Op zijn lezing ‘Historische boerderijen’ gaf George Dirven – met foto’s van Peter Janssens – voor leden van heemkundekring Amalia van Solms een mooi inkijkje in de leefruimten van de bewoners in de laatste acht eeuwen. Van de heerd in de hallenhuis- en langgevelboerderijen tot de (Bruynzeel)keuken in de wederopbouwboerderijen. Bijna veertig leden van heemkundekring Amalia van Solms hebben aandachtig geluisterd.
Presentatie
Ik ben geen bouwkundige, verontschuldigt George Dirven zich direct aan het begin van zijn lezing. Mijn belangstelling voor historische boerderijen is gewekt omdat ik er ben opgegroeid, ik heb er zelf bij het vuur gezeten. Ook Peter Janssens, hij woonde met zijn ouders aan de Lage Aard in Bavel, kent de heerd nog uit zijn jeugd. Toch lukt het hen in woord en beeld de ontwikkelingen die de boerderijen in de Baronie vanaf 1245 tot nu hebben doorgemaakt haarfijn uit te leggen.
Tot dat jaar staan de boerderijen op de hogere zandgronden, daarna ook in de natte beekdalen. Tot 1245 worden de gebintpalen in de grond ingegraven, die zijn na één generatie rot. Als de staanders op poeren worden geplaatst, is dat probleem opgelost en kon er in de beekdalen worden gebouwd. Aan de hand van zg. paalsporen kunnen archeologen de plaats van de gebinten en dus bouw van de boerderijen afleiden.
Eén ruimte voor mens en vee
Oorspronkelijk leven de mensen met hun vee in één ruimte, al snel gescheiden door een lemen brandmuur. De hallenhuisboerderij kent een middenbeuk met twee zijbeuken. In de middenbeuk de heerd, in de zijbeuken de slaapplaatsen en de moos (spoelkeuken). Het hooi wordt opgeborgen op een zoldering van losse stammetjes. Al snel is er behoefte aan meer woonruimte. De makkelijkste manier om daar op in te spelen is het dak aan de zijkanten iets op te hogen.. Als het woonhuis met een gebint wordt uitgebreid zijn soms krukboerderijen ontstaan (zoals de Nieuwlandse Hoeve in Alphen). Komt het gebintvak aan de voorzijde dan ontstaat de langgevelboerderij, de voordeur kwam dan in de zijgevel. Als er meer behoefte aan veestalling komt, verschijnt er een extra schuur, een Vlaamse schuur.
In de achttiende eeuw worden de balken opgelegd in de muren, de gebinten verdwijnen uit het woonhuisdeel. De timmerman maakt de gebinten eerst in zijn eigen werkplaats. Eenmaal klaar worden ze helemaal uit elkaar gehaald, alle delen worden genummerd zodat hij weet hoe het ter plekke in elkaar te zetten.
De heerd met aangestampte vloer en keitjes in het openluchtmuseum. Foto Peter Janssens
Veldovens
Oorspronkelijk kent het hallenhuis lemen buitenwanden. Tot in de negentiende eeuw wordt er ook gepotdekseld. Bakstenen worden in eerste instantie alleen gebruikt voor de poeren en de schoorsteen. Vanaf de negentiende eeuw worden de boerderijen stukje bij beetje ‘versteend’. Vanaf 1400 tot in de twintigste eeuw worden de stenen ter plekke gebakken in veldovens. Voor kerken wordt er vanwege de grote hoeveelheden in permanente ovens gebakken. Voor woningen volstaat het één of twee dagen ter plekke te bakken, daarna duurt het nog zo’n vier weken voor de stenen kunnen worden gebruikt.
Jaarankers zetten je nog wel eens op het verkeerde been, waarschuwt Dirven de zaal. Gaat het om het oorspronkelijke bouwjaar? Of om het jaar dat de muren met bakstenen zijn opgetrokken? Groot is zijn schrik als hij van een bewoner hoort dat hij gewoon wat ankers bij de oud ijzerboer heeft gehaald, zonder op het jaartal te letten.
Door het bovenlicht kon je zien of je nog bij de buren langs kon gaan. Foto Peter Janssens
Bovenlicht
Boven de toegangsdeur naar de heerd zit het bovenlicht, vaak kunstig versierd maar ook wel heel simpel uitgevoerd. Als het licht brand weten de buren of ze nog kunnen aankloppen voor een praatje. Het bovenlicht is soms verdwenen. Omdat mensen langer worden, is soms een hogere toegangsdeur nodig.
Het kelderlicht dient om licht en ventilatie door te laten. Er zit geen glas in, wel is het beveiligd met diefijzers. Boven de kelder bevindt zich de opkamer, veelal in gebruik als slaapkamer.
De buitenramen hebben een hele evolutie doorgemaakt. Ze worden steeds groter. In de langgevelboerderijen zit aan de ene kant de mooie kamer, aan de andere kant de heerd en de schuur waar het vee staat.
Vloer
Oorspronkelijk bestond de vloer uit vastgestampte leem, daarna keitjes en nog later tegeltjes. De stalvloer is vaak een beetje hol: met de mest is steeds wat grond mee afgevoerd. Door de komst van de kunstmest komt de grupstal in zwang, dat is tot de Tweede Wereldoorlog doorgegaan.
Het veevoer wordt gekookt in een sopketel. Tweemaal daags wordt tot wel 150 liter gekookt volgens ‘beproefd recept’. Die ketel is niet te tillen, vandaar dat er een draaiboom nodig is om de ketel van het vuur af te draaien. In de oude boerderij op de Armeshof in Ulicoten is dit detail nog intact.
Op de nok van het dak zie je nog wel eens een dakruiter met een klokje. Dat dient om de boer en zijn knechten te waarschuwen dat het eten klaar staat.
Het klokje in de dakruiter waarschuwde dat het etenstijd was. Foto Peter Janssens
Wederopbouw
In de eerste helft van de vorige eeuw worden ontginningsboerderijen gebouwd. In de voorgevel van de schuur zit vaak een nisje met een heiligenbeeldje. In Baarle staan veel boerderijen van dit type. In de Tweede Wereldoorlog zijn veel boerderijen kapotgeschoten. Het Bureau Wederopbouw Boerderijen heeft de wederopbouw ter hand genomen. Ze worden een beetje in traditionele stijl gebouwd. Vaak wordt een plaatselijke architect ingeschakeld. Kenmerkend voor de wederopbouwboerderijen zijn de Bruynzeelkeukens.
Oude boerderijen halen nu niet meer de monumentenlijst, er staan er genoeg op de lijst. Voor wederopbouwboerderijen wordt nog wel een uitzondering gemaakt.
Harry Benschop, 16 januari 2024