Aon de praot mee…. Antoon van Tuijl
“Toen ik mijn besluit om uit te treden vertelde aan mijn vader en moeder, hadden ze er alle begrip voor. Ik denk dat ze een vorm van opluchting hadden, zo van, hè, hij is er gelukkig uit.”
ANDRÉ MOORS
Wie is Antoon van Tuijl?
Iedereen kent toch Antoon van Tuijl, hoor ik u zeggen. Natuurlijk, Antoon is in Baarle een zeer bekend persoon. Dit vooral vanwege zijn jarenlange inzet voor het onderwijs in Baarle. Maar ook omdat hij zo ontzettend belangrijk is voor de plaatselijke heemkunde en voor de natuur in Baarle. En vrijwel iedereen zal weten dat Antoon twee keer naar Santiago de Compostela in Spanje wandelde. De tweede keer zelfs heen en terug.
Maar weten we daarmee alles van Antoon? Nou nee. Antoon heeft een bijzonder rijk leven geleid en hoopt dat nog jaren te blijven doen. Heel veel zaken uit zijn rijke leven komen in deze ‘Aon de praot mee’ aan de orde. Zo veel zelfs, dat in het decembernummer van Van Wirskaante het interview wordt afgerond.
Ik wens u veel leesplezier!
Antoon wordt geboren op 8 november 1939 in Heesch, gelegen aan de grote weg Den Bosch – Nijmegen. Over een paar maanden wordt hij dus 72 jaar. Zijn vader Fredericus wordt geboren op 21 oktober 1901 in Heesch (Vinkel). Hij overlijdt op 27 juni 1989 in Heesch. De moeder van Antoon, Adriana van de Wetering, wordt geboren op 24 september 1901 en overlijdt op 21 maart 2002 in Heesch. Vader en moeder krijgen tien kinderen, drie meisjes en zeven jongens. Antoon wordt als achtste kind geboren. Zijn broertje Jan overlijdt op vierjarige leeftijd. Broertje Frans is nog maar drie weken oud als het overlijdt. Beiden bezwijken aan kinderziektes. Broer Pieter komt om het leven op 29-jarige leeftijd ten gevolge van een tragisch ongeval. Van zijn broers en zussen leven er nu nog zes. Antoon groeit op in een warm nest, waar het lange tijd armoede troef is.
De opa van Antoon aan vaderskant, Martinus, ziet het levenslicht op 31 mei 1867 in Heesch (Vinkel) en overlijdt op 6 oktober 1933 in dezelfde plaats. Zijn oma is Theodora van de Berg, geboren in Heesch op 19 juli 1868 en daar overleden op 7 juli 1927. Opa en oma krijgen zes kinderen. Vijf daarvan overlijden op zeer jonge leeftijd: een kind wordt dood geboren; de anderen overlijden als ze 55 dagen, 5 maanden, 13 jaar en 17 jaar jong zijn. De vader van Antoon blijft als enig kind over. Hij heeft beslist geen fijne jeugd gehad. Oma Theodora leed aan epilepsie. Bij een aanval viel zij eens in het open haardvuur. De ernstige brandwonden genazen niet.
De grootvader van Antoon aan moederskant heet Johannes van de Wetering, geboren op 1 januari 1871 in Geffen en hij overlijdt te Heesch op 11 maart 1931. Oma heet Theodora Smulders, geboren op 1 juni 1872 in Berlicum en overleden op 1 november 1968 in Heesch. In het gezin van deze grootouders sterven niet minder dan zes van de twaalf kinderen op zeer jeugdige leeftijd.
Na de lagere school vertrekt Antoon in 1952 naar Baarle-Nassau (het klooster aan de Pastoor de Katerstraat van de Broeders De la Salle) met als uiteindelijke doel om er broeder/leraar te worden. Dat wordt hij ook en is zeer actief en betrokken bij het onderwijs (lagere school en de Mulo/Mavo in Baarle-Nassau). In 1985 treedt hij uit de orde. Dat is geen gemakkelijke keuze geweest. Het proces duurde uiteindelijk 12 jaar. In 1989 leert hij zijn vrouw Clara Vlasblom kennen. Ze trouwen op 20 februari 1991. Tot 3 juni 1999 zijn ze heel gelukkig samen. Een slopende ziekte maakt op die dag een einde aan haar leven. De uitvaartplechtigheid in Baarle is indrukwekkend.
Het is bekend dat Antoon al sinds jaar en dag zeer begaan is met de prachtige natuur en het zeer fraaie landschap in Baarle. Hij is medeoprichter van de milieuclub. Daarnaast is hij jarenlang (en gelukkig nog steeds!) van onschatbare waarde voor Heemkundekring Amalia van Solms. Antoon was ook actief binnen de Baarlese politiek. Hij is zeer creatief: heeft een prachtig handschrift, is een verzamelaar van alles en nog wat en is een zeer verdienstelijk tekenaar, kunstschilder en beeldhouwer. Van zijn hand verschenen ook verschillende boeken. Twee keer wandelde hij naar Santiago de Compostela (de laatste keer zelfs heen en terug; hij was toen bijna een half jaar onderweg!).
Geboortedorp Heesch
Zoals hiervoor vermeld, is Antoon geboren in Heesch. Terugdenkend aan zijn geboortedorp, zegt Antoon dat Heesch in zijn ogen geen bijzonder aardig dorp was. “Het had geen kern. Het was een soort straatdorp aan een oude Napoleonsweg. Eén langgerekte straat met huizen erlangs die op een gegeven moment gekruist werd door een weg naar Oss en naar Veghel. De oude Napoleonsweg zelf liep van Den Bosch naar Grave. Toen ik nog een kind was, had het dorp toch al achtduizend inwoners. Later groeide het sterk. Dat had te maken met de keuze om er een woondorp van te maken als uitloop voor Oss met zijn vele fabrieken en bedrijven. Heesch had een erg uitgestrekt buitengebied. Verspreid door het gebied stonden keuterboerderijtjes langs zandwegen die omzoomd waren door populieren. Hier en daar stonden een paar boerderijen gegroepeerd. Wij kenden veel minder de sterke buurtschappen zoals hier in Baarle. Wij woonden in de Groes. Een groot deel van onze omgeving was een typisch Meijerij’s hoevenlandschap. De boeren werkten er volgens eeuwenoude gewoonten en patronen.
Af en toe kom ik nog in Heesch om mijn familie te bezoeken. Ik ga er dan met gemengde gevoelens naar toe want bij ons oude buurtje, wij woonden één kilometer van de kerk af, is een industrieterrein gekomen. Er zijn al plannen om vlak bij de plek waar wij woonden nog meer bedrijventerreinen te realiseren en mijn oude speelplekken worden nu doorsneden door een autosnelweg.”
Het was thuis armoede troef
Antoon komt uit een groot gezin. “Mijn vader en moeder zijn alle twee geboren in 1901 en hebben dus in de crisisjaren hun gezin opgebouwd. Eigenlijk met niks. Mijn vader erfde een verschrikkelijk klein boerderijtje met hele slechte grond. Het ging om vier bundertjes zeer droge grond, gewoon klapzand. Hij kon er de kost niet op verdienen. Uit armoede moesten ze toen de koe verkopen. Uiteindelijk kwam het zover dat ze een ander huisje huurden. Kort daarna is vader op zoek gegaan naar een vaste woonstek. Dat werd het boerderijtje waar ik geboren ben. Daar hoorden tachtig roeden grond bij. Voor de grond en het boerderijtje moest er twaalfhonderd gulden betaald worden. Vader heeft toen stad en land afgelopen om ergens dat geld geleend te krijgen. Uiteindelijk kon hij het bij een particulier lenen. Wij woonden er met ons gezin vanaf 1932/33. Ons oude huisje was uiterst eenvoudig en primitief, tochtig en koud. Waterleiding en elektriciteit hadden we niet. In de geut stond een grote pomp met een koperen kraan. Op het erf was de put. In den herd hing één olielamp boven de tafel. Dat was alle verlichting. Om elders in het huis licht te hebben, gebruikten we een draagbare olielamp. Alle slaapkamers waren gelijkvloers. Midden in het huis was het aardappelhok. Dwars door het achterhuis lag de deel. Daarachter de stal en het kippenhok. De eindgevel van de stal bestond uit palen, takken en stro. In 1950 is dit oude huisje afgebroken. Op dezelfde plaats werd ons nieuwe huis gebouwd.”
Omdat zijn ouders jarenlang straatarm zijn geweest, waren ze zoveel mogelijk selfsupporting. “Wij hielden één koe voor eigen melk en boter, twee varkens voor eigen vlees, een stel kippen en konijnen, een hond, een kat en een schaap voor de eigen wol. Zodoende hebben we altijd te eten gehad. Je liep er als kind ook altijd wel netjes bij. Je moest dan wel de kleren afdragen van je oudere broers. Geld om groenten en dergelijke te kopen was er niet. Op de tachtig roeien grond die er lagen, werden alle groenten en aardappelen verbouwd. Een klein stukje wei bleef over om de koe te laten grazen en om wat hooi te winnen.
Na schooltijd moest ook ik als kind met de koe langs de zandwegen om die te hoeden, want anders had ze niet genoeg te eten. Vaak ging mijn jongere broertje mee. Ik deed het niet graag, je was gebonden. In de buurt woonde nog een andere jongen die ook met hun koe langs de zandwegen liep. Met die jongen speelden we dan wat. In de bermen stond genoeg te eten. Na een paar uur ging je dan weer met de koe naar huis.
Moeder maakte zelf de boter. Onze twee varkens konden leven van alle groenteafval uit de tuin. In het najaar werden ze geslacht zodat we heel het jaar door vlees hadden. Door onze kippen gelegde eieren die overbleven, ruilde mijn moeder tegen kruidenierswaren bij de kruidenier als die thuis langskwam. Er werden bij ons nóóit groenten of vlees gekocht. Vader moest ook regelmatig een veldje rogge telen. Dat ging vooral voor het stro, want dan kon hij op het oude huiske een lapje van het dak vernieuwen. Ja, die mensen moesten alles, alles tot en met plannen. Dat is management van de bovenste plank! Op een gegeven moment is vader grondwerker geworden. Eerst bij de werkverschaffing, later bij wegenbouwbedrijven.”
Gezinsuitbreiding en kindersterfte
Als vader en moeder in 1929 trouwen, krijgen ze in de dertiger jaren hun eerste kinderen. Zoals dat vroeger ging, elk jaar kwam er een kind.
Antoon: “Daar hoefde de pastoor niet voor langs te komen! Alles bij elkaar heeft mijn moeder tien kinderen gekregen, waarvan er twee jong overleden zijn. Mijn broertje Jan is vier jaar geworden. Vlak boven mij kwam Fransje. Na drie weken stierf hij al. De mensen wisten namelijk vroeger geen raad met kinderziekten. Daarom hebben die twee het niet gered. Ik heb het ternauwernood gered, want ik heb zwaar kinkhoest gehad. Zó erg, dat het spannend was of ik er door zou komen. Ik was toen ongeveer vier. Ik kan me nog herinneren dat ze je dan voorover hielden en dat er flink op je rug werd geklopt zodat de hoest kon loskomen. De hulpmiddelen van de dokters waren in die tijd erg primitief. Later heeft men mij verteld dat ik toen een periode heb gehad dat ik van zwakte niet meer kon lopen. Je kunt je nauwelijks voorstellen hoe de omgeving kon reageren op een overlijden van een kindje. Mijn moeder heeft verteld dat ze op een dag Jantje naar het kerkhof bracht. Tijdens de eerste mis ’s morgens werd er dan zo’n begrafenisje gedaan. Moeder was al weer in verwachting van een volgend kind. Op weg naar de kerk zag ze een vrouw langs de kant van de weg staan en hoorde die zeggen: Oh, maar die hee zo weer un nieuw! Moeder dacht dat ze door de grond ging. Ze heeft ook vaak verteld dat ze meer verdriet heeft gehad met het overlijden van haar kind van vier jaar dan met het overlijden van het kleine hummeltje van drie weken. Waarom? Omdat dat manneke nog niet had gelachen. Met dat kleine hummeltje had ze nog niet écht contact gehad, vertelde ze.
Er ging bij ons thuis nooit een verjaardag voorbij zonder daar speciale aandacht aan te besteden. Wij zorgden er voor dat er van alle kinderen cadeautjes waren voor de jarige. We maakten dan zelf iets of gaven iets weg van onze eigen spullen. Dat cadeau werd ingepakt, er werd een versje bij gedaan en er werd gezongen. Er was chocolademelk en peperkoek. Met Sinterklaas, ik heb het nooit begrepen, dan wist ons moeder gewoon wat je graag zou willen krijgen. Iets wat je zelf niet durfde te vragen.
Mijn vader was een verschrikkelijk harde werker. De hele dag was hij bezig geweest met de schop in de grond. In de avond ging hij thuis verder met spitten, wieden, zaaien, aardappelen rooien. In de winter zorgde hij voor kachelhout. Hij was altijd bezig. En moeder stond altijd klaar in het huishouden en hielp ook mee in de tuin. Terugdenkend aan vroeger, wij hadden bij ons thuis een heel warm nest.”
De bevrijding van Heesch
Van de bevrijding van Heesch, kan Antoon zich nog het een en ander herinneren. Er werd in die streken zwaar gevochten tussen de Duitsers en de geallieerden. “Ik weet nog dat tijdens zo’n zwaar gevecht wij met ons gezin in het aardappelhok zaten. De muren waren er van leem. De grote deeldeuren hingen te rammelen van de kogels die insloegen. Er zijn toen heel wat rozenhoedjes gebeden met de hele tris gebeden er achter aan. Toen de strijd wat luwde kwam de buurman en zijn we met hem meegegaan. We hebben toen geslapen in zijn stal. Ik heb toen ook nog gezien dat de boerderijtjes die aan de weg naar Geffen stonden, allemaal in brand stonden. Duitsers die zich terugtrokken, staken ze een voor een in brand. Wij hebben trouwens ook nog met ons gezin in een door mijn vader gemaakte schuilkelder gezeten, zelf gegraven en afgedekt met balken, takken en stro. Later is ons verteld dat daar tijdens het mitrailleurgeknetter mijn broers en ik op een bankje ‘ouwe taaie’ zaten te zingen! En ons moeder zat ondertussen het rozenhoedje te bidden. Ons huis is niet afgebrand. In de buurt wel een stuk of vier, vijf.”
Antoon naar de kleuterschool en de lagere school
Antoon vond, zo vertelt hij, het heel erg dat hij op een gegeven moment naar de kleuterschool moest. Hij hield veel meer van de vrijheid buiten. Het liefste ging hij zwerven met zijn broer in de bossen en velden. Liefde voor de natuur werd hem toen al bijgebracht door zijn ouders.
“Er waren drie kleuterklasjes. Ik zat bij zuster Vota. We moesten allerlei fröbelwerk maken. Ik was toen op dat gebied al handig. Sommige andere kinderen kregen dingen niet voor elkaar. Ik moest toen van de zuster vooraan komen zitten om die kinderen verder te helpen. Tekenen deed ik toen ook al graag. Moeder kon dat ook goed, alleen haar ogen waren daarvoor ontzettend slecht. Wat ik op school ook leuk vond was aardrijkskunde. Geschiedenis vond ik niks aan. We moesten vooral jaartallen van buiten leren. Schoolplaten aan de muren van de klas interesseerden mij heel erg. Een lastige leerling ben ik nooit geweest. Vechten op de speelplaats heb ik toch ook wel gedaan.
Mijn oudere broer was al misdienaar. Mede daarom ben ik het ook geworden. Met de kapelaan mochten we eens de kerktoren beklimmen. Dat vonden we geweldig. In een van de nissen vond ik een nest met jonge kerkuilen. Nou, ik nam er natuurlijk twee mee. Thuis heb ik een oude kinderwagen rechtop gehangen, gaas er voor, deurtje er in en een stok er in gemaakt. Ik gaf ze iedere dag te eten. Zo heb ik die kerkuilen grootgebracht en losgelaten. In het voorjaar gingen we altijd salamanders vangen. Altijd lag ik op mijn buik bij de sloot om te kijken wat er allemaal rondzwom. Totdat er een zeemleerfabriekje in de buurt kwam. Dat vervuilde alle sloten.”
Als Antoon klaar is op de kleuterschool, vertrekt hij naar de vlakbij gelegen lagere school. Antoon: “Vrijwel alle kinderen gingen op hun klompkes naar school. Ze werden in de gang weggezet, onder de jassen aan de kapstokken. Trouwens, als we naar de kerk gingen, hadden we ook onze klompen aan. Dat klepperde heerlijk op de stenen vloer. Wat ik me van de school herinner is dat die draaide als een tierelier. De broeders van De la Salle pakten het verschrikkelijk goed aan en waren in Heesch ook heel actief op sociaal, cultureel en maatschappelijk gebied. Ik heb altijd het idee gehad dat de broeders op school een hecht team vormden en er alles voor deden om de kinderen op een hoger peil te brengen. Het schoolteam stond dan ook in heel hoog aanzien bij de inspectie.
Echt zin om bij de beste leerlingen te horen had ik niet. Ik wilde gewoon timmerman worden. In de zesde klas kwam ik bij broeder Josephus, een geweldig goeie kerel. Hij was een echte volgeling van De la Salle. Dat bleek uit zijn wijze van omgaan met de klas. Ik ging mij toen steeds meer identificeren met mensen zoals broeder Josephus die iets voor je betekenden. Deze broeder was een inspirerend figuur. Ik wilde worden zoals hij: broeder-onderwijzer. Hij heeft mij toen eens gevraagd of ik broeder wilde worden. Met zijn hulp besluit ik naar Baarle-Nassau te gaan. Priester worden is nooit bij mij opgekomen. De pastoor was er trouwens niet blij mee dat ik broeder wilde worden. Hij heeft er in een van zijn preken nog aandacht aan besteed. Dat er zonder hem een keuze was gemaakt om broeder en geen priester te worden, vond hij verwerpelijk. Later is mijn moeder zich daarover bij de pastoor gaan beklagen. Ze heeft toen gezegd: dat is de keuze van mijne jongen en daar moete gij oe eigen nie mee bemoeien!
Nee, wat die broeders deden, dat wilde ik ook gaan doen! Zeg maar, een soort roeping om broeder te worden, is toen bij mij gaan groeien. Steeds meer dacht ik, zo iets als wat die broeders doen, is ook iets voor mij. Daar hoorde automatisch bij dat je dan naar Baarle-Nassau ging. Toen ik het tegen moeder vertelde, had ze daar een dubbel gevoel bij. Langs de ene kant was ze heel gelukkig. Maar aan de andere kant schrok ze dat er een uitzet moest komen en kostgeld betaald moest gaan worden.”
Antoon vertrekt naar Baarle
Met Pinksteren 1952 gaat Antoon kennismaken in Baarle. “Ik ging er naar toe met een neef en een schoolvriend en nog een klasgenoot. Toen ik in Baarle aankwam, deed mij het dorp denken aan een stadje. Ik was een langgerekte straat in Heesch gewend. Hier was er een compacte kern. Het beviel mij er prima. Het was een groot klooster, je keek je ogen uit. Er was ook een prachtige grote tuin en voetbalvelden. De broeders met wie we kennismaakten, waren vriendelijk. Daarna heb ik mijn grote vakantie gehouden en direct daarna ben ik, op 1 september 1952, voor goed naar Baarle vertrokken. Op 27 december 1952 ben ik voor het eerst met Kerstvakantie naar huis gegaan. Natuurlijk heb ik ook wel eens heimwee gehad en me afgevraagd, waar ben ik toch aan begonnen. Het wasgoed stuurde ik iedere week naar huis in zo’n grote boterdoos. Daar stopte ik dan voor ons thuis een brief in. Als de schone was, gestreken en wel door moeder weer naar mij werd teruggestuurd, zat er ook meestal een door haar geschreven brief in die doos.”
Het leven en studeren in het klooster in Baarle
Antoon kan zich nog goed herinneren dat zijn groep eerstejaars juvenisten (jongste groep broederkandidaten) uit vierentwintig jongens bestond. In totaal waren er in Baarle vijftig juvenisten, verdeeld over de driejarige Mulo. De groep werd begeleid door oudere juvenisten. “Waar nu de bibliotheek is, was toen de kweekschool. Op de eerste verdieping, boven de huidige bibliotheek, kregen we onze les op de Mulo. Boven de leslokalen van de Mulo, sliepen de broeders. Wij sliepen waar nu de harmoniezaal is.
Elke morgen stonden we om zes uur op. Dan had je zo’n twintig minuten de tijd om je te wassen. Dat ging toen allemaal met lampetkannen. Dan maakten we onze pispotten leeg en schoon. Als we daarmee klaar waren gingen we elke morgen, zomer en winter, naar de Lourdesgrot. Daar hadden we een moment van bezinning. Dan gingen we naar de studiezaal waar gezamenlijk een morgengebed werd gebeden. Daarna naar de kapel waar we een mis bijwoonden. Pas daarna, om half acht, gingen we naar de eetzaal. Die was waar nu het secretariaat van het Cultureel Centrum zit. De zaal lag aan de kant van de straat, want de huidige gang was er niet. Alle klaslokalen en andere lokalen die we gebruikten, werden door ons zelf grondig schoongemaakt. Het was een soort corveedienst, de taken werden verdeeld. Het eten wat we kregen was vrij karig. Maar we zijn nooit tekort gekomen. Tijdens de maaltijden werd er over het algemeen niet gepraat. Dan werd er voorgelezen uit boeken. Dat waren natuurlijk stichtelijke boeken.”
Broeder Dominicus, veel Baarlenaren hebben hem gekend, was in de tuin de verantwoordelijke voor het fruit.
“Knap vond ik dat dieë mens het hele jaar door voor gemiddeld honderdtwintig mensen fruit had. In de oude schuilkelder bewaarde hij het. Geweckt werd er in vijfliter-potten. Dominicus was bovendien een halve maatschappelijk werker. Er kwamen ook Baarlese mensen met hem praten. Hij was een man die heel goed kon luisteren.
Verschillende broeders, onder andere broeder Jozef, zorgden voor de groentetuin. De totale tuin was erg groot. Daar heb ik vanaf mijn veertiende jaar naar vogeltjes gekeken om die te leren kennen. Broeder Norbertus, die was schoenmaker, had een grote vogelkooi. Ik zat ook regelmatig in vogelboeken te snuffelen. Zo heb ik in drie jaar tijd alle vogeltjes leren kennen. Van Dré Keustermans van de meelhandel kreeg ik regelmatig vogeltjes. Van zanglijsters heb ik jongen gekweekt in de grote volière. In Baarle zelf kwamen wij eigenlijk nooit. We bleven altijd binnen de kloostermuren. Alleen als rector Koenraadt eens een week op vakantie was, dan gingen we in het dorp naar de kerk. Af en toe trokken we met de hele club van vijftig man naar de Molenheide en gingen daar dan vlagverovertje spelen. Op de plek van de Molenheide is nu camping de Heimolen. Sus van de Vloet vond het prima dat wij daar speelden. Bij het Vorsterschoor in zo’n wiel van het Merkske of in Bootjesven gingen we wel eens zwemmen. We gingen daar dan te voet naar toe.”
Antoon doorloopt zonder probleem de driejarige Mulo. Daarna doet hij de eerste twee jaar van de kweekschool (tegenwoordig zou je dat HAVO-top noemen). Een soort voorbereiding voor de kweekschool. Nog geen onderwijzersopleiding. De algemene vakken van de Mulo werden verder uitgediept. Dan werd je ‘postulant’. Dat wil zeggen directe voorbereiding op je noviciaat.
Kleedneming en studie in Groot Bijgaarden bij Brussel
In september 1957, na vijf jaar studie in Baarle, vertrekt Antoon naar Groot Bijgaarden bij Brussel. Daar vindt op 7 oktober de ‘kleedneming’ plaats. De groep uit Baarle bestaat uit zes personen (zie foto).
“Een voor een werd je in de kapel het kloosterkleed overhandigd. Als je je toog aan had, werd je door een priester gezegend. Deze plechtigheid gaf je een heel goed gevoel, je was er naar toe gegroeid. In dat grote klooster word je dan voor het eerst echt broeder. Bij de kleedneming zijn mijn vader en moeder en mijn oudste zus aanwezig geweest.
In Groot Bijgaarden kregen we de veertien daarop volgende maanden godsdienstlessen en lessen over de kloosterregel van De la Salle. Je kreeg ook moraaltheologie. Dat allemaal gedoceerd door een nogal ouderwetse, conservatieve novicenmeester en dito leraren. Hun lessen stonden allemaal zóver van de gewone, hedendaagse wereld af! Ik vond het een ramp. Ik wilde opgeleid worden als kloosterling, maar dan wel vol in de maatschappij. Toen we een nieuwe novicenmeester kregen, veranderde het wel. We mochten toen bijvoorbeeld naar de Wereldtentoonstelling in Brussel. Hij ging ook een keer flink door de bibliotheek heen en gooide er een hele hoop van die ‘middeleeuwse’ boeken uit.”
Op 8 oktober 1958 keert Antoon terug naar Baarle en begint hij aan de tweede leerkring van de kweekschool. Je behoort dan tot de groep Scholastieken (Broeders in opleiding). Na succesvolle afronding krijgt Antoon de onderwijzersbevoegdheid voor de lagere school. In Mierlo Hout doet hij zijn eerste onderwijservaring op in de zesde klas van de lagere school. Kort daarna vraagt de provinciale overste aan hem om les te gaan geven aan leerlingen van de eerste klas van de Aloysiusschool in Baarle-Nassau (schooljaar 59/60). Daarna begint hij aan de studie voor zijn hoofdakte. Na het behalen van de hoofdakte gaat Antoon na een omzwerving naar Bennebroek les geven aan vooral de eerste twee klassen van de Mulo in Baarle. Hij geeft er les in wel zes vakken. Hij wordt er ook groepsleider over een groep van negentien juvenisten.
Het aantal roepingen loopt zienderogen terug. Daarom wordt in 1961 besloten om van het gebouw een open internaat te maken. Een soort kostschool. Er meldden zich meteen bijna zeventig jongens aan. “Na enkele jaren ontstaat toch personeelstekort. Toen begeleidde ik drie jaar lang dag en nacht een groep van tweeëndertig jongens. Bovendien had ik tweeëntwintig lesuren per week. Zonder de nachten mee te rekenen, had ik honderdtwintig werkuren per week. Dat was heel erg zwaar. Het was gewoon niet vol te houden.”
Het doen van geloften
Op 7 oktober 1958 doet Antoon in Groot Bijgaarden zijn eerste tijdelijke geloften. Die worden enige malen herhaald. In 1964 doet hij de eeuwige kloostergeloften.
“Dat hield in dat je je zou houden aan drie kloostergeloften: die van armoede, van zuiverheid en van gehoorzaamheid. Dat zijn de oude termen. Het wil zeggen dat je geen eigen bezit had, dat je celibatair leefde en dat de oversten je werk konden bepalen. Daarnaast deden wij nog twee andere geloften, namelijk dat we trouw zouden blijven aan de congregatie van de Broeders en dat je kosteloos onderwijs zou geven. Ik heb heel goed beseft wat ik toen uitsprak, ik heb het ook oprecht gemeend vanuit mijn geloofshouding van toen. Die is natuurlijk in de loop van de jaren wel veranderd, net als de kloostersituatie.”
De twijfels slaan toe
Als Antoon in 1952 in Baarle arriveert, bestaat de kloostergemeenschap uit 120 personen. Een aantal jaren blijft het goed gaan. Er komt voldoende nieuwe aanwas bij. Eind zestiger, begin zeventiger jaren komt er duidelijk de klad in. Het aantal broeders dat overlijdt, wordt niet meer gecompenseerd door nieuwe instroom. Erger, steeds meer broeders houden het voor gezien en treden uit. De kloostergemeenschap wordt kleiner en kleiner. De twijfels bij Antoon slaan toe. Hij wilde namelijk vanaf het begin broeder zijn in een broedergemeenschap. De verkoop van het klooster is een soort breekpunt.
Begin jaren tachtig spreekt Antoon met een volgens hem zeer wijze overste van de Broeders. “Als je het hebt over die eeuwige geloften gedurende heel je leven, moet je ook misschien gewoon maar eens durven zeggen: tot je geen leven meer hebt,” aldus die overste. Een andere oude wijze medebroeder zei in die tijd tegen mij: “Je kunt het wel hebben over trouw zijn, maar volgens mij is het belangrijkst dat je trouw bent aan je zelf.”
Deze opmerkingen bevestigden het gevoel wat Antoon volgens zijn zeggen al langer had. “Het broederleven was voor mij niet meer het broederleven waarvoor ik gekozen had. Er kwam geen jonge aanwas van broeders meer. Ik besefte al heel lang, ik kom in een sterfhuisconstructie terecht. Als je dan ook nog denkt, die God waartegen jij je geloften hebt afgelegd, dat ligt toch wel enigszins anders in je nieuwe zienswijze, ja, dan is je keuze niet meer zo heel moeilijk. Alles bij mekaar ben ik hier twaalf jaar mee bezig geweest. Het begon vanaf het moment dat wij het klooster in Baarle in 1974 verlieten en aan de Oranjelaan gingen wonen. We waren toen in Baarle nog maar met vijf broeders. Wat een verschil met 1952! De laatste drie weken voor mijn beslissing om uit te treden, sliep ik ontzettend slecht. Ik was kort bij een burn-out. Wanneer in 1985 de zorg voor de resterende vier oudere broeders goed werd geregeld, was mijn keuze gemaakt! Er viel een last van mijn schouders. Ik weet ook wel dat er heel veel broeders zijn uitgestapt vanwege de celibataire verplichtingen. Dat gold echter niet voor mij. Ik heb mijn geloften altijd heel netjes onderhouden. Toen ik mijn besluit om uit te treden vertelde aan mijn vader en moeder, hadden ze er alle begrip voor. Ik denk dat ze een vorm van opluchting hadden, zo van, hè, hij is er gelukkig uit,” aldus Antoon.
Na deze ingrijpende beslissing gaat Antoon in Ulvenhout wonen. Als hij op een keer in Ons Weekblad ziet dat zijn huidige woning aan de Oranjelaan te koop staat, keert hij in oktober 1987 terug naar Baarle.
Geloof in God
Ik vraag Antoon of hij in God gelooft. Hij zegt volmondig ja. Maar God bestaat alleen als je Hem zelf waarmaakt. Godsdienst is mensenwerk! Ik heb eens een heel goede uitspraak gelezen: Alles wat mensen over God kunnen zeggen, is door mensen bedacht. Dus een God die hierboven of waar dan ook rondzweeft, die is er niet. God moet ‘gedaan’ worden, door goed met elkaar om te gaan. Lees de Bijbel maar. De hemel moet je hier maken. Het doel, de zin van het leven is het leven zelf. Maak daar dan werk van! Mijn levensmotto is: leef met aandacht voor mensen, dieren en dingen! Ik weiger altijd om te zeggen dat ons vroeger iets is wijs gemaakt. Mensen hebben vanuit hun eerlijke geloof jou dingen proberen te leren. Dat hebben mijn vader en moeder ook gedaan. Ik keur godsdienst niet af. Integendeel. Maar beleef hem dan met goede zaken tussen mensen. Dan maak je God waar. Ik geloof niet in een hiernamaals. Als ik dood ben leef ik alleen verder in de herinnering van mensen en in wat ik nalaat aan sporen van mijn leven. Ik geloof dus ook niet dat wij onze geliefden in een hiernamaals weer zullen ontmoeten.”
Les geven aan de Mavo aan de Sportlaan
In 1970 wordt besloten om het internaat te sluiten, vooral ingegeven door het feit dat er geen nieuwe aanwas van broeders meer is. Binnen het jaar komt er toestemming om een nieuwe school te bouwen aan de huidige Sportlaan. Die is klaar in 1972. En het grote gebouw aan de Pastoor de Katerstraat kan verkocht worden. Dat gebeurt in de loop van 1974. Er komt een Cultureel Centrum in. Met Kerstmis 1974 verhuizen de resterende vijf broeders naar een dubbel woonhuis aan de Oranjelaan.
In de oude schoollokalen in het klooster geeft Antoon vooral les in tekenen en handvaardigheid. Hij gebruikt daarvoor een grote zolder. Antoon: “In het nieuwe schoolgebouw aan de Oranjelaan werd naar mijn gevoel ‘een schoenendoos’ als handvaardigheidlokaal voorzien. Ik kon daar helemaal niet mee vooruit. Een groter lokaal krijgen was niet te realiseren. Toen de mogelijkheid kwam om van lessen te switchen, heb ik daarvan gebruik gemaakt. Hein van de Boogaart, een nieuwe leraar, nam tekenen en handvaardigheid van mij over. Ik werd biologieleraar en begeleider van alle brugklasleerlingen. Die begeleiding, ik vond dat heel leuk, heb ik twintig jaar gedaan. Biologie interesseerde mij, vanuit mijn achtergrond, heel erg. Ik heb er fantastische schooljaren gehad. Heel goed contact met de leerlingen, prima samenwerking met de schoolteamleden. Ik heb ook heel veel aandacht besteed aan buitenschoolse activiteiten. Dat vonden de leerlingen geweldig. Tweedeklassers vroegen eens om op de dag dat ze vrij waren leuke dingen samen te gaan doen met een paar leraren. En ze kwamen allemaal! Ik heb er ook altijd voor gezorgd dat leerlingen met hun problemen en vragen bij mij terecht konden. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat de manier van lesgeven die mij goed beviel, steeds moeilijker te realiseren werd. Het concentratievermogen van kinderen werd kortstondig.
Als ik vandaag de dag oud-leerlingen in het dorp tegen kom, zeggen ze nog altijd dat ze zo’n fijne tijd hebben gehad. Ja, ik heb nog veel contact met hen. Vandaag ben ik nog bij de kunstacademie in Breda geweest. Daar studeerde oud-leerlinge Doortje Cornelissen af.”
Niet vergeten mag worden te vermelden dat Antoon voor de nieuwe Mavo in 1983 een grote natuurtuin, inclusief grote vijver ontwierp. “Ik kreeg in de gaten dat het schoolbestuur steeds meer moeite kreeg met de kosten van het onderhoud van de tuin oude stijl. Het gras moest er zo vaak gemaaid worden. Het was een tuin waar je niets aan had voor je biologielessen. De door mij ontworpen tuin was heel onderhoudsarm. Ik was dan ook blij dat het schoolbestuur met mijn plannen instemde. Toen de tuin klaar was, werd die gebruikt voor biologielessen en soms ook tekenlessen. In de tuin was een vogelbosje, een stukje sparren-, dennen- en eikenbos, grasveldjes, een hoek met allerlei wilde planten. Wij hebben aan de rand van de vijver gezeten en we haalden spullen uit de tuin naar binnen toe. De kinderen genoten ook van die lessen buiten. Die mooie schooltuin verdwijnt als de school op 4 januari 1999 afbrandt. Door de bouw van de nieuwe school is er minder ruimte beschikbaar voor de tuin. Zoals de nieuwe tuin er nu bij ligt, ik vind dat helemaal niks. Het onderwijs kan er niks mee.”
Antoon is aan de school aan de Oranjelaan verbonden gebleven tot het voorjaar van 2001. Op 12 april 2001 neemt hij afscheid van de school. Hij gaat dan op 61-jarige leeftijd met de Vut. Antoon: “Ik heb een heel mooi afscheid gekregen. Alle leerlingen waren in de aula aanwezig en kreeg een mooi cadeau aangeboden. Het afscheid van de leerkrachten was ook warm. Ja, zonder enige beperking spreek ik uit dat ik met zeer veel voldoening terugkijk op mijn loopbaan.”
Vervolg van dit Interview in: Aon de praot meej Antoon van Tuijl (2)