Aon de praot mee…Bertha Haagen
“…Ik nam me voor om iets te doen als ik daarvoor de kans zou krijgen…”
Aon de praot mee… Bertha Haagen
ANTOON VAN TUIJL
Wij zetten deze rubriek voort door aon de praot te raken met Bertha Haagen. Er zullen niet veel Baarlenaren zijn die haar niet kennen. Bertha is tenslotte in de hele omgeving bekend als een zeer bezige bij met grote verdiensten voor de Baarlese gemeenschap.
Ondersteuning
Bij binnenkomst in huize Haagen op de hoek Kapelstraat-Klokkenstraat zie ik Jaan Haagen, man van Bertha, rustig aan de keukentafel zitten. Hij begroet me vriendelijk. Bertha tref ik aan in de huiskamer. Koffiekopjes en een koekjestrommel staan veelbelovend klaar. Zij heeft ondersteuning opgetrommeld. Al gauw blijkt hoe moeilijk zij het vindt om over zichzelf te vertellen, zeker waar het gaat over haar verdiensten voor de dorpsgemeenschap. Zij heeft dus hulp ingeroepen. Fons Cornelissen en May Verhoeven uit Zondereigen zijn sterk betrokken geweest bij enkele activiteiten waarvoor ook Bertha zich inzette. Zij beiden zijn duidelijk gemotiveerd om Bertha goed ‘uit de verf’ te laten komen.
Wie is Bertha Haagen?
Op 17 juli 1931 wordt Bertha in Tilburg geboren. Haar moeder is Maria van Rooy en haar vader heet Jacobus van den Biggelaar. Vader is werkzaam bij de spoorwegen. In het jonge gezin wordt nog een kind geboren, Joke. Op een bepaald moment worden beide kinderen ziek. De dokter constateert roodvonk, een gevaarlijke kwaal. Bertha komt er goed doorheen. Haar zusje helaas niet. Het kind overlijdt op driejarige leeftijd.
Dit trieste gegeven drukt een zware stempel op het verdere leven van Bertha. “Het alleen zijn heb ik altijd heel moeilijk gevonden”, vertelt Bertha openhartig. Haar jeugd roept niet veel prettige herinneringen op. Een deel van haar lagere schoolperiode brengt zij door op een kostschool in Made. Via familie die daar ook een kind op school had, kwam zij daar terecht. Zij bekent eerlijk dat het leren haar niet echt gemakkelijk afging. Bezig zijn met haar handen, lag haar veel beter.
Dienstmeid
Na de lagere school wordt dan ook niet lang nagedacht over doorleren. Passend in de traditie van die tijd verhuist Bertha naar Baarle om dienstmeid te worden bij Stan Braspenning op Loveren. Ze is dan amper veertien jaar. Goed en wel een jaar later vraagt haar moeder haar terug te komen naar huis. Haar vader is ziek en overlijdt in 1946. Een nieuwe domper op haar jonge leven.
Haar moeder verhuist naar Baarle. Dat is niet zo verwonderlijk. Ze heeft hier familiebanden, o.a. met de familie Olislaegers. Moeder Van den Biggelaar-Van Rooy gaat wonen op de rand van Baarle en Ulicoten in het huisje op de spie van de Baarleseweg en de Luktebaan. Bertha gaat als dienstmeid werken bij Jac Wouters op Klein Bedaf.
Aanpakken
De eerste de beste dag van haar nieuwe dienstbetrekking krijgt moeder Wouters een tweeling. Bertha moet dus meteen flink de handen uit de mouwen steken. Maar dat is geen probleem. Zij weet van aanpakken. Het gezin Wouters groeit gestaag, dus over werk heeft Bertha niet te klagen. Zij is een ijverige hulp in de huishouding, maar springt met gemak ook bij als er landbouwwerk te doen is. “Ik heb altijd graag gewerkt”, zo vat Bertha een belangrijke invulling van haar jonge leven samen. Het aanpakken van alle werk dat zich voordoet in huis en stal en op het veld, blijft ze doen tot ze negentien jaar is. Dan is ze ongeveer een jaar lang thuis bij haar moeder.
Goeie ervaring
Op Klein Bedaf woont ook een familie Haagen. Vader Louis en moeder Phil Pelkmans hebben in die periode ook kinderen in de leeftijdsgroep van Bertha. Een van hen is Jaan. Voordat Bertha het goed en wel beseft, blijkt dat hij nadrukkelijk kriebels voelt voor die jonge frisse ijverige dienstmeid van de buren. Haar gevoel voor het boerenleven spreekt hem ook sterk aan. Bertha weidt er niet over uit, maar iedereen weet hoe dat gaat: de contacten worden warmer! “Dat was een goeie ervaring”, zegt Bertha eenvoudig. Zij voegt eraan toe dat haar oude gevoel van alleen zijn nu weggaat. Zij hoort voortaan bij een grote familie. Op 14 april 1953 trouwen Jaan en Bertha en ze gaan wonen in een huis aan de Baarleseweg, waar eerst Hein Joosen woonde. Niet lang daarna trekken ze samen naar de Reuth.
Gezin en boerderij
Ver van de harde weg staat ze, de oude boerderij van Nol van den Broek. Die wordt gehuurd. Hier kunnen ze samen een zelfstandig bedrijf opzetten en een gezin stichten. Vier van hun vijf kinderen zien hier het levenslicht: Louis, Jac, Marian en Philly. Later sluit Marlies de rij, maar dan woont het gezin al in de Kapelstraat. Bertha is helemaal in haar element. Het huishoudelijk werk voor het gezin en de bezigheden op de boerderij vindt ze even fijn. En werk is er altijd. Alle dagen loopt de wekker om vijf uur af. Eerst worden de koeien gemolken en verzorgd. Daarna haalt Bertha de kinderen uit bed, zorgt voor het ontbijt en helpt haar jonge volkje naar school. Dat laatste is soms nog een hele toer. De boerderij staat namelijk in een laagte. In natte tijden vloeit er veel water samen in de kuilen van de weg die naar het erf leidt. Het wordt daar dan heel modderig en er staan grote plassen. Het kan gebeuren dat Bertha haar laarzen aan moet doen. Ze brengt dan wadend eerst de kinderfietsen door de plassen. Dan draagt ze haar kinderen naar de droge overkant.
Geen luxe
Jaan en Bertha runnen samen een gemengd bedrijf. Dat is in die tijd gebruikelijk in onze omgeving. Naast melkvee houden ze varkens. Bij hun boerderij horen tien hectaren grond. Was daarop de kost te verdienen, is mijn vraag. Bertha beaamt dat zonder aarzelen. “Maar”, voegt ze er snel aan toe, “wij hadden niet veel nodig, omdat we geen luxe zochten!” Naarmate ze wat groter worden, helpen de kinderen mee in huis en op het bedrijf. Bertha geeft grif toe dat de een al wat meer gevoel voor het werk meegekregen heeft dan de ander. Met een warm gevoel vertelt ze hoe ze op een dag druk bezig is met groenknollen plukken en dat een van de nog jonge kinderen komt vertellen dat de tafel gedekt is. Of ze maar wil komen eten. Uit eigen beweging gedaan! Anders maakt ze het ook wel mee. Een van haar zonen biedt een keer grootmoedig aan dat hij wel eens voederbieten zal gaan laden. Hij blijft wel heel lang op de akker. Bertha gaat poolshoogte nemen en ziet dat hij pas vijf bieten op de wagen heeft weten te krijgen. Hij had het blijkbaar druk met andere bezigheden.
Eigen bedrijf
In 1963 komt de boerderij van Fons Jansen vrij. Jaan en Bertha kunnen dit bedrijf kopen en zo verhuizen ze naar hun huidige adres in de Kapelstraat op de hoek van de Klokkenstraat. Ook hier houden ze melkvee en varkens en bewerken ze twintig hectaren grond. Die liggen wel verspreid. Een deel hebben ze dicht bij de boerderij. Voor andere percelen moeten ze naar de omgeving van de Salvatorkapel, naar Landgoed de Kievit en naar het Ghil. De Landinrichting ligt nog ver achter de horizon. Zowel Jaan als Bertha beleven veel geluk aan het boerenwerk dat ze met hart en ziel doen. Jaan is ook nog een echte paardenman. Geruime tijd is hij voorzitter van de ‘Enclaveruiters’.
Er doen zich wel eens situaties voor die zorgen baren maar uiteindelijk een goede afloop kennen. Bertha geeft een mooi voorbeeld. Op zekere dag ontbreekt er in de varkensstal een grote zware zeug. Hoe kan dat toch? Als rechtgeaarde boerin mis je zo’n kostbaar beest niet graag. Overal wordt gezocht. In stallen en schuren en op het hele erf is geen zeug te vinden. Uiteindelijk – hoe kán het zijn? – wordt het dier aangetroffen achter de toog van Café Poels. “Ik was al lang blij dat ons grote varken niks kapot gemaakt of omgestoten had”, verzucht Bertha. Achteraf kan iedereen er smakelijk om lachen. De vraag blijft wel hoe dat beest daar gekomen kan zijn. Wanneer Jaan 62 jaar wordt, beginnen ze hun boerenbedrijf af te bouwen. Dat is 24 jaar geleden! “Waar blijft de tijd?” vraagt Bertha zich af. Om niet van de ene op de andere dag om te schakelen, houden ze de koeien nog een jaartje aan.
Verering
Bertha blijft de jaren door waarde hechten aan het geloof dat van thuis meegekregen heeft. Heiligenverering speelt daarin een grote rol. Ze vertelt dat ze al vijfendertig keer mee geweest is met de bedevaart naar Hakendover. In dit dorp bij Tienen komen elk jaar op Tweede Paasdag grote groepen pelgrims samen. De plechtigheden die men daar beleeft, voeren terug op oeroude verhalen. Het meest markante ritueel is wel dat men er enkele honderden zware trekpaarden over de akkers met winterbloedgraan laat denderen. Toch halen de plaatselijke boeren elk jaar een goede oogst binnen. In de periode dat Bertha nog op de Reuth woont en een heel druk bestaan heeft, vindt ze toch tijd voor andere zaken. Haar Mariaverering brengt haar ertoe lid te worden van de ‘Vrienden van Lourdes’. Ze wordt ook meteen maar zelatrice. Op de fiets gaat ze een aantal adressen langs om het lidgeld op te halen en om nieuwe leden te werven. Al gauw wordt ze ook bestuurslid. In deze functie ontmoet ze met regelmaat Fons Cornelissen die dertig jaar lang zijn beste krachten geeft aan deze bloeiende vereniging. Fons benadrukt sterk dat Bertha zich altijd volledig ingezet heeft voor de taken die ze op zich nam. Zelf gaat ze zeker drie keer mee met een Lourdesreis. Ze kan de boerin in haar blijkbaar niet thuis laten. De allereerste morgen belt ze vanuit het hotel naar huis met de vraag: “Hebben jullie de koeien toch wel gemolken?” Jarenlang heeft zij grote verdiensten gehad voor de ‘Vrienden van Lourdes’. Nu gaat dat niet meer. Haar dochter Marian heeft nog een tijd haar rondgang langs de leden overgenomen.
Lastige trap
Bij de jaarlijkse Kaarskensprocessie is Bertha zeker aanwezig. Zij zingt namelijk al vanaf 1977 in het parochiekoor van de St. Remigiuskerk. Zingen in het koor is beslist haar meest geliefde bezigheid. “Dat is het laatste dat ik opgeef!” zegt zij met veel nadruk. Hier uiten zowel Bertha als Fons hun zorgen. Ze zien met weemoed hoe de vergrijzing onstuitbaar doorzet. Er is geen jonge aanwas meer. “Bertha heeft een sterke stem. Wij missen haar niet graag”, zegt Fons. Dan roeren ze een ander punt van zorg aan. Er wordt nog steeds verlangd dat de koorleden boven bij het orgel zingen. “Wanneer ik zie hoe enkelen van ons die trap op moeten zien te komen, dan maak ik me grote zorgen”, zegt Fons. Bertha beaamt dit volledig. Moet er eerst iets vervelends gebeuren, vragen zij zich af.
Ronselen
In december 1971 kent Baarle drie bloeddonoren: Wies Valgaeren, Louis Renders en Fons Cornelissen. Fons heeft kennis gemaakt met het bloed geven via zijn werk bij Philips in Turnhout. Na de feestelijkheden rond de intocht van Sinterklaas spreken Fons en Bertha elkaar. Hoe zouden we in Baarle meer donoren kunnen krijgen, vraagt Fons zich hardop af. Bertha denkt daar eens over na. Niet lang overigens! Ze vertelt: “Ik heb zelf eens iets meegemaakt waar een operatie voor nodig was. Bij mij kwam alles goed. Maar daar in dat ziekenhuis heb ik wel heel veel ellende gezien. Toen nam ik me voor om echt iets te dóen als ik daartoe de kans zou krijgen. Nu zag ik die kans.” Bertha gaat ronselen. Zo noemen Fons en zij hun ijver om meer donoren te krijgen. Ronselen is voor hen een heel positief begrip. Bertha gaat op pad, spreekt mensen aan en weet er in korte tijd heel wat te overtuigen. Jo Laurijssen-Tuijtelaars geeft niet alleen bloed maar gaat meedoen met het zoeken van nieuwe leden. Niet lang daarna sluit ook May Verhoeven zich aan om te werven. Zij neemt vooral Zondereigen voor haar rekening. Op een bepaald moment hebben ze in de beide Baarlese gemeenten en verre omgeving bijna driehonderd bloedgevers op hun lijst staan. Met het werven alleen zijn ze niet klaar. Elke keer wanneer iemand aan de beurt is om bloed te geven, moet die gewaarschuwd worden. Bertha doet hiervoor ook haar rondes, maar heeft niet altijd veel tijd. Meestal niet zelfs! Fons vertelt hoe ze dat probleem oplost. Hij vertelt: “Waar dat kon, belde Bertha bij drie of vier voordeuren tegelijk aan en bleef goed in het zicht staan. Kwamen de mensen bij hun voordeuren tevoorschijn, dan maakte Bertha een gebaar van de naald in de arm. Zo wisten de klanten precies wat er van hen verlangd werd. En Bertha sprong weer op de fiets…” May beweert: “Wanneer iemand bij de familie Haagen op de werft kwam, dan ging hij als donor weer weg! Zij had zo’n grote overtuigingskracht.” Bertha zelf herinnert zich ook nog een mooi voorval. “Ik moest mijn ronde doen en het sneeuwde verschrikkelijk. Maar ik moest er toch door. Tegen het eind van mijn toer zag Dré van Kuyk mij en hij dacht echt dat er een sneeuwman aan kwam fietsen!” Deze voorvallen getuigen duidelijk van de tomeloze inzet van Bertha.
Busje
Geruime tijd zit de bloedgeversdienst in Turnhout. Baarlese donoren gaan daar bloed geven. Het vervoer wordt geregeld vanuit Turnhout. Donoren die aan de beurt zijn, worden met een busje opgehaald en thuisgebracht. Ze kunnen er nu alle drie mee lachen, maar ze hebben zich vaak verwonderd dat er onderweg al geen bloed vloeide. Dat busje was zo’n krakkemikkige roestbak! Met de groei van het aantal leden, besluit Turnhout om naar Baarle te komen. Mijn gesprekspartners zijn het er gedrieën over eens dat er dan een mooie tijd aanbreekt. Er ontstaat een fijne vriendenclub. Men heeft steeds te doen met dezelfde arts en iedereen kent de vaste verpleegkundigen. Mensen die bloed gedoneerd hebben, krijgen een kop koffie aangeboden of een drankje dat wat sterker is. “Je zag dikwijls dat mensen die wat ongeduldig waren wanneer ze op hun beurt moesten wachten, na hun bloeddonatie in een keer tijd genoeg hadden bij een borreltje of een pintje”, vertelt Fons. Het is elke keer een gezellige boel, vinden ze alle drie. Ook gezellig zijn de uitstappen en de feestavonden die de bestuursleden van tijd tot tijd houden. Er wordt dan veel gelachen en ze zijn goed voor de onderlinge band.
Ook bij de bloedgevers dringen schaalvergroting en automatisering binnen. De administratie, lange tijd verzorgd door Bertha, wordt voortaan centraal geregeld. Eerst in Turnhout, later zelfs in Antwerpen. May betreurt het dat de onpersoonlijkheid zover is doorgevoerd. Bij de driemaandelijkse donoravonden mag zij alleen nog gastvrouw spelen en koffie schenken. Waar is de tijd gebleven dat Bertha ongerust wordt wanneer een donor een paar keer verstek laat gaan? Dan springt ze op haar fiets en gaat op bezoek. Met die grootschaligheid en onpersoonlijkheid is veel van het plezier eraf.
May, die nu voorzitster is, vertelt nog dat het aantal leden daalt, maar dat zich tegenwoordig vooral jonge mensen aanmelden. Dat waardeert ze. De schrik slaat stevig toe wanneer op een bepaald moment Nederlandse donoren geen bloed meer mogen geven. Er is wéér een nieuwe veeziekte opgedoken; de Qkoorts. Die neemt heel gevaarlijke vormen aan.
Fons geeft grif toe dat een flinke groep mensen zich met veel ijver en overgave ingezet heeft ten dienste van de bloedgevers. Maar zo zegt hij: “In Baarle waren bloedgevers en Bertha Haagen één en hetzelfde.” Ze werd niet voor niets, maar dan met een waarderende glimlach, de ‘bloedluis’ genoemd. Dat is een eretitel, vinden Fons en May.
Liever thuis
Op de valreep van ons gesprek vernemen we dat Bertha en Jaan op 14 april van dit jaar tweeënzestig jaar getrouwd waren. Bij hun diamanten bruiloft lieten ze een prachtige foto maken. Daarop staan zij zelf natuurlijk, maar ook hun kinderen met partners, kleinkinderen en zelfs al twee achterkleinkinderen. Het geeft Bertha een warm gevoel dat ze haar leven ooit als ‘alleen-kind’ moest beginnen en nu deze foto van haar uitgebreide familiegroep kan bekijken. Tegenwoordig is Bertha liever zoveel mogelijk thuis. Ze laat haar Jaan niet graag alleen. “Hij wordt stillekens oud”, zegt ze eenvoudig. Ze slaakt een zucht van verlichting wanneer we hiermee het gesprek beëindigen.
Dank
Graag bedank ik eerst van ganser harte May en Fons. Jullie zorgden ervoor dat Bertha een groot deel van haar spanning los kon laten. Zij voelde zich gesteund door jullie warme aanwezigheid en mooie aanvullingen op haar verhaal. Ik heb deze ontmoeting als weldadig ervaren. Mijn speciale dank, mede namens de lezers van Van Wirskaante, is voor Bertha. Ik spreek hier mijn oprechte bewondering uit voor jouw gemeenschapszin en belangeloosheid.