maquette gemaakt. Dat maakte de verhoudingen zichtbaar. Vervolgens werd een boek gemaakt met schetsen. Het krijgen van een bouwvergunning bleek een probleem. Er werd op alles afgeweken, maar voor Stedenbouw was het ontwerp vooral te hoog. We hebben er een stukske afgedaan en kregen de vergunning.”

Het maken van een bouwtekening lukte maar moeilijk en was voor Ad niet echt nodig. Hij wist wat hij wou en beheerste het vak voldoende: “Ik werkte drie dagen per week aan den bouw en twee dagen in de zaak, om mijne kop leeg te krijgen. Snapte? En zo hebben we in anderhalf jaar tijd dit huis gebouwd. Een heerlijke tijd. We hebben meteen een tuin laten aanleggen. Alles werd ineens afgewerkt. En dan zijn we verhuisd. Vroeger kwamen ze van het kadaster langs om alles op te meten. Dat was een leuk moment. Die mannen kwamen hier mee tweeën aan en ik stond buiten in mijn werkkledij: ‘Hé, is meneer Haneveer thuis?’ ‘Ja!’ ‘Ha, is ie binnen?’ ‘Neen, dat ben ikzelf.’ ‘Wij zijn van ’t kadaster en we moeten hier komen meten. Maar hoe moeten we daar aan beginnen? Waar is hier de voorkant? En waar is de achterkant?’ ‘Ik ga het gemakkelijk maken voor jullie. Ik heb alles volgens plan gemaakt. Ik ga een plan meegeven. Als jullie daar wat lijnen optrekken, kunnen jullie berekenen hoe breed en hoe diep het is.’ Die mannen blij! Ze hebben het plan meegenomen. Ik heb hen nooit meer gehoord of gezien.”

“Leerlingen van Turnhout kwamen hier vaak na afspraak om alles op te meten. Soms stopten er bussen, soms maakten fietsers opmerkingen als ‘Amai, dat zal nogal wat kosten.’ Ze dachten dat ik bij de bouwfirma werkte en wisten niet dat ik de eigenaar was. Maar soms kroop ik weg als er mensen aankwamen. Wanneer ze verdwenen waren, kon ik doorwerken. Anders hielden ze mij een uur aan de klap. Ik heb er veel plezier aan gehad. En soms denk ik wel eens: wanneer heb ik dat allemaal gedaan?”

Politiek
Nog één onderwerp staat op mijn verlanglijstje: de gemeentepolitiek. Opnieuw zet Ad alles voor mij op een rijtje: “Vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van het jaar 2000 mochten in België buitenlanders die er al een hele tijd woonden hun stem uitbrengen. Ik was Nederlander en woonde heel mijn leven in België, maar nooit mocht ik stemmen. Niet in België en niet in Nederland.” Nederlanders die in België geboren waren, hadden tot dan toe plichten, maar geen rechten. Voor het eerst was het zover: Ad mocht gaan stemmen. ‘Mocht’, want voor vreemdelingen in België bestaat er geen stemplicht. Wie wil stemmen, moet zich hiervoor opgeven. Buitenlanders mochten zich ook verkiesbaar stellen en Ad werd door Fons Cornelissen gevraagd om op te komen voor het CDK. Ad stapte in de politiek en haalde bijzonder veel stemmen binnen, deels wellicht van de zeshonderd Nederlanders die in Baarle-Hertog woonden. Op dat moment mochten de buitenlanders nog niet tot het college van burgemeester en schepenen toetreden. Jammer, want als Ad zich ergens voor inzet, dan gaat hij er helemaal voor. Dat deed hij als ondernemer en voetballer, dat is in de politiek niet anders. Ad werd gewoon raadslid en was de eerste Nederlander in de Belgische politiek. ‘Man bijt hond’ maakte er een tv-uitzending over.

“Een jaar later werd de wet weer veranderd. Bij de volgende verkiezingen kon je als buitenlander wél schepen worden. Op dat moment, nog altijd in 2001, kwam ik door ziekte van een schepen opnieuw in beeld als lid van het college. Maar het was niet zeker of dat al zou mogen. Liet ik me tot Belg nationaliseren, dan was er geen probleem. En zo gebeurde het dat ik Belg werd. Via de gemeente was dat op drie dagen tijd geflikt. De ‘Snel-Belgwet’, weet je wel. Gelukkig herstelde de zieke schepen, waardoor ik gewoon raadslid bleef. Na succesvol verlopen verkiezingen in 2006 werd ik voor het eerst schepen. Maar in 2012 stootte ik op het van overheidswege ingestelde quotum voor vrouwen. Ik moest hierdoor mijn plaats afstaan. Ergens is dat een vorm van discriminatie. Maar ik legde mij daarbij neer en zetel sindsdien als raadslid.”

“Ik dacht destijds dat ik een nauwere samenwerking tussen de raadsleden zou kunnen realiseren. Dat kan je als individu echter niet bereiken. Maar: hoe ouder je wordt, hoe gematigder. Ik vind dat je naar mekaar toe vergevingsgezind moet zijn. Aanvaard gewoon dat een ander ook fouten kan maken. Dat gebeurt te weinig in de politiek.”

Gemeenschappelijk Orgaan Baarle
Wanneer ik het ‘Gemeenschappelijk Orgaan Baarle’ (GOB) ter sprake breng – nergens ter wereld bestaat er een vergelijkbaar overlegorgaan – valt er voor het eerst een korte stilte. De verwevenheid van de twee Baarlese gemeenten heeft tot gevolg dat beide gemeentebesturen dagelijks contacten hebben met elkaar en op allerlei beleidsdomeinen samenwerken. Dit is van belang voor het tot stand brengen van een goede gemeentelijke infrastructuur, eenduidige voorzieningen en rechtszekerheid voor de burgers. Om deze samenwerking in goede banen te leiden, hebben beide gemeenten in 1998 het GOB opgericht, een publiekrechtelijke vorm van samenwerking.

Ad wikt en weegt zijn woorden: “Ik heb ervaren dat de GOB niet werkt. Wij zijn maar mensen. Als wij beslissingen nemen, dan kijkt een Hollander naar zijne kant en een Belg naar de zijne. Het is moeilijk om water bij de wijn te doen. Hoeveel water? En is het dan nog wijn? In de politiek probeert iedereen het beste voor zichzelf eruit te halen en de pluimen op zijnen hoed te steken. Dat manifesteert zich sterk bij het grensoverschrijdend overleg. Maar je moet toegevingen kunnen doen. Geven en nemen. Iedereen probeert zoveel mogelijk te nemen. Als het in uw straatje past, dan is het goed. Soms zouden we beter zeggen: doe ieder de helft en zwijgt erover.”

“In België zijn er om de zes jaar gemeenteraadsverkiezingen en in Nederland om de vier jaar. Wanneer past het voor ons? Wanneer voor de anderen? Het is moeilijk om de onderwerpen goed op elkaar af te stemmen. Het is in feite simpel, maar de uitvoering blijkt toch moeilijk: bij elke regel die je schrijft, moet je met de tegenpartij rekening houden.” Behoedzaam zet Ad zijn gedachtegang verder: “Je zit met een Belgische en een Nederlandse mentaliteit, met verschillende wetgevingen en omdat ne kleine tegen ne grote moet vechten. In de praktijk moet je mekaar niets opdringen.”

“In een onderneming beslis je vandaag wat je vandaag kan beslissen. De politiek werkt zo niet. Daar spelen geduld en overleg een grotere rol, snelheid is onbelangrijk. Iedereen moet de kans krijgen om zijn zegje te doen. In het begin had ik het als ondernemer moeilijk hiermee. ‘Als ik er niet in betrokken wordt, dan keur ik dat nooit goed.’ Dat is politiek. Wanneer de ene partij iets beslist en dan pas de andere erbij betrekt, dan ontbreekt de erkenning. Dat is niet goed. Een mens heeft die erkenning nodig. Groot of klein, je blijft partners!”

Naar buiten toe wordt de schijn hooggehouden, merk ik op: ‘Er werd nog nooit zo goed tussen Nassau en Hertog samengewerkt,’ hoor je wel eens. “Dat is een menselijke reactie,” verklaart Ad. “Maar pas op: afhankelijk van de problemen die op tafel liggen, wordt er ook goed samengewerkt. Alleen: de details worden te dikwijls overroepen. Er zijn grote verschillen in de nationale wetten en die kunnen voor Baarle niet veranderd worden. ‘Zoek een creatieve overeenkomst en los het maar op,’ zegt een minister. Niemand komt ter hulp, samen moeten wij eruit geraken. En tot hiertoe is dat altijd gelukt.”

Afscheid
De namiddag is voorbij gevlogen. Heel wat gespreksstof kwam op tafel, tot eenieders tevredenheid. Ad en Lisette, namens mijzelf en alle leden van onze vereniging wil ik jullie van harte bedanken voor het gulle onthaal en het open gesprek. Wij wensen jullie en iedereen die jullie dierbaar is veel geluk toe in het leven. Geniet van alle mooie dingen!

Scroll naar boven