Natuurverhalen (Piet van der Flaas)

 

1. De boommarter in Nederland

Bovengenoemd roofdier is in Nederland vrij zeldzaam geworden. In een dit jaar gehouden telling schat men het aantal ruwweg tussen de 500 en 1200 stuks. De boommarter is een uitermate schuw dier. Het heeft zich dan ook teruggetrokken naar de gebieden waar zich nog uitgestrekte bossen bevinden. Het meet een lengte van 64 tot 78 centimeter inclusief zijn 22 tot 26 centimeter lange staart. Het heeft een schouderhoogte van ca. 15 centimeter en heeft een gewicht tussen de 800 en 1800 gram. De boommarter heeft een gespierd en slank lichaam. Het heeft een dichte pels, een beetje zijdeachtig en typisch lang haar. In het hoekige kopje van de boommarter met zijn nogal grote oren staan een paar felle kraalogen. Het is koffiebruin van kleur met een gele keel en dito borstvlek.

In tegenstelling tot de boommarter heeft de steenmarter een witte gevorkte vlek waarvan de uiteinden tot aan de voorpoten reiken. Een ander verschilpunt tussen beide marters is de beharing van de voetzolen. Die is bij de bommarter sterk ontwikkeld, terwijl beharing van de voetzolen bij de steenmarter in het geheel ontbreekt. Bij beide soorten leven de beide sexen het grootste deel van het jaar gescheiden van elkaar. De paringstijd (ook wel roltijd genoemd) valt in de zomermaanden. De marters zijn pas op driejarige leeftijd geslachtsrijp. Na een vrij lange draagtijd van 38 weken werpen de moeders in het voorjaar twee tot zeven jongen, die blind ter wereld komen. Een marter kan circa vijftien jaar oud worden.

In de zomer van 1996 vond men in Rijen een doodgereden boommarter. Het was een vrouwtje. Een nader onderzoek leerde dat ze moeder moest zijn van minimaal vier zogende jongen. Die zullen wel een hongerdood zijn gestorven. Jammer dat dit zo dicht bij huis moest gebeuren. Men was voornemens om dit prachtige dier op te zetten en een plaatsje te geven in het plaatselijk politiebureau.

Voedsel

Waarvan leeft nu dit streng beschermde roofdier? In het dichte naaldbos huist hij in een boom, in een verlaten eekhoornnest, in een holle boom of in een spechtennest. Vanuit zijn veilige onderkomen maakt hij zwerftochten in een vrij uitgestrekt gebied. Soms gaat hij wel tot tien kilometer van zijn nest vandaan. Hij leeft hoofdzakelijk van eekhoorns, klein wild, knaagdieren, vogels, insecten, fruit en bessen. Op eieren zijn alle marters verzot. Ze schijnen deze zelfs mee te slepen naar hun nest en in sommige gevallen blijken ze zelfs te hamsteren.

Als de marter zich na zijn zwerftocht weer op de terugreis begeeft, dan wordt de laatste etappe steevast door de toppen van de bomen afgelegd. Hij klimt en springt enorm goed en weet in de boomtoppen zelfs de watervlugge eekhoorns te verschalken. Evenals de steenmarter is de boommarter een uitstekend zwemmer.

In het wild heb ik de marter slechts eenmaal in actie gezien. Het was op een dag eind 1936, toen mijn vader hijgend van het harde lopen, binnenstoof en me toefluisterde dat er op de heide een boommarter bezig was. Ik repte op met korte beentjes hem achterna. Op de plaats aangekomen, slopen we naar de bosrand en jawel hoor, daar zag ik hem. De marter was juist bezig een konijn naar binnen te spelen. Gretig scheurde hij het konijn aan stukken. Bij tijd en wijle ging hij op zijn achterpoten staan om de omgeving af te speuren. We hielden ons muisstil, wetende dat hij bij het minste gerucht er vandoor zou gaan. Men had enkele jaren tevoren honderden hectaren bos in de directe omgeving gerooid en mogelijk was dit dier een achtergebleven exemplaar. Vooral in de winter nadat de mensen hun jachtperiode hebben gehad, is het voor deze dieren een moeilijke tijd. Ze moeten dan vaak een veel groter gebied bestrijken om aan hun voedsel te komen. Dit gaat vaak ten koste van hun conditie. Laat ons daarom zuinig zijn op onze natuur en op wat er leeft en bloeit.

2. De kat als huisdier en aartsvijand van de jagers

In het oude Egypte was de kat symbool voor mysterie, ongrijpbaarheid en onverzettelijkheid. Men vindt de kat dan ook terug in talrijke beelden, schilderijen en rotstekeningen. Er zijn vele tientallen soorten en ondersoorten, zowel kort- als langharige soorten. Ze zijn er in soorten en maten. Zo was men onlangs in Baarle nog een Noorse boskat kwijt. Op het eiland Man zijn er huiskatten van een soort die geen staart heeft. Verder onderscheiden we o.a. de Siamees, de Abbessijnse kat en de langharige Pers, ook wel Angora kat genoemd. Men moet de genoemde soorten niet verwarren met de wilde kat. De laatste van deze soort werd rond 1870 in Limburg doodgeschoten. Wel zijn er nog enkele exemplaren in de Ardeense wouden in België. De katten die men tot verdriet van de jagers hier in de natuur aantreft, zijn verwilderde huiskatten.

Te vlug af..

Waar ik vroeger woonde temidden van de bossen was het niet mogelijk een kat als huisdier te houden. Het begon spelenderwijs een vogeltje te verschalken, maar al snel ontaardde het. Een voorbeeld van wat een kat in de natuur kan aanrichten. Bij ons hield een lijster in een kersenboom. Ik had ze goed in de gaten gehouden. Ik had er melding van gemaakt bij kapelaan Fick. Deze zoon van een tabaksfabrikant uit Oosterhout was een boomlange kerel met een enorme liefde voor vogels. Fick zou de jonge lijsters op een bepaald moment komen ringen. Daarvoor had hij een speciale vergunning. Ik was in de huiskamer mijn huiswerk aan het maken toen mijn moeder riep: ‘Piet de kapelaan is er!’

We gingen samen in de richting van de boom waarin de lijster haar nest had gebouwd. En, oh wee, hoe dichter wij bij het nest kwamen, hoe meer pluimpjes we op de grond zagen liggen. De kapelaan hoefde zijn ringnummers niet voor de dag te halen; onze kat had de jonge lijsters heerlijk geconsumeerd. De kapelaan beklom mopperend zijn damesfiets en peddelde terug naar Baarle. Vergeefse moeite. Mijn moeder zei nog; ‘Dat is ook gauw gebeurd’. Waarop ik haar uitlegde: ‘Wat wilde ook, er viel niets te ringen. De kat heeft ze opgepeuzeld’. De kat die op zijn vertrouwde plekje lag te pitten van nog meer jachtbuit werd ruw gewekt door een voltreffer van een bezem die mijn moeder naar hem had gegooid. “Lelijk beest. Laten we dieën goeien mens ook nog voor Jan Snot van Baol komen.”

Op een gegeven moment was onze kat de vrije natuur ingetrokken en hield zich in leven door het stropen van eieren, vogels en jonge konijnen tot grote schrik van de jagers. Katten bakenen een stuk gebied af en gaan iedere rivaal die zich hieraan niet stoort te lijf met tanden en klauwen. Leo Horn een befaamd voetbalscheidsrechter en jager in hart en nieren, schoot in de zeventiger jaren een kat dood in de Noord-Oostpolder. Er werd toen veel bombarie over gemaakt door de eigenaar van de kat en Leo liet zich wijselijk niet meer zien. Een verwilderde kat kan enorm veel schade aanrichten in het jachtveld. Door het goede voedsel dat hij hier te pakken krijgt, kan de kat enorm in gewicht toenemen.

Ontmoeting…

We waren gedrieën eens in een heldere nacht aan het fretteren in de buurt van Hal op de heide van de familie van A. uit Castelré. Het was een heldere nacht eind november 1954. Tijdens onze jacht stootten we op een kater die ook op jacht was. Wild krijsend, kromde die zijn rug en blies de aftocht. Bij ons was toen een meisje van achttien lentes en die ging de kater na. Ze mompelde iets van “dat beest moet opgeruimd worden voordat hij hier alles opgepeuzeld heeft”.

De kater die zag dat hij werd gevolgd, versnelde zijn pas en klom een vrijstaande vlieger in. Die vliegden was zo’n tien meter hoog. De kater sloeg zijn nagels uit en was met enkele sprongen boven in de boom. En toen gebeurde er iets in die heldere nacht dat ik nooit meer zal vergeten. Onze deerne was al net zo eigenwijs als die kater. Ze klom de kater achterna in die den daar op de grote stille heide. Ze naderde steeds dichter de kater. Ik stond op de grond en riep nog, “Wa gade nou toch doen. Hij verruïneerd uw gezicht nog!” Ze klom gestaag door. De kater die zich in het nauw gedreven voelde, klom tot hij niet meer verder kon en sissend en blazend balanceerde hij in de top van de boom.

De kater kromde zijn rug en ging tot de aanval over. Onze deerne pareerde de aanval en sloeg haar beide handen om de nek van de kater en wurgde de kater langzaam maar zeker. Ze liet haar greep geen moment verslappen. Want rekent erop, het spreekwoord zegt niet voor niks; een kat heeft negen levens. De kater die zich eerst nog heftig verweerde door met zijn poten in de rondte te slaan, stierf toch langzaam de wurgdood. Hij ging naar de eeuwige jachtvelden. De vrouw die tussen twee takken geklemd met haar rug tegen de stam had gezeten, wierp de dode kater naar beneden. Toen ze op de begane grond was teruggekeerd, zagen we dat ze er zelf ook niet zonder kleerscheuren vanaf was gekomen. Ze was flink toegetakeld. Het bloed sijpelde uit de groeven die de kater met zijn nagels in haar gezicht had getrokken. We gingen met haar naar het Markske waar ze met het verfrissende, heldere water haar wonden depte en uitspoelde. We hadden altijd een doosje met wat pleisters en jodium bij ons als we met de fret op pad gingen. Daarmee werd ze weer opgekalefaterd. Ik deed de dode, nog warme, kater in een juten zak en bond die achter op mijn fiets. Nadat ik met mijn handen nog wat water uit de heldere Mark had gedronken, stiefelden we huiswaarts. De andere twee hadden de kater aan mij geschonken omdat ze het vlees niet lustten. Nou, ik wist wel iemand die daar heel blij mee zou zijn. In een kippenhok bij ons verbleef vrijgezel Sus Schuermans (De Kabbel) en die apprecieerde zoiets wel!

Respect….

Wij manvolk waren min of meer verbolgen toen onze deerne een beetje minachtend ons toeriep dat we maar klojo’s waren die bang waren voor zo’n kater. Ik nam min of meer op ruziënde toon afscheid. Ja, ze had ons mooi te kakken gezet. We zouden onze mening over het zogenaamde zwakke geslacht duchtig moeten bijstellen! Bij thuiskomst hing ik de kater, die ongeveer 7 kilo woog, bij Sus aan de klink van de deur. Een dag of drie later vroeg ik hem of hij goed gesmaakt had. “Heerlijk” zei Sus “en het vel heb ik weggebracht om te laten looien bij de familie L.” Later heeft hij het vel met de rugzijde naar buiten in een grote boezeroen laten naaien. Dat was lekker warm in de winter, want Sus had last van reuma.

Verwilderde katten kunnen in een jachtveld zeer slim en sluw zijn. Vooral de katten die in de natuur geboren zijn. In de buurt van bebouwing moet de jager dubbel op zijn hoede zijn, als hij een kat ontdekt. Hij zou dan wel eens een pijnlijke vergissing kunnen begaan en bijvoorbeeld een gewone huiskat neerleggen. U kunt zich wel voorstellen wat de eigenaar van zo’n huisdier dan allemaal te vertellen zal hebben. Ik hoop dat ik u met dit verhaal weer een beetje heb laten genieten van hetgeen ons in de natuur zo boeit.

3. De sabelsprinkhaan

Begin september ’s avonds (we hadden net de verlichting aangedaan) riep mijn zoon Theo: ‘We hebben bezoek’. Ik was op de zolder en repte me naar beneden en wat bleek? Er hing een sabelsprinkhaan letterlijk in de gordijnen. Ik was daar helemaal niet blij mee en met vereende krachten werkten we hem buiten. Het motregende en het beestje bleef ietwat verdwaasd bovenop een hoopje stoeptegels zitten. Toen kwam ik op een idee. Als ik hem nou eens meenam naar het Heemhuis om dit nu vrij zeldzame beestje te laten bekijken. Wellicht zijn er onder de andere bezoekers mensen die er misschien wel meer over weten dan ik. Na een paar pogingen heb ik hem in een potje gekregen. Ik sloeg met een spijker een paar luchtgaten in het deksel en daags erop nam ik hem mee naar ons Heemhuis waar hij snel in het middelpunt van de belangstelling stond. Iedereen had er wel iets over te vertellen.

Zo vertelde Ed Ragas dat hij er onlangs ook een op het behang had aangetroffen. Hij heeft toen Mans de Jong van Omroep Brabant opgebeld. Die vertelde dat er langs het Bels Lijntje wel meerdere exemplaren zouden huizen. Ze huizen namelijk het liefst in dicht struikgewas en leven er voornamelijk van insecten. Het zijn dus vleeseters. Onze eigen natuurliefhebber, Antoon van Tuijl wist te vertellen dat het een vrouwelijk exemplaar was, omdat ze in het bezit was van een legboor. Hiermee boort ze in het zand en legt dan van vier tot enkele honderden eitjes en spuit er vervolgens een soort kleverig spul over om uitdroging tegen te gaan.

Een ander vertelde dat het voor de tweede keer in zijn leven was dat hij zo’n beest zag. Wel waren ze het er allemaal over eens dat er vroeger in de natuur veel meer te bezichtigen waren. Toen wemelde het ervan.

De sabelsprinkhaan heeft een grimmig uiterlijk. Zijn nek is omgeven door een gepantserd omhulsel. Er worden over de hele wereld zo’n 6.000 soorten geteld. Van ei tot volwassen grootte vervelt het beestje wel tot acht maal toe. Ook de medische wetenschap maakte gebruik van deze dieren. Een soort stond bekend als de wrattenbijter. Enkele exemplaren werden door de geneesheer in gevangenschap gehouden en kregen stukjes vlees te eten. Wanneer een patiënt zich aanbood om zo’n wrat te laten verwijderen, nam de dokter een min of meer uitgehongerd beest en liet hem de wrat volledig oppeuzelen. Alle drie de partijen hadden baat bij deze ingreep.

Een bijzondere soort is de bidsprinkhaan. Deze naam heeft hij te danken aan zijn vrome houding. In Afrika was men niet zo bijzonder opgezet met dit beest. De landbouwer keek met zeer gemengde gevoelens naar zijn volledig afgevreten oogst. Nog geen sprietje lieten ze staan! Meestal komen ze in zwermen. Zo’n zwerm bestaat uit vele miljoenen exemplaren. In de jaren ’50 en ’60 heeft men die met spuitvliegtuigen DDT letterlijk doodgespoten. Tot grote opluchting van de landbouwers. Ze vormden in vroegere tijden een plaag die maar al te vaak tot hongersnood leidde. De spuitacties werden bekostigd door de Verenigde Naties.

Op de Hoge Veluwe, in het Rijk van Nijmegen en in Zuidoost Brabant komt de sabelsprinkhaan nog in een drietal kolonies voor. Elke kolonie ter grootte van ongeveer 100 stuks. Ze leven bijeen in heidegebieden die omzoomd zijn door veel struikgewas.

In augustus-september wanneer ze bijna volwassen zijn, kun je ze goed horen. Ze maken dan een vriberend, raspend geluid. Dat geluid maken ze door hun achterdijen langs de geplooide voorvleugels te wrijven. Het geluid is evenals bijvoorbeeld de vogelzang kenmerkend voor elke soort. Sprinkhanen zijn over de gehele wereld verspreid. In de tropen komen de meeste soorten voor. Zelfs in de poolgebieden komen nog sprinkhanensoorten voor!

Enkele soorten zijn in staat om zich snel te vermenigvuldigen tot enorme zwermen. dat zijn de soorten die in bijvoorbeeld Afrika een waar schrikbewind uitoefenen. Ze staan aldaar bekend als de treksprinkhanen.

De sprinkhaan is verwant aan de krekel en de boskrekel. Ze hebben stevige vlezige achtervleugels die hen in staat stellen om vluchten van vele tientallen kilometers te maken. De vleugels worden in rusttoestand opgevouwen onder de hardere voorvleugels. De achterpoten zijn sterk vergroot voor het springen. De aanhechtingen van de springspieren aan de buitenste wand van de achterdijen vormen een karakteristieke visgraatachtige tekening.

De vrijlating van de Israelieten door de Egyptenaren volgde op de tien plagen van Egypte. Een van de plagen was een sprinkhanenplaag. De hemel verduisterde en in grote getalen stortten de sprinkhanen zich op de vruchten der aarde en vraten alles op.

Tot zover mijn aantekeningen bij een toevallige ontmoeting met een sabelsprinkhaan. Deze heb ik overigens na het bezoek aan het heemhuis de vrijheid teruggegeven. Hopelijk heeft u iets aan dit verhaal.

4. De ‘Tunnel’ van Baarle (Heimolen)

In de nabijheid van Camping ‘Heimolen’ staat de boerderij van de familie Aerts. De heer Aerts verzorgt al bijna 45 jaar de prachtige meidoorn- en beukenhaag rondom zijn huis. De haag is ruim vijftien meter lang en reikt van de straat tot aan de voordeur. Het is een van de weinige oude hagen die bewaard zijn gebleven. Inmiddels hebben veel boerderijen hun eigenlijke karakter verloren omdat steeds minder oorspronkelijke bewoners op de boerderijen bleven wonen. En dus maakten dubbele staldeuren plaats voor dubbele beglazing en zijn de met hagen omzoomde erven vervangen door gladgeschoren gazonnetjes. Het resultaat is dat er steeds meer boerderijen komen die niets meer te vertellen hebben.

De haag bij de boerderij van de familie Aerts heeft de vorm van een tunnel. De Donkerstraat onder Baarle-Hertog was heel vroeger aan weerszijden ook van een haag voorzien. De hagen groeiden boven het smalle straatje tegen elkaar en vormden zo ook een tunnel. Of daar de straat de huidige naam Donkerstraat aan te danken heeft ?

De heer Aerts is in de twintiger jaren geboren op het nabijgelegen gehucht Gorpeind. Hij herinnert zich nog dat, toen hij als kleine jongen langs de Heimolen te voet naar school ging, die tunnelhaag er al was. Afgaande op die verklaring zouden we kunnen stellen dat deze bijzondere haag al minstens 125 jaar oud moet zijn. Aerts kent inmiddels elke vierkante meter ervan als zijn broekzak. Dat het een heel werk is om de haag keurig bij te houden, behoeft mijns inziens geen betoog.

Het is niet alleen een ideale schuilplaats voor dier en mens. Dat bleek tijdens de bevrijding van Baarle. Toen nam een ‘Sturmgeschutz’ eronder plaats. Op die manier was het Duitse geschut goed gecamoufleerd. Dit Sturmgeschutz had een vaste koepel in plaats van een ronddraaiende, zoals andere tanks. Vanonder de haag had dit geschut zijn schootsveld richting Tommel. Doordat hij zich in de tunnelhaag moest wringen, vernielde hij de haag voor een deel. Dat is tot op heden een zwakke plek gebleven. Bij het knippen houdt men nog steeds rekening hiermee en kijkt men goed uit waar men de ladder neerzet.

De tunnelhaag staat min of meer in een laagte. In de haag is ook een prieeltje aanwezig! De boerderij was oorspronkelijk van de familie Van der Vloet. Tijdens de bevrijding van Baarle fungeerde ze als veldlazaret van het Duitse leger. In de nabijheid (Gorpeind) is toen zeer hevig gevochten. In de bossen rond de Heimolen kon men zich goed schuilhouden en had men een goed overzicht over de kale vlaktes er rondom heen. Jezelf op die vlaktes begeven, betekende vrijwel zeker dat er op je geschoten werd vanuit de bossen. Er vielen dan ook vele gewonden en doden in de slag om het Gorpeind.

Vroeger stond hier een molen waarvan het maalrecht toekwam aan de Nassau’s van Breda. Er waren echter vele boeren die onder deze zogenaamde molendwang probeerden uit te komen door klandestien met een handmolen te malen. Dat was risicovol, want er stonden zware straffen (en boetes) op het klandestien malen. Deze molen had officieel de naam ‘Het wapen’, maar in de volksmond was hij beter bekend als de ‘Heimolen’. Hij stond onder het gehucht Gorpeind. Het was een stenen bergkorenmolen.

De molen is in 1907 afgebrand en niet meer opgebouwd. Op dat moment was Johannes Leonardus Theeuwes (geboren in Rijen op 14 februari 1853 en gestorven te Baarle-Nassau op 7 april 1938) molenaar op ‘Het Wapen’. In plaats van de molen herop te bouwen, werd er een 18 pk sterke zuigermotor geplaatst en daarmee heeft Theeuwes nog tot 1918 gemalen. In dat jaar nam hij de molen van Piet van den Burg aan de Alphenseweg over.

Uit mijn jeugd herinner ik me nog dat wij op de Molenheide gingen spelen, o.a. ‘vlag veroveren’. Toen waren er nog de resten van deze molen aanwezig. Ook hebben er nog lange tijd enkele molenstenen gelegen. De boerderij en zijn prachtige tunnelhaag herinneren ons nog aan die goeie ouwe tijd. De tunnel was in het verleden een ideale plaats voor verliefde paartjes, maar of dit nog zo is…? Ik spreek de hoop uit dat deze unieke haag nog lang ons landschap mag sieren.

5. Een kerkuilenpaar kiest domicilie in Baarle-Hertog

Na deze ontboezeming die uw nieuwsgierigheid op de proef moet stellen, is de vraag gerechtigd: ‘waar dan?’ Ik zal u niet langer in het ongewisse laten. Het paartje heeft haar intrek genomen in de schouw van ons zeer gewaardeerd lid Jan van de Heijning op de Hoogbraak. Het heeft geresulteerd in twee nakomelingen.

Op dinsdag 27 juli jl. Kwam een aantal leden van de werkgroep Noord-Brabant, afdeling Kerkuilen, ter plaatse om deze prachtige standvogel te ringen. Ze werden gewogen, hun vleugelspanwijdte gemeten, de lengte bepaald, etc. Ze zijn wanneer ze het nest verlaten bijna volwassen. De jonge kerkuil die men te pakken kon krijgen en ringen, woog 375 gram. Ruim voldoende dus. Met een vangnet werd het eerste uilenjong gevangen en daar bleef het bij. Het tweede jong kroop in een zijarm van de schouw en liet zich niet meer benaderen. Na enkele vergeefse pogingen liet men hem verder ongemoeid. Het was voor de familie uil een bijzondere gebeurtenis die een diepe indruk achterliet.

Ook voor de familie van de Heijning was het een bijzondere gebeurtenis. Men had mij al eens laten weten dat bij hen een uil in de buurt rond- zwierf. Ze hadden hem al eens bespied door het dakvenster. Aangezien de uil bij uitstek een nachtdier is, ging men in het donker buiten zitten om de uilenfamilie te observeren. Men zag de uilen om het kwartier aanvliegen en weer wegvliegen. Ze waren voedsel voor hun jongen aan het aanslepen. Circa 95% van dat voedsel bestaat uit veldmuizen.

In Nederland

Het legsel van de Kerkuil kan variëren van twee tot negen eieren. De kleur van de eieren is wit. Of ze een klein of een groot legsel krijgen, hangt af van het voedselaanbod. Ook kampt de kerkuil met het probleem van een groot aantal onbevruchte eieren.

Tot 1990 kreeg men uit een soort fonds als particulier 25 gulden voor elk gemeld broedpaar. Toen het uitgekeerde bedrag de kaap van fl. 15.000,- overschreed, stopte men hiermee. Het hele jaar door treft men broedsels aan. In Noord-Brabant trof men in 1998 een 109-tal paartjes aan die in totaal 278 jongeren grootbrachten. Het gebied dat de kerkuil nodig heeft om voldoende voedsel te vinden, varieert van 500 meter tot 5 kilometer doorsnee. Hoe groter het gebied is, des te gevaarlijker is het voor de kerkuil. Vooral het langdurig zoeken is niet zonder gevaar. De uil kan door de lange vluchten die gemaakt worden om voedsel te vinden, uitgeput raken. Vooral ook het autoverkeer veroorzaakt nogal eens slachtoffers onder de uilen. Maar bovenal is het voedselaanbod van zeer groot belang. Zo waren er in het muizenrijk jaar 1996 zo’n 1400 paren kerkuilen geteld. Dat aantal daalde het jaar daarop tot 800 paren!

Door middel van speciale nestkasten wil men nu het aantal broedende paartjes opvoeren, althans toch minstens de huidige populatie in stand houden. Dat wil niet zeggen dat elke nestkast ook een broedend paartje gaat huisvesten. Zo leverde een onderzoek in de Achterhoek op dat er 48 kasten helemaal niet door kerkuilen werden gebruikt. De holenduif had zich van 36 kasten meester gemaakt, kauwen hadden 6 kasten in gebruik en verder ontdekte men in de kasten een bosuil, een ransuil, een torenvalk en twee steenuilen. Heel fraai was de ontdekking van een zeer tolerante kerkuil die de kast deelde met een broedende kauw op 9 eieren, terwijl de kerkuil er zelf drie aan het uitbroeden was. Het mooie is dat alle eieren uitkwamen, zowel die van de kauw als die van de uil en dat het jong spul ook nog kon opgroeien en uitvliegen. Minder vrolijk werd men van de ontdekking van 16 dode kerkuilen, waarvan er tien het slachtoffer van het verkeer waren geworden.

Gevaren

De kerkuil is een van de weinige uilen die in de nabijheid van mensen leeft. Oorspronkelijk kwam de kerkuil voor op rotsachtige plaatsen, in ruïnes van kastelen en in bosachtige streken.

Tegenwoordig treft men de kerkuil aan in kerktorens, in schuren, op zolders en zelfs in duiventillen! Overdag houdt de kerkuil zich in een donker hoekje schuil. Als het schemert, vliegt hij uit om te jagen op veld- en woelmuizen. Hij jaagt ook op kleine vogels als mussen en allerlei insekten. Hij mag tot de nuttige vogels gerekend worden.

Vele beheerders van kerktorens zijn de laatste jaren bezig om door middel van vangkooien de duiven op te ruimen die massaal hun toevlucht gezocht hebben in de torens. Wanneer men dit niet op tijd doet, dan zullen de houten vloeren in de toren door de uitwerpselen van de duiven verrotten. Vervanging is meestal een kostbare zaak. Dat dit afvangen van duiven ook schadelijk is voor kerkuilen, die in de torens een pracht van een nestgelegenheid zien, behoeft geen betoog. Op voorwaarde dat men zelf geregeld de rotzooi verwijderd, mag men dikwijls na een verhelderend gesprek toch een broedkast voor de kerkuil plaatsen. Dit gebeurde onlangs nog in de Cuneratoren in Rhenen. Deze toren verwierf landelijke bekendheid toen deze in mei 1940 tijdens de Slag om de Grebbelinie in puin werd geschoten.

Onlangs verwierf iemand een schuur. Hij verving twee rotte deuren hetgeen leidde tot de dood van twee kerkuilen, die deze schuur als hun onderkomen hadden uitgezocht.

Uiterlijk

De kerkuil wordt gekenmerkt door grote hartvormige verenkransen rond de ogen, de lange loopbenen en de middelste klauw van elke voet die zich ontwikkeld heeft tot een zaagvormige kam. De kerkuil komt overal op onze aardbol voor. Er zijn zo’n 130 verschillende soorten, van de dwerguil tot de grootste, de Oehoe. De grootte varieert van 12 tot 67 centimeter. Ze hebben allemaal haaksnavels en grijpklauwen. Het zijn dan ook roofvogels. Ze hebben grote ooropeningen waarvan de een veel hoger is geplaatst dan de ander. Dankzij hun uitgekiende vleugels kunnen ze hun prooi bijna geluidloos naderen.

De uilen weten de beschikbare hoeveelheid licht erg goed te benutten dankzij hun prima ogen. Ze schijnen in staat te zijn ‘s nachts evenveel onderdelen in het landschap te zien als wij overdag. Hun gezichtsvermogen is wel 100 maal beter dan het onze. Hun ogen zijn veel lichtgevoeliger, vandaar dat uilen bij normaal licht de ogen tot een nauwe spleet samentrekken.

Bij ons

Er zijn in onze omgeving nog meer uilen waar te nemen. In Ulicoten zijn ook de eerste kerkuilen gaan nestelen. Resultaat: drie jongen. In Zondereigen heeft men op de kerktoren ook een nestkast geplaatst. Voorlopig nog zonder bewoners. Veel uitgevers van boeken hebben als logo deze mooie vogel gekozen vanwege zijn uitstraling. De spreekwoordelijke wijsheid van de uil zal daaraan niet vreemd zijn.

U kunt helpen bij het onderzoek naar (kerk)uilen. Vindt u ergens braakballen of heeft u het vermoeden dat ergens een paartje schuilt, bel dan met de contactpersoon voor Noord-Brabant, de heer Gerard van de Kaa, telefoon: 013-5215364. Met hartelijke dank aan de familie van de Heijning.

Bron: ‘De kerkuil in Nederland’, een uitgave uit 1998.

6. De (pin)egel

Dit dier komt zowat overal in Nederland en België voor: het meest in bosrijke gebieden waar eiken en beuken groeien en in houtwallen. In stille parken zijn ze vaak zeer talrijk. Ook in onze steden worden ze steeds vaker gezien. Aan zijn vacht dankt de egel het eerste deel van zijn bijnaam: ‘stekel’varken. De rugzijde bestaat namelijk niet uit haren, maar wel uit stekels. Die zijn twee à drie cm lang en een mm dik. Ze staan naar achteren of opzij gericht, behalve die van voorhoofd en nek. De stekels zijn gewoonlijk gestreept, afwisselend grauw-geelbruin-bruinzwart en dan een lichte punt.

De egelsoort die hier voorkomt, kan circa een kg wegen. In Joegoslavië huist een soort die het brengt tot ruim twee kg. Bij ons aan de Franse Baan stonden wel eens zigeuners. Die trokken dan naar het eikenbos van v.d. Kerkhof, waar nu de voetbalvelden van ‘Gloria’ zijn. Op een mum van tijd hadden ze vier of vijf egels te pakken. Ze wreven die in met klei en roosteren maar! Het was voor deze nomaden een ware delicatesse. Ze boden mij ook een stukje aan, maar ik maakte dat ik weg kwam.

Ik heb een tijdje een egel in mijn bezit gehad. Hij kreeg als eten melk met beschuit. Bij de boeren ging de fabel rond dat hij ‘s nachts met zijn mond aan de uier van de koe zoog en zich voldronk met melk. Ze houden ook een winterslaap waarbij hun lichaamswarmte aanzienlijk daalt. Bij het opschonen van sloten zagen we ze wel eens zitten in de wand: ze waren ten dode opgeschreven.

De egel werpt drie tot acht jongen die dan al stekeltjes hebben. Omdat het nachtdieren zijn, kennen de meeste mensen ze pas als ze dood en platgereden op de openbare weg omgekomen zijn. Egels zijn wettelijk beschermd.

7. Van de vos Reinaert

In heel mijn leven heb ik maar tweemaal een ontmoeting met een vos gehad. Eenmaal op de Oude Bredasebaan. Het was eind november, het begon al te schemeren en ik peddelde richting Chaam, toen de vos me tegemoet liep. Ik dacht eerst aan een herdershond. Ik pakte mijn veldkijker, tuurde er door en nu herkende ik het dier. Het was een vos. Hij had zijn wintervacht al aan: zijn zomervacht is veel dunner en ligt plat tegen zijn lichaam. Zijn wintervacht bestaat uit circa 1300 haren per vierkante cm, tegen 600 in de zomer. Hij lijkt dan ook aanzienlijk groter. Ook de dekharen zijn groter: ze staan in de dikke ondervacht bijna rechtop.

De tweede maal was in ons bos in de tijd van de dood van honderden konijnen in de natuur door de ziekte (myxomatose). Ze liepen met hun uitpuilende ogen overal tegen aan, toen ik een vos opmerkte die zo’n konijn aan het oppeuzelen was. Hij begon met de huid los te bijten bij de voorpoten en nek en rolde de huid naar achteren om zo heerlijk te smullen. Het vlees van zo’n konijn was goed. Stropers uit Tilburg raapten ze met tientallen op, sneden de kop eraf en namen de rest mede.

Rein is moeilijk met een ander dier te verwisselen. Hij haalt een gewicht van zes tot tien kg en heeft een lengte van ruim 100 tot 120 cm. Hij heeft een lont (staart) van 45 cm. De schouderhoogte is 35 tot 40 cm. De pels is geelbruin tot donkergrauwbruin. Buik, keel en bloem (staartpunt) zijn gelig.

De ranstijd (paartijd) der vossen valt in januari en februari. Na een draagtijd van 48 à 56 dagen worden er vier tot zeven jongen geboren. Zij worden blind geboren. Na twee weken kunnen ze reeds zien. Na drie maanden kunnen ze al op eigen benen staan. Vossen leven ongeveer acht jaar. Ze huizen in een bouw, een holenstelsel van gangen. Elders in de buurt hebben ze nevenholen. Als een jager wil weten waar hij huist, hoeft hij zijn neus maar te volgen in de zomer: de stank van aangevreten resten van prooidieren liggen in zijn behuizing te rotten. In feite is de vos een alleseter: muizen, mollen, jong en ziek wild, pluimvee, kikkers, insecten en vooral fruit.

Ook in Baarle komt hij nog voor. Een jager ging in de winter zien of Reinaert zich in zijn bouw bevond, hoorde een onderaards gerommel, ging vlug naar huis, deed een gieter vol water. Waarschuwde zijn medejagers. Op de plaats aangekomen liet hij met een slang de bouw vollopen. Inmiddels waren zijn kameraden aangekomen, posteerden zich bij de uitgangen die volliepen. Wie echter niet verscheen, was de vos. Waarschijnlijk had hij de jager gehoord op de bevroren grond en was hij zo gauw de jager verdween er tussenuit getrokken. Pech voor de jagers.

In Hulst staat bronzen beeld van een rechtopstaande vos die uit een boek ‘de passie preekt’. Wanneer de vos de passie preekt, boer pas op je kippen. Men wandelt erlangs via het Reinaertpad. Nu hoort ook hij tot de beschermde soorten.

Er zitten wel veel hiaten in deze wetgeving. Er mogen niet teveel vossen komen. Men heeft deze winter in Oostmalle jacht op de vos gemaakt. Resultaat nihil. Vroeger riepen de jagers in de Ardennen de hulp van het leger in. Die lieten met dynamiet ruim vijfduizend holen in de lucht vliegen. De vossenstand is weer volledig terug. Dat ik hem op mijn wandelingen in Baarle mag tegenkomen, is mijn grote wens.

8. Reeën

Ook in ons Baarle leven reeën in de natuur. Een ree is van nature een schuw dier en behoort in jagerslatijn tot het grof wild. Hiertoe behoren ook het damhert, het edelhert, het wild zwijn en de mouflon (schaap). Dit wild mag niet met hagel maar met de kogel bejaagd worden. Het ree is niet alleen een natuurattractie van de eerste orde maar ook een waardevol jachtobject. Wij zullen merken dat dit wild over al die eigenschappen beschikt die de jacht erop boeiend en attractief maakt. Men dient als men een afschotvergunning heeft bekomen, zeer selectief af te schieten en te letten op geslacht, leeftijd, kwaliteit en conditie. Van de circa vijfentwintigduizend stuks mag men 40% afschieten. Dus zo’n tienduizend stuks worden er neergelegd.

Een eeuw geleden waren er aanzienlijk minder reeën, maar door een goed jachtbeheer is men tot dit mooi resultaat gekomen. De eerste maal dat ikzelf er kennis mee maakte, was in mijn jeugd. Op een zondag in juni nam mijn vader me mede naar een perceel bos langs de Oude Bredasebaan. Hij legde zijn vinger tegen zijn lippen om me te doen zwijgen en wees naar wat struikgewas. En jawel! Tegen de grond lag weggedoken een jong reekalf. Hij had me tevoren verteld dat ik het kalfje in geen geval aan mocht raken want dan laat het moederdier het onherroepelijk in de steek. Het gebeurt wel eens dat mensen zo’n diertje meenemen naar huis om het daar groot te brengen. Men zet dit dier dan later in de vrije natuur. Dit is echter zeer af te raden want deze dieren worden later altijd agressief en men is dan gedwongen hen af te schieten.

De reeën hebben zich in tegenstelling tot vroeger bijna overal in Nederland verspreid, tot op de Waddeneilanden, in Zeeland en in de Noordoostpolder. Wel komen er jaarlijks vele honderden om in het verkeer. Maar ook de kanalen en in de Kempen in de talloze visvijvers verdrinken er vele door het ontbreken van uittredetrappen. Ook de stroperij op de drachtige geiten is een ware plaag. Als men weet dat er tot vijfhonderd gulden gegeven wordt voor een ongeboren jong om dat op te zetten! Gruwelijk vind ik zo’n jachtmisdrijf. Dit is op geen enkele wijze goed te praten. De jacht mag men alleen beoefenen vanaf een hoogzit of door de bersjacht. Hier in Baarle zijn ook enkele hoogzitten aanwezig: een soort ladder tegen een boom aan de rand van een bos met een plateau om op te zitten. Men kan het uittredende wild goed observeren en dan de keuze maken. Met twee kan men zo’n hoogzit makkelijk verplaatsen.

Reewild is makkelijk vatbaar voor allerlei parasieten, bijvoorbeeld maag-darmbesmetting. Men gaat dit tegen door via het likzout een wormmiddel toe te dienen. Vooral een koud nat voorjaar telt vele slachtoffers. Het gewicht van een ree bedraagt in ons land veertien tot twintig kg voor een bok (ontweid) en voor een geit enkele kilo’s lager. In Noord-Europa echter wegen ze zelfs tot vijfendertig kg door een betere voeding en meer rust.

Dit mooie, elegante dier komt in heel Europa voor. Het volledige gewei van de bok heeft doorgaans zes takken. Gedurende de winter ontwikkelt zich bij de hinde een opvallende anale haarpluim die soms voor de staart wordt aangezien: dit is de z.g. spiegel. Bij de reebok is hij niervormig, bij de reegeit hartvormig. Het ree draagt geurklieren die tussen de schalen der achterlopers, juist onder de spronggewrichten, aanwezig zijn. De bok draagt tussen de rozetten op het voorhoofd ook nog geurklieren. In de regel is reewild in het tweede levensjaar geslachtrijp. Een geit zet een of twee kalveren op de wereld. Een smalree echter maar één. De vruchtbaarheid schijnt beïnvloed te worden door het biotoop en de dichtheid van de stand. Geheel uitgegroeid is een ree op drie à vier jaar. In het wild kan hij maximaal vijftien jaar oud worden. In juli of augustus breekt de bronsttijd aan. Vertraagde bevruchting kan de oorzaak zijn van het feit dat er tot december geen ontwikkeling van het embryo in de baarmoeder te zien is. Daarna vindt de ontwikkling zeer snel plaats. De jongen, vaak twee- of drielingen, worden van eind april tot juni geboren.

Verleden jaar wandelde ik in de Alphense staatsbossen in een holle weg toen drie reeën me links en rechts voorbij vlogen, opgejaagd door spelende kinderen. Ik schrok me wezenloos. Na van de emotie bekomen te zijn, keerde ik op mijn schreden terug en wat bleek: toevallig was ik precies op de plaats van hun wissel (weg). Het zijn prachtige dieren. Dat wij ze nog lang in onze Baarlese natuur mogen tegenkomen, is mijn wens.

9. De mol: een ondergronds leven

De mol is alles behalve populair. Hij wordt dan ook met alle middelen die ter beschikking staan bestreden: de mollenvanger ving hem af met een afgericht hondje, danwel met een klem die glad van vorm was om zijn huid niet te beschadigen (hiervan werden namelijk bontmantels gemaakt), met het gif strychnine, en de laatste tijd met plastic flessen op een wiebelend stokje waarin de wind blaast en zo een loeiend geluid maakt. In 1926 kwam er een Egel- en Mollenwet tot stand. Hier had de landbouw op aangedrongen omdat vele knechten er een beroep van maakten om op mollenjacht te gaan. Ze verdienden dan meer dan in de landbouw en waren eigen baas geworden. Vanaf de invoering van deze wet mocht men de mol en de egel wel vangen, maar niet meer in de handel brengen.

Door zijn manier van graven in de grond is de mol de schrik van landbouwers en tuinders. Maar ook burgers die een mooi spiegelglad gazon hadden heeft de mol tot wanhoop gedreven. Want graven kan hij! Wanneer de mol eenmaal op toeren is verzet hij op een minuut twee keer zijn eigen gewicht. Hij is dan ook uitgerust met twee brede gespierde voorpoten. Hij duwt de grond met een graafhand naar boven tot een molshoop terwijl hij zich met zijn andere hand en achterpoten schrap zet tegen de wand. Een stelsel van mollengangen kan wel 400 meter lang worden.

Stipt en regelmatig controleert de mol het gangenstelsel: om de drie uur doet hij z’n ronde. Hij begint ’s morgens om 6 uur, en dan kan men de klok er op gelijk zetten dat hij om 9 uur weer op ronde is. Het was dan voor de mollenvanger zaak om op dit tijdstip op post te staan en met de schop in één steek de mol omhoog te werpen. In de vlucht ving het hondje hem op en er was weer een mol gaan hemelen. Als zo’n duo goed op elkaar ingespeeld was dan ving het vele exemplaren op een dag. De mol is ook uitgerust met een zeer goed gehoor: hij moet dus tegen de windrichting in, zo geluidloos mogelijk, benaderd worden. Men weet de windrichting door een vinger in de mond te steken; waar de vinger het eerste koud wordt, uit die hoek waait de wind.

De mol legt een voorraad van wormen aan die hij door een beet in het zenuwcentrum verlamd. Men heeft eens zo’n voorraad aangetroffen van 1.280 stuks. Als dat geen hamsteren is! Zijn gangen liggen soms bijna aan de oppervlakte, maar soms ook een meter diep. Hij leeft voor 90% van wormen, aangevuld met emelten, etc. Onder de grootste molshoop, ongeveer een voetbal groot, ligt de kraamkamer. Hierin worden drie tot zeven jongen geboren. Het nest wordt bedekt met bladeren, hooi en gras, en bestaat uit twee ronde ringvormige etages met tal van pijpen links en rechts om eventueel te onsnappen. De jongen zijn zo kaal als een luis en roze van kleur, maar al na twee weken is de haargroei duidelijk zichtbaar. Al na vijf weken verlaten ze het nest om een zelfstandig leven te gaan leiden.

In de gangen van de mol, die ovaal van vorm zijn en een doorsnede hebben van vier tot vijf centimeter, voelt hij zich thuis om zijn aanwezige honger te stillen. Soms liggen deze gangen zo dicht bij de oppervlakte dat men de grond ziet bewegen bij zijn voedseltochten. De mollenvanger zag aan zijn hondje dan een mol op komst was: die begon dan met zijn staart te zwiepen en legde zijn oren plat in zijn nek. Dan was het zaak om supersnel de spade de grond in te steken en daar lag hij dan. Ze verkochten de mol dan een geweldige dreun, en de mol was hemelen. Zoals hij daar dan lag met zijn brede voorklauw en zijn roze spitste neus en koolzwarte huid leek het wel de vermoorde onschuld. Maar dan moet ik toch iets rechtzetten: hij is alles behalve zo onschuldig als hij lijkt. Het is een agressief beestje; wanneer hij een rivaal tegenkomt in het gangenstelsel van zijn gebied ontstaat er een gevecht op leven en dood dat pas eindigt wanneer een van de twee het loodje heeft gelegd. Dus het is helemaal niet zo’n lieverdje.

De naam van dit dier is gebruikt in de zestiger jaren voor de leden van een Engels netwerk dat spioneerde ten behoeve van Rusland. Rest me nog te vertellen dat hij een leeftijd bereikt van 2 tot 3 jaar, en dat de boeren binnenkort hun sleep van doorgesneden autobanden weer te voorschijn halen om hun weilanden te egaliseren.

10. De levenswijze van de haas

Het liep eind februari. Het was nog schemerdonker, toen ik thuis wegging naar het weidegebied tussen Baarle en Alphen. Tot mijn verrassing doken er 5 of 6 Rammelaars op die een moerhaas achterna zaten. In een dolle ren achtervolgden ze haar. In een onafgebroken ren zaten ze haar achterna. Overal waar ze de afrastering passeerden, bleven grote plukken haar aan de pinnekesdraad hangen. Één van hen mag paren en de rest heeft het nakijken. Die hadden voor niks der eigen afgesloofd! Wanneer het groepje achtervolgers wat te dicht naderde, draaide het hazenmoer zich snel om, ging op haar lange achterlopers rechtop staan en gaf met haar poten zowel links als rechts enkele rake klappen als een volleerde bokser. De rammelaars bleven beduusd staan maar even later werd de achtervolging verwoed voortgezet.

Als gevolg van deze vrijpartij schonk ze later het leven aan 2 à 6 jongen. Deze worden alleen gezoogd wanneer het donker is. Wanneer de schuilplaats bedreigd wordt door het water, pakt ze de jongen bij hun nekvel en brengt hen naar een drogere plaats. Veel jongen komen om door de ontberingen en koude. Maar ook de hele hazenstand krijgt in sommige jaren harde klappen. Ze krijgen van te veel nat de zogenaamde leverbotziekte. Ze worden broodmager en hoesten wormen uit.

Het dier valt onder het edelwild. Dus niet zoals het konijn dat het gehele jaar door bejaagd mag worden. Er mag van 1 oktober tot en met 31 december op hazen gejaagd worden. Een jonge haas is na ongeveer 3 weken zelfstandig. Wel wordt hij bejaagd door roofvogels, vossen etcetera. Ze eten gras en planten. Wanneer hij wordt bejaagd doet de haas één van twee dingen: roerloos in zijn schuilplaats blijven zitten ofwel er als een haas vandoor gaan. Wanneer hij een sprint op zijn lange lopers aantrekt, kan hij een snelheid van wel 65 kilometer per uur bereiken.Hij slaat dan enorme haken om weg te komen. Maar tegen twee honden die op elkaar zijn ingespeeld, moet hij het loodje leggen. Om de beurt jagen ze hem op tot hij van uitputting erbij neervalt.

Wel wordt hij als een plaag beschouwd wanneer hij alle jonge aanplant afvreet. Men is dan verplicht om deze te omrasteren. Ook trekt hij in het najaar naar de tuinen van de burgers om zich te goed te doen aan allerlei groenten die hij aantreft. Een haas kan de hoge leeftijd van ongeveer 12 jaar bereiken. Maar gewoonlijk is hij al eerder in de stoofpot beland. Tijdens de bevrijding was er bij ons een haas gedood door een scherf. Mijn moeder vilde hem en maakte hem klaar. Toen kwamen de Polen langs en wij moesten binnen een kwartier onze woning verlaten en trokken zolang bij een zus op de Keizershoef in. Toen ik na een paar weken de deur van ons huis opentrok, golfde een verschrikkelijke stand mij tegemoet. Deze was afkomstig van de haas, die de Polen in de stoofpot hadden laten liggen.

Scroll naar boven