Hieronder vindt u een overzicht van de gehanteerde werkwijze bij de akkerprospectie in Zondereigen:
We bewaren de scherven van oud aardewerk (prehistorie t/m late middeleeuwen). Deze zijn vaak wit, grijs, gelig wit of zwart van kleur. Het oudste aardewerk is handgevormd, dik (niet zwaar) en sterk gesinterd. We bewaren eveneens het oude steengoed (protosteengoed, Siegburg en Langerwehe), alsook de mooiste scherven van de (wit)stenen pijpenkopjes (complete kopjes, scherven met versiering of met een hielmerk), stenen knikkers, munten, spinsteentjes, enz.
De vondsten zijn geen persoonlijk bezit, maar worden toegevoegd aan de verzameling van de heemkundekring (als vertegenwoordiger van de plaatselijke gemeenschap). Het is belangrijk om dit van bij het begin goed af te spreken!
04. Wat we niet verzamelen
Vanaf de Late Middeleeuwen werden grote hoeveelheden mest (met afval, waaronder scherven) naar de omliggende akkers afgevoerd. Hierdoor ontstonden plaggendekken met een dikte van soms meer dan een meter. Dit fenomeen is vooral in de Kempen gekend. Verspreid liggende laatmiddeleeuwse vondsten wijzen eerder op de ouderdom van de akker. Alleen waar concentraties van scherven gevonden zijn, wordt een laatmiddeleeuwse huisplaats vermoed. Waar het plaggendek te dik is, worden vuurstenen en oude scherven niet naar boven geploegd. Op zo’n plaatsen vind je vrij veel ‘rommel’: we bewaren geen scherven van recent steengoed (jeneverflessen, Raeren, Westerwald met kobalt-glazuur), rood aardewerk met bruine, groene of paarse glazuur, gleiswerk (faïence), bakstenen, tegels, wegkeien, leisteen, glas, plastiek, enz. In geval van een dik plaggendek worden best de randen onderzocht. Daar heb je meer kans op waardevolle vondsten.
05. Benodigdheden
In het gemeentehuis worden kopieën van de kadasterkaarten gevraagd, zodat we de kadasternummers kunnen gebruiken om de vindplaatsen vast te leggen. We verzamelen de vondsten per akker. Om te onthouden wat we waar gevonden hebben, zijn nodig: plastic boterhamzakjes, balpen, papier en een fotokopie van een deel van de kadasterkaart (om het bijbehorende kadasternummer op het zakje te noteren). Thuis gebruik je best plastic zakjes met een afsluitstrip om de vondsten permanent te bewaren. Op deze zakjes breng je een etiket aan met de nodige identificatiegegevens. Bijvoorbeeld: sectie A nummer 191d (afgekort: A191d).
06. Oppervlaktekartering
We maken gebruik van een onderzoekmethode die oppervlaktekartering genoemd wordt. Niet-begroeide percelen worden systematisch belopen in banen met een onderlinge afstand van vijf tot zes meter. We volgen steeds de zaairichting van het gewas (meestal maïs). We stappen tussen twee rijen in en kiezen bij goede zichtbaarheid (weinig onkruid en lage maïsplantjes) een zoekzone van circa vijf meter breed. We zoeken met andere woorden in het vak waarin we stappen en in de twee vakken links en rechts ernaast. Al kuierend speuren we naar de grond en bewegen het hoofd systematisch van links naar rechts en weer terug naar links. Dit blijven we herhalen. Ondertussen rapen we op wat we zien liggen. We bekijken het goed en proberen te achterhalen wat het is (we maken het wat proper, kijken goed, betasten het, wegen het, enzovoort). Vervolgens moeten we kiezen: bijhouden of weggooien (zie afspraken hierboven). Wat we niet herkennen, houden we best bij.
Als we in groep gaan, kunnen we aan het einde van de rij een kleine evaluatie houden van de vondsten. Zo leren we aan elkaar waarop we moeten letten. Wat wel of niet belangrijk is. Wat we uiteindelijk wel of niet meenemen. Zo vermijden we ook dat iedereen uit zijn rij loopt bij een vondst.
07. Het conserveren
Thuis wassen we de vondsten, drogen ze af en laten ze drogen (geen haardroger of andere warmtebron). De droge vondsten worden per kadasternummer in plastic zakjes met een afsluitstrip (‘gripseal’) bewaard: de vuurstenen bij elkaar en de scherven bij elkaar (die worden immers door een andere archeoloog gedetermineerd). De beste afmetingen voor de zakjes zijn 90 x 100 mm. Tijdens de wintermaanden krijgen alle vondsten een codenummer, beschermd met een laagje doorschijnende nagellak. Bij de scherven brengen we eerst een laagje nagellak aan, noteren daarop het nummer en werken het af met een tweede laagje nagellak. Dan kan het nummer later nog verwijderd worden, indien nodig.
08. Het determineren van de vondsten en het inventariseren
Er wordt samengewerkt met het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed: amateurs vanuit de heemkundekring verzorgen de akkerprospectie, professionele archeologen geven in ruil voor de verzamelde gegevens graag de nodige ondersteuning. In het begin bleek het moeilijk om een goede eerste selectie van de vondsten te maken. Toen riepen wij de hulp in van professionele archeologen: Rica Annaert (V.I.O.E. provincie Antwerpen) voor het aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, Marijn Van Gils (K.U.Leuven) voor de silex en het Wommersomkwartsiet en Koen de Groote (V.I.O.E. provincie Oost-Vlaanderen) voor het middeleeuwse aardewerk. Zij gaven een sessie waarin het materiaal getoond werd en waarin voldoende uitleg gegeven werd om aan de slag te gaan.
Jaarlijks wordt met de archeologen een tijdstip afgesproken voor het determineren van de vondsten. We nemen best elke keer opnieuw dezelfde archeoloog. Archeologen spreken elkaar soms tegen, hanteren een uiteenlopende datering of benaming, enz. We proberen met zoveel mogelijk leden bij het determineren aanwezig te zijn. Dit is een leermoment! De archeoloog bekijkt de vondsten per akker en sorteert ze per materiaalsoort (aardewerk) of per type (vuursteen). Hij of zij vermeldt ook het bijbehorende tijdperk. We bewaren elk hoopje gedetermineerde vondsten apart in een plastic zakje met een afsluitstrip. We stoppen er een papiertje bij met het kadasternummer en een omschrijving van de inhoud. Dit alles wordt later op het etiket genoteerd. De vondsten worden na het determineren geïnventariseerd per kadasternummer en in de computer opgeslagen. De mooiste vondsten worden bovendien gefotografeerd ter illustratie bij lezingen of publicaties.
09. Wettelijk verplichte vondstmelding voor opname in de Centrale Archeologische Inventaris (CAI)
De jaarlijks opgemaakte inventaris wordt per mail doorgestuurd naar archeoloog Erwin Meylemans. Hij zorgt voor de invoering in de centrale archiefbank. De CAI kan alleen geraadpleegd worden door professionele archeologen, wat voorkomt dat ‘vrijbuiters’ ervan gebruik gaan maken. De archeologen die aan de determinatie hebben meegewerkt, ontvangen persoonlijk een digitaal exemplaar van de inventaris, evenals de werkgroepleden. De vondsten zelf worden in het verenigingsarchief bewaard. Daar zijn ze eventueel ter beschikking voor verder wetenschappelijk onderzoek.
10. Het ontsluiten
We brengen de gegevens samen in bestanden om globale conclusies te trekken (lokaal en/of regionaal). Waar bevinden zich de vondsten uit de oude, midden en nieuwe steentijd? Waar leefden de mensen tijdens de metaaltijden en de Romeinse tijd? Waar en wanneer vestigden zij zich in de pionierstijd (vroege middeleeuwen)? Waar en wanneer ontstonden de eerste woongemeenschappen (de latere ‘gehuchten’)?